
 
		onder  de  gemeente  ’s Gravesande,  de  eerste spade gestoken op  I 
 den  Hoek  van.  Holland,  ter  verbetering  van  den  waterweg 
 van  Rotterdam  naar  Zee. 
 Waarvan  dit  proces-verbaal  is  opgemaakt. 
 M a o k a y   v a n   O p h e m e r t .  P ‘-  v .   O r a n j e . 
 VAN  VOLLENHOVEN.  H e EMSKERK. 
 v.  D.  B e r c h   v .   H e e m s t e d b .   v a n   Z u y l e n   v a n   N y e v e l t . 
 R e n g e r s   v a n   W a r m e n h u iz s n .  R . , S c h im m e l p e n n in c k . 
 C o n r a d .  P e l s   R u c k e n . 
 P :   C a l a n d .  J -   L o u d o n . 
 J.  F.  B o o g a a r d .   
 v a n   d e r   L i n d e n . 
 26  November  1868  wecd  de  buitendam  doorgestoken.  In  
 September  1870  voeren  de  eerste  vaartuigen,  2  schokkers,  zee-  
 waarts,  10  Juli  1871  gevolgd  door  de eerste viscbloggers, terwijl  
 «Richard  Young«  van  de  Rotterdam—Harwichlijn  met  30  dM.  
 diepgang  het  eerste  stoomschip  was  dat  9  Maart  1872  den  
 Waterweg  bevoer,  die  19 Maart  1872 werd betond. Bedroegen de  
 kanaalgelden  op  het kanaal  van  Voorne  in  1873  nog  /104450,  
 bij  lichterkosten  van  /  184450,  in  1885  waren  dank  zij  den  
 nieuwen  Rotterdamschen  Waterweg  die  kanaalgelden  gedaald  
 tot /  79. 
 De  ontwerper  veronderatelde  in  1858  bij  zijne  kostenraming,  
 dat  na  het maken eener geul te Hoek van Holland, lang 4.5 KM.,  
 breed  50  M.,  diep  30  dM.  beneden  laagwater,  waarbij  over  de  
 benedenste  2 KM.  lengte  eene  duinrij  werd  doorsneden, gemid-  
 deld  hoog  9  M.  boven  dat  peil,  de  nieuwe  riviermond  zieh  
 verder  döor  middel  van  die  betrekkelijk weinig  vermögende  
 geul  op  de  gewenschte  afmetingen  zou  vormen door de werking  
 van  eb  en  vloed,  gesteund  door het  afstroomende  rivierwater,  
 en  dat  de  vloedstroom  in  zee  voldoende  krachtig  zou  blijken  
 tot  wegvoering  van  het  uitstroomend  zand,  dat  zieh  voor  den  
 nieuwen mond  zou  trachten  neör  te  zetten.  Ook  voor  de  rivier  
 tusschen  Hoek  van Holland  en  Rotterdam  werd er op gerekend  
 dat  het verbeteringswerk, voor dat gedeelte geraamd op 1 millioen  
 gülden,  grootendeels  aan  de  natuur  kon  worden  overgelaten.  
 Nadat  de  hoofden  in  zee  van  1863  tot  1868  waren  uitgebracht,  
 tot  de  dieptelijn  van  40  dM.  beneden  laagwater,  had  er  van  
 November  1868  af,  toen  de  doorsnijding  van Hoek van Holland  
 in  gemeenschap  was  gebracht met  zee  tot  1877  aanhoudende  
 aanvoer  plaats  van  zand  uit  die  doorsnijding  en  uit  de  rivier,  
 drempels  vormende  in  en  v66r  den mond,  welke  vruchteloos  
 bestreden  werden  door  herhaalde  verlengingen  der  hoofden en  
 wel  voor  het Noorderhoofd  tot  in  1874,  voor  het  Zuiderhoofd  
 tot  in  1877,  waarbij  de  zeeeinden kwamen  tot  de  kustlijn  van  
 80  dM.  beneden  laag  water.  Alleen  uit  de doorsnijding te Hoek  
 van  Holland  stroomde  van  1868—1880,  7'/%  millioen M3.  zand  
 tusschen  en  voor  de  hoofden  in  zee,  waarvan 3'/, millioen door  
 den  vloed  in  zee  werd  medegevoerd,  doch  4 millioen  bleef  
 liggen,  een  breeden  drempel  vormende  in  den mond,  die  de  
 scheepvaart  beperkte,  het  snel  en  krachtig  intreden  van  den  
 vloed,  de  levensvoorwaarde  voor  het  werk,  belemmerde.  Die  
 zandneerzetting  in  en  v66r  den  mond  van  den  Waterweg  be-  
 reikte  in  het  najaar  van  1879  haar maximum  en  nam  daama  
 regelmatig  af.  Tegen  het  eind  van  1877  was,  zonder  de  kosten  
 van  onderhoud,  verwerkt  voor  ruim  12.1  millioen  gülden  en  
 no<*  in  uitvoering,  voor  bijna  3.4  millioen,  eene  bij  Wet  van 
 30  Mei  1877  bepaalde  eerste  kunstmatige verruiming  tot 400 M.  
 breedte  van  de  inmiddels  door  uitstrooming  tot  250 M.  ver-  
 breede  doorsnijding  te  Hoek  van  Holland.  De  diepte  bij  laagwater  
 bedroeg  in  den  mond  in  de  100  M.  breede  vaargeul 
 31  dM.,  in  de  lijn  der  geleidelichten  36.5  dM. 
 De  overtuiging  was  toen  echter  afdoende  gevestigd,  dat  men  
 er  längs  dien  weg,  waarbij  voor  het hoofdwerk  op  de mede-  
 werking van  de  natuur  werd  gesteund,  om  de  gewenschte  verruiming  
 door  uitstrooming  te  verkrijgen,  niet zou komen en dat  
 zoodoende  het  wetenschappelijk  beginsel,  waarop  het  ontwerp 
 van  1858  steunde,  hoe  volkomen  juist  ook,  niet  tot  zijn  recht  
 kwam.  Tot  toepassing  van  het  beginsel  moest  rivier  en  mond,  
 na  eerst kunstmatig  te  zijn  gevormd,  levensvatbaar  worden. 
 Opdat  de  Volksvertegenwoordiging bij haar overwegingen over  
 het  toestaan  van  de  geldsommen,  om  de  verbetering  van  den  
 Waterweg  verder  tot  stand  te  brengen, met  geheele  uitsluiting  
 van  het  aanvankelijk  plan  om  dezen  door  den  grond  te  laten  
 uitstroomen  op  de  gewenschte  afmetingen te brengen, voldoende  
 ingelicht  zou worden, werd bij Koninklijkbesluit van 4 December  
 1877  n°.  1,  eene  Staatscommissie  benoemd,  bestäande  uit  de  
 leden  J.  D.  F r a n s e n   v a n   d e   P o t t e ,   voorzitter,  Jhr.  G.  F.  v a n   
 T e t s ,   mr.  P .   L .   F.  B l o s s é ,   H .   S.  J.  R o s e ,   J.  A.  A. W a l d o r p ,   
 J. F. W. C o n r a d ,   dr. E. F. v a n  D i s s e l ,  P .  J. B u y s k e s ,  P . R o o d z a n t ,   
 W.  v a n   d e r   H o e v e s t ,   terwijl  mr.  W.  Th.  C.  v a n   D o o r n   aan  
 de  Staatscommissie  als  secretaris was  toegevoegd.  Steller  werd  
 1  Augustus  1878  benoemd  tot  Ingenieur  voor  de  werken  van  
 den  Waterweg  längs  Rotterdam  naar  zee  en  ontving  tevensop-  
 dracht om voor de Staatscommissie de ontwerpen te bewerken. Op  
 10  Juli  en  6 December 1880 bracht deze Commissie eindverslagen  
 uit,  waarbij  volkomen  werd  gehandhaafd  het  beginsel  van  «de  
 open  rivier».  De  normaalbreedte  voor  de  geheel  kunstmatig  te  
 vormen  rivier  onder  zorgvuldige  wering  van  het  uitstroomen  
 van  grond  werd  daarbij  vastgesteld  te Krimpen  op  250 M., van  
 daar  regelmatig  verbreedende  tot  340 M.  te  Rotterdam,  450 M.  
 te  Vlaardingen,  530  M.  te  Maassluis  en  voorts  tot  685 M.  bij  
 het  zeeeind  van  het  Noorderhoofd.  Voorts  werd  aanbevolen  de  
 volledige  afsluiting  met  daarin  te bouwen  schutsluis  van  alle  
 gemeenschap  bij  de  Noordgeul met  de  Oude Maas  en  Botlek,  
 verhooging  der  hoofden  te  Hoek  van  Holland  en  verlenging  
 tot  in  de  dieptelijn  van  90 dM.  beneden  laag  water. 
 Door  oordeelkundige  vernauwing  van  de  Noordgeul,  de  gemeenschap  
 tusschen  den  nieuwen Waterweg  en  Oude Maas  en  
 Botlek,  kon  echter  genoemde  volledige  afsluiting  aldaar  achter-  
 wege  blijven.  Desgelijks  bleek ook, toen maar eenmaal zorgvuldig  
 alle  uitstrooming  van  grond  gekeerd werd,  dat  geen verlenging  
 noch  verhooging  van  de  hoofden  behoefde  te  worden gemaakt.  
 Het  geheele voltooiingsontwerp der Staatscommissie was geraamd  
 op  30  millioen  gülden,  waaronder  ruim  11  millioen  voor  genoemde  
 afsluiting en de verhooging en verlenging van de hoofden.  
 Hangende  de  voorbereiding  der  op  het  verslag  van  de  Staats-  
 comraissie  gegronde  wetsvoordracht,  was het  werk  in  hetlaatst  
 van  Februari  1880  gestaakt.  Bij Wet  van  26  Juli  1881  (Staatsblad  
 n°.  140)  werd  de  hervatting  volgens  het hoofdbeginsel van  
 kunstmatige  vorming  der  tij rivier  vastgesteld  en  sedert  onafge-  
 broken  doorgewerkt  tot  de  voltooiing  in  het jaar  1895.  In  die  
 kosten  van  voortzetting  en  voltooiing  van  den  open  Rotterdamschen  
 Waterweg  deelt  na  1881  de  gemeente  Rotterdam  
 krachtens  besluit  van  den  Gemeenteraad  van  28 April  1881,  
 tot  10  °/0. 
 De  Rotterdamsche  handel  zag van den aanvang in dat ontwerp  
 de eenige juiste oplossing en heeft ook toen er buiten Rotterdam bij  
 het  nog  zoo  in  het  verschiet  liggend  einddoel  groote  moede-  
 loosheid  was  ontstaan,  nooit  getwijfeld  aan  de  deugdelijkheid  
 van  de  gronden, waarop  de  vorming van den nieuwen Waterweg  
 berustte. 
 In  dit  goad  inzicht moet  Nederland  zieh  te  allen  tijde  Verheugen, 
   want  alleen  daardoor  gesteund, was het mogelijk om dit  
 zoo  zegenrijk  werk  ten  uitvoer  te  brengen, niettegenstaande den  
 feilen  tegenstand  dien  het  buiten  Rotterdam dadelijk moest ont-  
 moeten  en  die  zieh  twee  en  twintig jaren lang van  1859 tot 1881  
 onder miskenning van  het voortreflijk beginsel van den ingenieur  
 C a l a n d ,   dat  aan  den  open  Waterweg  ten grondslag ligt, uitte in  
 verschillende  ontwerpen  van met sluizen afgesloten kanaalverbin-  
 di ngen,  waaronder  ook  van  ingenieurs  die  op  technisch gebied  
 groot gezag  hadden. De Rotterdamsche handel was ook gedurende  
 de jaren  toen  het  werk  wegens  de  boven  vermelde redenen niet  
 meer  vorderde,  zoo  verständig  om  zieh  geen  enkel  oogenblik te  
 laten verlokken tot instemming met welk kanaalontwerp ook. Hij 
 zag  reeds  destijds  terecht  in,  dat met kanaalverbinding de tegen-  
 woordige  omvang  van  handel  onbereikbaar  wäre  geweest. Het  
 onwrikbaar  vertrouwen  in  de  uitvoerbaarheid  van  den  «open  
 Waterweg»  steeds  door  dien  handel  getoond,  was  drager  van  
 de middelen,  welke  de  Staat  daartoe  moest beschikbaar stellen. 
 Van  1881  tot  en met  1896  werd met  inbegrip  van de in 1892  
 aangevangen  verbetering  van  het riviervak lang 11 KM. tusschen  
 Rotterdam  en Krimpen verwerkt zonder de kosten van onderhoud  
 20.8  millioen  gülden,  totaal  sedert  den  aanvang  der werken  
 36.3 millioen gülden. Tusschen Krimpen en zee zijn gemaakt längs  
 de beide rivieroevers in het geheel 10.7 KM. strokdam, metl.8 KM.  
 aanhechtingsdam, 21.5 KM. oeververdediging, 1.6 KM. dwarskrib, 
 2.2  KM. grondkrib. Het noorderhoofd te Hoek van Holland is lang  
 2 KM., het zuiderhoofd 2.3 KM., de läge dam tusschen die hoofden  
 längs  de  zuidzijde van  den mond is met den verbindingsdam met  
 het  zuiderhoofd  lang 2.3 KM. Voorts zijn de afgegraven duiugron-  
 den  enz.  te Hoek  van  Holland  verdedigd  met 4 hectaren opper-  
 vlakte  steenbezetting  en werd in het Scheur een afsluitdijk gelegd,  
 lang  0.86  KM.  Voor  grondberging  naar  de  Brielsche Maas werd  
 door Rozenburg  een  kanaal  gemaakt,  lang  1.93  KM., afgesloten  
 met  schutsliiis.  In  het  geheel  is  weggeruimd  tu sB c h e n  Krimpen  
 en  zee  in  profiel gerekend tot en m e t  1880,14 millioen M3. grond,  
 en  van 1881 tot en met 1896 42 millioen M3., totaal 56 millioen M3.  
 Van  uitnemend  nut  waren  de  van  af 1878 te Hoek van Holland  
 in  het  werk  gestelde  zelfladende  zandzuigers,  waarvan  de  eer  
 der  uitvinding  toekomt  aan  de  heeren  A.  V e rm a e s ,   P .   A.  Bos  
 en  A.  V o l k e r   L z n . ,   terwijl  die vinding op de scheepswerven der  
 heeren  J.  en  K.  S m i t   te  Kinderdijk  en  Krimpen  a/d  Lek  en  
 L.  S m i t   e n   Z n .  te  Kinderdijk  in  zeer praktische,  händige vaartuigen  
 van  groote  zeewaardigheid werd  toegepast,  waardoor het  
 baggeren  mogelijk  werd  bij  deining  tot  9  dM.  op  en  neßr. Aan  
 die  voortrefielijke  werktuigen  is  voor  een  groot  deel  het  in zoo  
 körten  tijd  voltooien  van  den  nieuwen Waterweg  te  danken. 
 De  jaarlijksche  kosten  van  onderhoud  van  al  de  bovenge-  
 noemde  werken  met  inbegrip  van  het  onderhouds  baggerwerk  
 bedragen  thans  ongeveer /  450000  en  zijn ook voor de toekomst  
 daarop  te  stellen.  De  lengte van den waterweg tusschen de Maas-  
 brug  te  Rotterdam  en  zee bedraagt 33 KM. Het verschil tusschen  
 gewoon  dagelijksch hoogwater en laagwater bedraagt te Hoek van  
 Holland  17  dM.,  te  Rotterdam  13  dM.  De  diepte die in 1880 bij  
 den  gemiddelden  jaarhoogwaterstand  als bereikbaar werd aange-  
 nomen  was  gesteld  op  82  dM.  te Hoek  van Holland en 79 dM.  
 te  Rotterdam. Veel  meer  dan  dat  is  echter  verkregen.  In  1897  
 bedroeg  bij  dat  peil  de  diepte  v66r  den  mond  in  zee  104dM.;  
 tusschen  de  hoofden  100  dM.;  82  dM.  van  6.5 KM.  beneden  
 tot  1.5  KM.  boven  Maassluis;  86  dM. van daar tot Vlaardingen,  
 en  tusschen  deze  haven  en  Rotterdam  90  dM. 
 Onderstaande  opgave  van  de  jaarlijksche  laagste  en  hoogste  
 seinen  aan  de  seinpost  van  het  Loodswezen te Hoek  van Holland, 
   die  werden  aangenomen  als  grondslag  voor  de  diepte-  
 seinen,  naar  de  bij  peiling  bevonden  minste  diepte,  verschalt  
 een  overzicht  van  den jaarlijkschen  vooruitgang  in  diepte van  
 den  mond  van  den Waterweg. 
 Gedurende 
 Minste  
 jaarsein  by  
 laagwater  
 7 dM. — AP.  
 9.4 dM —NAP. 
 Hoogste  
 jaarsein  by 
 laagwater  Toelichtingen.  
 7 dM. — AP. 
 9.4dM.—NAP. 
 1872 
 1873 21 26 
 1874 26 32 
 1875 33 1  in  de  lijn  der  geleidelich- 
 1876 30 38  >  ten  van  hot Noordgatin 
 1877 30 37  [  den mond. 
 1878 39 
 1879 34 44  1 
 1880 20 32  1 
 Gedurende 
 Minste  
 jaarsein  by  
 laagwater  
 7dM. — AP.  
 9.4 d M.—NAP. 
 Hoogste  
 jaarsein  by  
 laagwater  
 7 dM. — AP.  
 9.4 dM.—NAP. 
 Toelichtingen. 
 1881 30 81 Diepte aan  de zwarte  ton-  
 nenzyde. 
 1882 30 33 Diepte  in  de  lyn  der ge-  
 leidelichten. 
 1882 37 40 Westgat in de 150 M. breede  
 .  vaargeul. 
 1883 37 47 Westgat in de 100 M. breede 
 1884 40 53 vaargeul. 
 1885 55 57 Westgat in de 150 M. breede  
 vaargeul. 
 1886 55 64 Westgat in de 100 M. breede  
 vaargeul. 
 1887 59 ”  65 
 1888 58 62 
 1889 62 70 In  de  1890 67 73 100 M.  breede  vaargeul. 
 1891 64 76 
 1892 62 77 
 1893 76 81 
 1894 82 85 In  de  110 M.  breede  vaar1895 
 77 82 geul. 
 1896 80 84 
 Geen  beter  bewijs  voor  den  gestadigen  vooruitgang  van  den  
 mond  van  den  nieuwen Waterweg  dan  het  volgende.  Bij  nage-  
 noeg  gelijke  breede  vaargeul  van  ruim  200 M.  bedroegen  bij  
 gewoon  dagelijksch  hoogwater  de  diepten in den mond tusschen  
 de  hoofden  en  in  de  benedenhelft  der doorgraving in het najaar  
 van  1884  67  dM.;  van  1885  70  dM.; van 1886 73 dM.; van 1887  
 76  dM.;  van  1888 79  dM.;  van  1889  82  dM.;  van 1890 85dM.;  
 van  1891  88  dM.;: van  1892-91  dM.;  van  1893  94 dM.;  van  
 1894  97.5  dM.  Sedert  dat jaar  bleef  deze  diepte  verder  onver-  
 anderd. 
 Het  voortdurend  zieh  uitbreidend  scheepvaartverkeer  van  
 Rotterdam  komt  geheel  Nederland  ten  goede. Het  transito-ver-  
 keer  met Duitschland  onderhoudt  eene  bloeiende Rijnvaart  en  
 voedt in hooge mate een uitgebreid spoorwegverkeer met Midden-  
 en  Zuid-Europa. Als voornaamste uitvoerhaven voor de producten  
 van  landbouw,  veeteelt  en  van  de  Nederlandsche  fabrieken  is  
 deze  zoo  günstig  gelegen  haven  voor  die  belangen  in  hooge  
 mate  te  waardeeren.  Onderstaande  opgave  toont  de  toename  
 van  het  verkeer  in  en  uit  op  den  Rotterdamschen Waterweg  
 sedert  de  opening  der  doorgraving  te Hoek  van  Holland. 
 Jaar. 
 Stoom-  
 en  zeilschepen  
 zonder  
 visseb ers vaartuigen. 
 M3. netto meting. 
 Waarvan  vaartuigen  
 met  
 55  dM.  diepgang  
 en meer. 
 1872 416 _ 
 1873 4471 3 738 680 — 
 1874 5 786 4 986747 — 
 1875 7127 6602465 '  — 
 1876 7367 6909485 — 
 1877 6852 7162887 — 
 1878 6850 7491882 
 1879 6 946 8314012 — 
 1880 7 008 8382969 — 
 1881 7 026 8350786 S . 1 
 1882 7 677 9943296 65 
 1883 7 788 10829 581 285 
 1884 8177 12401375 543 
 1885 7 915 12366227 532 
 1886 7 992 12 777 469 702 
 I 
 I 
 I 
 li i l  S t i l l i l i  « ili lili-!