m
1| ||
M i
m i l ! ' I
i | !l
È I N i l H |B H I
. 15 É I I É
ONTWIKKELING VAN HET ONDERZOEK VAN DE
BOUWMATERIALEN IN DE LAATSTE
VIJF-EN-TWJNTIG ]AREN.
(v«--)---------------------------------------------------------- a
It is, however, under the pressure of quite modem
„necessities, that the problem of using materials to
„the greatest advantage in securing strength has
„come to be before all other considerations in the mind
„of the designer. In modem structures and machines,
„whatever other objects are in view, the designer has
„always to consider what are the straining actions to
„which the structure will be subjected, and what is the
„safest material, and the best disposition of it, and the
„least amount of it necessary to resist those straining
„actions."
W. C. Unwin,
„Testing of Materials of Construction". 1888.
oolang hout en steen de hoofdmaterialen waren voor
bouwconstructien, vertrouwden de meeste construo-
teurs op eenmaal aangenomeh afmetingen voor be-
paalde onderdeelen. De ondervinding was de groote
leermeesteres. Bracht men veranderingen in vorm en afmetingen,
dan werden deze toch zoodanig gekozen, dat de spanningen,
welke in de materialen werden toegelaten, zeer verre beneden
de grens van breekkracht bleven.
De uitvinding van het stoomwerktuig in bet laatst der vorige
eeuw bracht hierin een geheelen omkeer te weeg. Men begon
op uitgebreide schaal een materiaal te gebruiken, waarvan men
betrekkelijk geringe ervaring bezat, namelijk bet ijzer. De pro-
ductie van deze en andere grondstoffen ontwikkelde zieh op
eene schaal, waarvan men zieh te voren geen denkbeeid had
kunnen vormen. De aanleg van de spoorwegen en ongeveer gelijk-
tijdig het bouwen van ijzeren sebepen, voornamelijk stoom-
schepen, gaf aanleiding tot den aanleg van groote havenwerken,
viaducten, ijzeren bruggen, het maken van locomotieven, seheeps-
maebines, machinerien voor bet bewerben van de grondstoffen,
voor den mijnbouw enz.
Voor de berekeningen van ijzeren bruggen en kappen, stoom-
ketels, stoomwerktuigen, in 66m woord alle ijzerconstructien van
eenig belang, was bet noodzakelijk te weten welke spanningen
men veilig in bet materiaal kon toelaten. Het maken van zeer
zwaar belaste steenconstructien, als torens voor waterleiding-
reservoirs, dokken, groote sluizen, forten enz. deed ook de nood-
zakelijkbeid van een onderzoek naar de sterkte van steen en
bindmiddelen ontstaan.
Op het gebied der eigenlijke bouwmaterialen gaf het ontstaan
van de portland-cement-industrie in Engeland, in de eerste
helft dezer eeuw, aanleiding tot onderzoekingen van dit materiaal
op zijne mechanische en scheikundige eigensebappen. Deze nieuwe
industrie bad toch de voortreffelijkheid van haar fabrikaat te
bewijzen tegenover de tot dien tijd meest gebruikelijke bindmiddelen,
als tras, hydraulische kalk, steen en schelpkalk.
Het lag voor de band, daar de goede en spoedige verharding
(dus het verkrijgen van vastheid der mortels) een boofdzaak was,
deze eigenschap op den voorgrond werd gesteld. Men ging er
dus toe over, in navolging van de beproevingen van ijzer en
staal, de trek- en drukvastheid, eerst van rein portland-cement,
later van mortels, samengesteld uit portland-cement en zand te
bepalen.
De terecbt beperkte ruimte, toegestaan voor elke mededeeling
in dit Gedenkboek, maakt het voorbijgaan van de eerste pogin-
gen tot onderzoek van bouwstoffen en de daarbij gebruikte
werktuigen noodzakelijk. Eén naam moet bier echter genoemd
worden, namelijk van A. W o h le r , die in 1870 eene verbandeling
uitgaf over den weerstand van ijzeren en stalen staven tegen
berbaalde trek- en buigingsspanningen tusschen bepaalde grenzen,
welke zeer interessante proefnemingen als de aanvang van uitgebreide
onderzoekingen op dit gebied kunnen worden bescbouwd.
In 1871 werd, onder leiding van den bekenden J o h a n Bau-
s c h in g e r , te München opgericht het Mechanisch-Technische
Laboratorium der Königlich Technischen Hochschule ; de eerste
inrichting, met uitstekende werktuigen voorzien, die zieh met
het wetenschappelijk onderzoek van bouwstoffen bezig bield.
Het is voldoende bekend, boe onder bet twee en twintigjarig
bestuur van B a u s ch in g e r het Münchener proefstation vooraan
stond in de rij van dergelijke instituten, die weldra in de hoofd-
steden van Duitscbland, Frankrijk. Zwitseriand, Oostenrijk,
Rusland en Engeland ontstonden. Het Münchener proefstation
was het model, waarnaar de andere bovenvermelde grootendeels
werden ingeriebt, en mögen deze missebien later, en daardoor
nog doelmatiger geconstrueerde werktuigen bezitten, wij mögen
niet anders dan met bewondering opzien tegen het vele door
B a u s ch in g e r en zijne medewerkers op dit gebied in Beieren’s
hoofdstad tot stand gebracht.
Als eenige van de voornaamste proefstations voor Bouwmaterialen
in Europa kunnen worden genoemd:
1°. «De Königlich Technische Versuchsanstalten» te Berlijn,
Charlottenburg, directeur professor A. Martens.
2#. Het «Mechanisch-Technischen Laboratorium der Technischen
Hochschule», te München, directeur professor C. F öp p l.
• 3°. De «Prüfungs-Anstalt für Baumaterialien», verbondenaan
de Technische Hochschule te Stuttgart, directeur professor
C. B ach .
4°. De «Festigkeits-Anstalt», verbonden aan het Eidgenossenschaftliches
Polytechnikum, te Zürich, directeur professor L. von
T e tm a je r .
5n. Het «Baumaterial-Prüfungsstation am K. K. Technischen
Gewerbe-Museum» te Weenen, directeur professor B. K ir s ch .
6°. Het «Laboratoire d’essai à l’Ecole des Ponts et chaussées»,
te Parijs, directeur professor P. D eb ra y .
7°. Het «Engineering Laboratory at the Central Institution
of the City and Guilds of London Institute», directeur professor
W. C. U nw in , te Londen.
8". Het «Mechanisch-Technisches Laboratorium» van het
Keizerlijk Russisch Instituut voor Wegen en Bruggen te St. Petersburg,
directeur professor N. B e le lu b sk i.
Inrichtingen van minder omvangrijken aard:
1°. De «Statsproveanstalten* te Kopenhagen.
2°. Het «Proefstation voor Bouwmaterialen» K on in g en B ien f
a i t te Amsterdam.
3°. Het «Laboratorium für die Cement-Industrie» van Dr.
H e in z e l, te Lüneburg.
4°. Het «Städtische Materialprüfungsstation» te Weenen.
5°. Het «Laboratoire des Chemins defer Belges», te Mechelen.
Enkele van de bovengemelde proefstations hëbben van hunne
oprichting af periodiek verslagen in het licht gegeven, be-
vattende den uitslag van proefnemingen en verhandelingen
over methoden van onderzoek.
Na eenige jaren werd het meer en meer duidelijk, dat een
inniger band, zoowel tusschen deze inrichtingen onderling, als met