raaanden te vervaardigen. Den lsten November 1896 werd de kiel
gelegd van genoemd schip, op 26 Deceniber van dit jaar liep
het te water en op 15 Februar! 1897 komt bet in dienst.
Toch zijn er in Engeland nog sterker voorbeelden van snellen
bouw. Ons land zal spoedig dat voorbeeld moeten volgen. Onze
scheepsbouwmeesters zullen weldra gedwongen worden hunne
werven, in deze eeuw waar alles op «tijd» neerkömt, naar den
geest dier eeuw in te richten.
J. SMIT V.
QNTWIKKELING VAN HET STOOMWEZEN
IN NEDERLAND.
Is het niet wel mogelijk eene vertrauwbare statistiek
samen te stellen betreffende den vooruitgang van de
nijverheid gedurende het vijftigjarig bestaan van het
Instituut, uit de volgende regelen blijkt evenwel ge-
noegzaam hoe ook te dien aanzien ons land niet bij andere
achterstaat, en Nederland zeer ten onrechte somwijlen uitsluitend
als handelslaud wordt beschouwd, te weinig ook als indu-
strieel land.
Een norm voor de ontwikkeling van de industrie is de ver-
meerdering van het aantal en van het vermögen der stoom-
ketels. Met opzet bepalen wij ons tot deze, en vermelden niet
de stoomwerktuigen, om reden het toezicht zieh sleehts tot de
ketels uitstrekt, en dus van deze laatste de meest betrouwbare
gegevens zijn te bekomen. Worden bij kleinere bedrijven in den
laatäten tijd veelal de stoomtuigen verdrongen door gas- en
petroleum-motoren, bij industrie van eenigen omvang Staat
de stoom nog steeds bovenaan als beweegkracht. Toch zou men,
om een juist denkbeeid van den omvang der industrie hier te
lande te verkrijgen, ook rekening met andere motoren moeten
houden, waaronder ook wind (en in zeldzame gevallen water)
als beweegkracht ware te rangschikken.
Werkelijk nauwkeurige gegevens bezit men uit den aard der
zaak sleehts omtrent het stoomvermogen.
Het ¿erste cijfer dat op eenigen graad van nauwkeurigheid
mag aanspraak maken, geldt voor den aanvang van het jaar
ISIS, toen zieh hier te lande ongeveer 400 stoomketels be-
vonden; in 1855 b9droeg dit aantal omstreeks 875, waaronder
62 spoorweglocomotieven.
Op 1 Januari 1871 telde men hier te lande 3188 ketels,
waaronder evenwel niet zijn begrepen die van de Koninklijke
Nederlandsche Marine, noch die van spoorweglocomotieven; en
deze uitzondering geldt ook voor de navolgende opgaven.
Op 1 Januari 1881 bedroeg het aantal ketels 6 093, met een
gezamenlijk verwarmd oppervlak van 174213 M*.; voorts
waren deze cijfers respectievelijk:
op 1 Januari 1891 ............ 8 521 met 269 382 M*.
, , . 1895 ............. 9 375 » 317 529 »
, , . 1896 ............. 9589 » 332822 »
Tusschen 1871 en 1881 is het aantal stoomketels dus bijna
verdubbeld, terwijl het tusschen 1881 en 1896 met ruim 50 °/0
is toegenomen, maar het vermögen (M*. verwarmd oppervlak)
bijna is verdubbeld.
Hierbij zij opgemerkt dat de toepassing van gas- en petroleum-
motoren voornamelijk nä 1881 op eenigszins grootere schaal
heeft plaats gevonden.
Terloops kan nog vermeld worden dat het aantal polder-
gemalen op 1 Januari 1896 bedroeg 489, met 782 stoomketels,
tot een vermögen van 36812 M*.
Ten bewijze dat de binnenlandsche nijverheid een steeds
grooter aandeel bekomt in de vervaardiging van ketels en
machines, diene het volgende:
Binnen-
landsch
fabrikaat.
1 Januari 1881 3454
1 » 1891 5055
1 » 1895 5737
1 » 1896 5930
Bui ten-
landsch
fabrikaat.
2639
3466
3638
3659
Binnenlandsch
fabrikaat.
2973
4353
4873
5012
Buitenlandsch
fabrikaat.
2846
3705
4035
4104
zoodat op 1 Januari 1881 ruim 56, en op 1 Januari 1896 62 percent
van de . stoomketels van binnenlandschen oorsprong waren.
In het bijzonder zijn het de seheepsketéls, die bij uitzondering uit
het buitenland af komstig zijn : op 1 Januari 1896 toch waren 1450
scheepsketels van binnen- en 341 van buitenlandsch fabrikaat.
Van de 265 tramlocomotieven, op 1 Januari 1896 aanwezig,
waren er 75 hier te lande vervaardigd.
In tegenstelling met nagenosg alle andere Rijken zijn de
stoomketels hier te lande steeds aan Regeeringstoezicht onder-
worpen geweest. In Engeland strekt de inspectie van Staatswege
zieh sleehts uit tot passagiers-stoomschepen, terwijl in Duitschland,
Frankrijk, België en nog meerdere landen die inspectie voor
een belangrijk gedeelte berust bij particulière maatschappijen.
Et; waar het in Duitschland nog Regeeringstaak is gebleven,
daar werd het toezicht gecombineerd met dat op fabrieken en
werkplaatsen. Deze combinatie kwam hier te lande in 1895
ernstig ter sprake bij de behandeling van de veiligheidswet, doch
werd door de Tweede Kamer afgekeurd, zoodat de scheiding
van stoomketel- en arbeidstoezicht bestendigd bleef.
Reeds in 1824 werden bij Koninklijk besluit van 6 Mei
voorschriften omtrent beproevingsdruk énz. gegeven ; deze druk-
king bedroeg toen eene drievoudige, voor gegoten ijzeren ketels
zelfs eene zesvoudige.
In 1829 werd hooge en middelbare stoom drukking verboden
op vaartuigen, doch in 1833 weder toegestaan; de beproevingsdruk
werd toen voor gewone ijzeren ketels van zoogenaamde
hooge spanning (dat wil zeggen boven 3'-/, atmosfeer) bepaald
op 2‘/j maal de werkdrukking.
Eerst in 1869 werd het toezicht bij de wet geregeld, en zijn
die voorschriften thans weder vervangen door de wet van
15 April 1896 (Staatsblad N". 69) en het Koninklijk besluit van
19 October 1896 (Staatsblad N°. 163) w e l k e beide op 1 December
1896 in werking traden.
Bij laatstgemelde wet is het toezicht ook uitgebreid tot andere
toestellen dan stoomketels, waarin stoom verwerkt wordt tot indus-
trieele doeleinden, zoomede tot voorwarmers en oververhitters.
Dat het toezicht-günstig heeft gewerkt, blijkt wel uit de
navolgende statistiek, in 1888 opgemaakt; op elke 1000 ketels
kwam in de toen afgeloopen jaren ééne explosie voor:
in Nederland om de 7.3 jaren; in België om de 2.5 jaren;
in Frankrijk om de 3.1 jaren en in Pruissen om de 4 jaren.
Dat ons land betrekkelijk verschoond bleef van belangrijke
ketelontploffingen, blijkt nog uit den navolgenden Staat opgemaakt
over de laatste tien jaren.
Aantal ont- Aantal Aantal
J a a r. ploflingen. dooden. gewonden.
1886 . ;. ...................................1 — I
1887 ..................................... 1 1 1
1888 — — —
1889 ................................................. 2 — 2
1890 . ' ............................................— — —
189 1 ..................................................1 1
1892 ..................................................1 1 2
1893 .................................... — — —
1894 ................................................— — —
1895 ............................................... 1 1 1
Het toezicht werd hier te lande van den aanvang af aan
speciale deskundigen toevertrouwd. V66r 1855 werden die voor eile
geval afzonderlijk aangewezen, en in dat jaar twee ingenieurs
aangesteld, respectievelijk voor het noorden en zuiden van ons
land. Kort na de wet van-1869, met 1 Januari 1871, had men
5 ingenieurs en 2 adspirant-ingenieurs, terwijl in 1871 begonnen
werd met de formatie van een korps opzichters.
Thans (December 1896) wordt het toezicht uitgeoefend door
één hoofdingenieur, twee- ingenieurs der Iste, twee der 2de klasse,
twee adspirant-ingenieurs, negen opzichters der Iste en vier der
2de klasse.
Het Rijk is daartoe verdeeld in vijf districten:heteersteomvat
de provincien Noordbrabant, Zeeland en Limburg, met standplaats
Breda; het tweede Zuidholland, met het personeel te Rotterdam ;
het derde Noordholland, met Amsterdam ;het vierde Gelderland en
Utrecht, met standplaats Arnhem, het vijfde Groningen, Friesland,
Drenthe en Overijssel, met standplaats Zwolle.
De hoofdingenieur is tevens ingenieur in het vierde district.
De werkzaamheden van het korps mögen blijken uit de volgende
opgaven : aantal onderzochte ketels (beproevingen, her-
beproevingen, onderzoek van herstellingen, in- en uitwendige
inspection en inspection onder stoom)
in 1880 ........................................................... 14492
. 1890 ............................. : ........................ 20983
. 1894 ....................................................... - 22693
» 1895 . ........................ 23070
zoodat gemiddeld elke ketel 2.4 maal per jaar werd onderzocht.
De bevinding aangaande de stoomketels wordt telken jarebij
het verslag van den hoofdingenieur in de Staatscourant openbaar
gemaakt op de navolgende wijze :
a. ketels, welke direct gevaarlijk hielten, zoodat het gebruik
. geheel of tijdelijk moest worden verboden
b. die, welke indirect gevaar opleveren en binnen een zeke-
ren termijn hersteld moeten worden
c. ketels, die met gebreken van minder aanbelang, en
d. die, welke zonder gebreken worden aangetroffen.
Deze cijfers bedroegen van het totaal aantal ketels in de
volgende jaren :
Jaar a b c d
1880 . . . . . 45 350 2311 3557
1890 . . . . . 97 371 3396 4412
1894 . . . . . 57 352 3968 5183
1895 . . . . .5 4 351 3921 5405
W. A. M. PIEPERS.
DE NEDERLANDSCHE MACHINE-NIJVERHEID.
(5) ©
[mmMüm n een Gedenkboek, uitgegeven door en ter gelegen-
g o j heid van het gouden jubileum der ¿erste Neder-
lEäj |pfi|l landsche technische vereeniging, mocht, naar ik
meen, eene beltnopte schets van de beteekenis der
Nederlandsche machine-nijverheid niet ontbreken ; ik wil daarom
trachten die hier te -leveren.
Een groot deel van de producten dezer nijverheid zijn werk-
tuigen of gereedschappen in handen onzer ingenieurs, terwijl de
leiding van vele van onze industrieele ondernemingen of van hare
onder-afdeelingen opgedragen is aan leden van het Koninklijk
Institutit van Ingenieurs. Het moet daarom onzen ingenieurs
belang inboezemen te zien, in welke mate en in welke richting
de machine-nijverheid zieh hier te lande heeft ontwikkeld.
' Om vele redenen zal een overzicht daarvan in deze bladzijden
oppervlakkig en onvolledig moeten blijven; het terrein is ruim
en niet gemakkelijk te overzien, en de grenzen, waarbinnen eene
bespreking zieh kan bewegen, zijn flauw getrokken. Eenige van
de voornaamste machinefabrieken toch zijn specialiteiten in het
bouwen van schepen, die eigenlijk buiten mijn bestek vallen,
eenige van de voornaamste scheeps-bouwwerven zijn specialiteiten
in het bouwen van werktuigen voor grondverplaatsing, die daar-
binnen liggen. Verscheidene grootere en kleinere hier te bespreken
machinefabrieken leggen zieh toe op den bouw van bruggen en
kappen, of vervaardigen spoorweg-materieel, terwijl verschilltnde
fabrieken, die voor de vervaardiging van deze zaken zijn inge-
richt, hier niet genoemd zullen worden, omdat zij niet tot de
eigenlijke machinefabrieken gerekend worden. Aan den eenen
kant geeft dus de schets, die ik wil ontwerpen, een te sterk
gekleurd beeid van de ontwikkeling onzer machine-industrie,
aan den anderen kant laat zij den daarmede nauw samenhangenden
scheeps- en bruggenbouw te weinig recht wedervaren.
Om mijn doel te bereiken, wendde ik mij om inlichtingen tot een
zestigtal Nederlandsche fabriekeigenaafs en ik was zoogelukkig
mijne vragen door de firma’s beantwoord te zien, wier namen
ik hier doe volgen met vermelding van het jaar van oprichting
hunner zaken — zij het soms ook onder een anderen naam dan
den tegenwoordigen — en het getal leden van hun personeel in het
begin van 1897. Den lezer zal het opvallen, dat enkele welbekende
namen ontbreken, wier mededeelingen ik wel vroeg, maar niet
ontving. Wellicht mist bij ook enkele namen van machinefabrieken,
tot wie ik verzuimde mij te wenden; men vergeve
mij de hierdoor ontstane leemten, waarvoor ik bij voorbaat
verschooning verzoek.
De te bespreken fabrieken worden genoemd in volgorde van
de jaren hunner oprichting. Zij zijn:
Jaar Aantal
Naam en plaats van vestiging der fabriek. van
oprichwerklieden
ting. in 1897.
J. L. Nering Bögel en G°., Deventer . . . . 1756 270
L. Smit en Zn., Kinderdijk.............................. vóór 1800 400
E. J. Smit en Zn., Hoogezand.......................... 1799 175
Hk. Jonker en Zn., Amsterdam . . . . . . 1806 125
Maatschappij voor Scheepsbouw- en Werktuig-
bouw „Feijenoord”, Rotterdam...................... 1828 1185
Koninklijke Nederlandsche grofsmederij, Leiden 1836 860
Maatschappij „IJzergieteräj de Prins van
Oranje”, ’sGravenhage................................... 1840 300
Penn en Bauduin, Dordrecht........................... 1847 . 200
G. J. Wispelwey en C°., Zwolle...................... 1851 155
Naamlooze Vennootschap „Machinefabriek, voorheen
onder de firma B. Wilton”, Rotterdam 1854 575
Maatschappij „de Maas”, Rotterdam . . . . 1856 320
Diepeveen, Leis en Smit, Kinderdijk . . . . 1856 185
W. H. Jacobs, Haarlem . .... . . . . -. • . 1856 70
Machinefabriek „Breda”, Breda...................... 1861 350
A. F. Smulders, Utrecht, Slikkerveer en Grace- 850 (*) Berleur (Belgiß) . ........................................ 1863
Boon, Molema en de Cock, Hoogezand . .. . 1865 50
D. H. Landeweer en Zn., Martenshoek . . . 1866 30
Gebr. Stork en C0., Hengelo.......................... 1868 500,
Gebr. Merx, Tilburg............................................ 1869 30
van Dorsser en ter Horst, Dordrecht. . . . 1869 50 .
Machinefabriek „Katendrecht”, Rotterdam . . 1871 90
Machinefabriek de „Hollandsche IJssel”, firma ‘ 1872 50 ' de Jongh en C0., Oudewater . . . . . .
Koninklijke Nederlandsche Machinefabriek 1872 200 voorheen E. H. Begemann, Helmond . . .
(*) Onder dit getal behoort ook het personeel van de belgische afdeeling der zaak.