w Ë m Ê Ê B Ê Ê Ê Ê È Ê vriendschappelijke
secretaris zou worden benoemd, die geen lid van den Eaad zou
zijn en honorarium zou genieten.
De ondergeteekende had de eer voor die betrekking in ¿aan-
merking te komen, welke hij tot heden onafgebroken heeft
mögen bekleeden.
Reeds in de eerste jaren van het Instituut was de Vensche-
lijkheid ter sprake gebracht, dat in Nederlandsch-Indië, waar
gaandeweg eenige leden waren gevestigd, eene op zieh zelf
staande Afdeeling van het Instituut mocht worden opgericht.
Eene zoodanige Afdeeling kwam reeds in het jaar 1851 onder
den naam van «Afdeeling Oostelijk Java», te Soerabayagevestigd,
tot stand, die van 1868 tot 1870 de notulen harer vergaderingen
deed drukken. Zij werd in het jaar 1875 door de thans nog
bestaande Afdeeling «Nederlandsch-Indië» vervangen, die zieh
krachtig heeft ontwikkeld en onder anderen van dat jaar tot
heden geregeld jaarlijks een Tijdschrift het licht doet zien.
Terstond na de oprichting van het Instituut wijdde deRaad
van Bestuur zijne zorgen aan het uitgeven van geschriften.
Behalve de notulen van de in de vergaderingen verrichte werk-
zaamheden, werden verhandelingen, mededeelingen van ver-
schillenden âard, vertalingen en uittreksels uit vreemde tijd-
schriften, voorts bibliographische mededeelingen in het licht
gegeven en in afzonderlijke bundels aan de leden verzonden.
Sedert het Instituutsjaar 1869—1870 werden alle bijdragen in den
vorm van een enkel Tijdschrift te zamen gevoegd, waarvan het
eene gedeelte het jaarlijksch verslag en de notulen der Instituuts-
vergaderingen, het andere gedeelte de verhandelingen, enz. bevat.
Uitvoerige jaarlijksche en periodieke registers op al die werken
zagen het licht.
Bovendien werd, te beginnen met het jaar 1852, ten behoeve van
de leden een * Jaarboekje« uitgegeven. Dit boekje, herhaaldelijk
in vorm en inhoud gewijzigd, bestaat ten slotte uit het boekje zelf,
bevattende den kalender, enkele mededeelingen en de naamlijst
van de leden, en voorts uit een zoogenaamd blijvend gedeelte,
bevattende verschillende opgaven van wetenschappelijken aard.
Nog zag gedurende de jaren 1854—1867 een R é p e r t o i r e
d e C a r t e s van wege het Instituut het licht, hetwelk in
negen afleveringen een met zorg bewerkt beredeneerd overzicht
bevat van kaarten van Oostenrijk,Frankrijk,Zweden, Noorwegen
en Denemarken, Nederland en België. V66r de eerste aflevering
wordt een uitv’oerig plan van uitgave en bewerking aangetroffen.
Daar de boekerij in den loop der jaren, vooral ook door het
ontvangen van belangrijke legaten, aanzienlijk wastoegenomen,
deed de behoefte aan een catalogus zieh weldra gevoelen. Reeds
in 1856 had een catalogus van de toen nog niet omvangrijke
verzameling het licht gezien. Deze werd in de jaren 1867—1872
door een veel uitgebreider catalogus gevolgd. Van dezen ver-
scheen een twêede tendeele omgewerkte en tot 1887 bijgewerkte
uitgave, waarop in 1895 een Supplement werd uitgegeven.
De vergaderingen van het Instituut werden in den regel
eerst te Delft, later te ’s Gravenhagegehouden, doch meermalen
hadden vergaderingen buiten den zetel van het Instituut plaats,
welke in de eerste plaats ten doel hadden het bezoeken van
in uitvoering zijnde werken als anderszins. Vaak werden bij
die gelegenheden door de zorgen van de feestcommissiën nuttige
mededeelingen betreffende zoodanig bezoek gedrukt ter beschik-
king van de aanwezige leden gesteld.
Het aantal leden nam gedurende geruimen tijd voortdurend
toe, zoodat het in het Instituutsjaar 1883—1884 tot 944 was
geklommen. Hiermede was het hoogtepunt bereikt. Na dien
tijd nam het ledental af tot het jaar 1895, doch het is nu
weder klimmende en wij mögen ons thans nog in het aanzienlijk
aantal van 783 leden verheugen.
Van de talrijke genootschappen, waarmede het Instituut in
betrekking Staat, verdient de S o c i é t é d e s i n g é n i e u r s
verhouding tusschen de beide lichamen werd op zeer
aangename wijze bevestigd door een bezoek, hetwelk in 1889
door een aantal leden van het Instituut aan de S o c ié t é werd
gebracht, dat in het volgend jaar door een tegenbezoek werd beant-
woord, waaraan zeer genoegelijke herinneringen verbonden zijn.
Met het I n s t i t u t i o n o f C i v i l E n g in e e r s bleven
wij insgelijks op zeer vriendschappelijken voet. Herhaalde malen
werd de tusschenkomst van den secretaris ingeroepen, wanneer
leden van die instelling Nederland bezochten met het doel een
bezoek te brengen aan in uitvoering zijnde werken hier te lande.
Het Instituut nam van tijd tot tijd aan tentoonstellingcn
deel, waarvan bekroningen het gevolg waren en het werd op
congressen van verschillenden aard vertegenwoordigd.
Meer in het bijzonder verdient hier vermelding, dat, ingevolge
een besluit, op het in 1892- te Parijs gehouden vijfde internationaal
congres van binnenscheepvaartgenomen,.twee jaren later het zesde
congres van dien aard te ’s Gravenhage werd gehouden. Het Instituut
was bij dit congres in niet geringe mate betrolcken en had
als het ware de leiding daarvan aanvaard. Een groot aantal
leden van het Instituut heeft aan dat congres deelgenomen, dat,
ook naar het getuigenis van de talrijke buitenlanders die het
bijwoonden, eene eervolle plaats onder de reeks congressen in-
neemt en, behaive het verslag van de werkzaamheden, een groot
aantal opstellen in verschillende talen het licht deed zien.
Hier zij herinnerd, dat op dit congres werd besloten tot
samensmelting van de scheepvaartcongressen met die van zee-
werken, waarvan meermalen in het Instituut sprake is geweest.
De eerste en voornaamste stichter van het Instituut heeft zijn
naam nogop andere wijze voor goed aan onze instelling verbonden.
Toen hij in 1870 was overleden bleek, dat hij bij testamentaire
beschikking een geldelijk bedrag had vastgesteld, om daaruit om
de vijf jaren een premie uit te keeren aan het lid, dat gedurende
dat tijdsverloop de beste verhandeling, memorie of ander geschrift
in de werken van het Instituut zal hebben geleverd of de nuttigste
yinding in het vak van den ingénieur zal hebben medegedeeld.
Sedert is die ■ CoNRAD’s-premie* vijf malen toegekend geworden.
Van tijd tot tijd hebben ook andere leden door gesehen ken
van geldelijken aard van hunne belangstelling in het Instituut
doen blijken. Daaronder verdient in het bijzonder wijlen het
lid G. L e b r e t te worden herdacht, die eene aanzienlijke gift
besebikbaar stelde, in hoofdzaak bestemd om het voortdurend
bestaan van het Jaarboekje te verzekeren.
Wanneer wij een terugblik slaan op het vijftig-jarig tijdvak,
dat achter ons ligt, dan mag erkend worden, dat het Instituut,
door de ijverige toevvijding van zijn leden, in dat tijdsverloop veel
heeft tot stand gebracht, waardoor de wetenschap, de bloei van
het vaderland en het algemeen welzijn zijn bevorderd geworden.
Met opgewektheid en rechtmatige tevredenheid werd dan ook
zoowel het twintig-jarig als het vijfentwintig-jarig bestaan van
het Instituut gevierd.
Hebben wij in den loop der jaren velen, en daaronder van
de verdienstelijksten, door den dood verloren, anderen zijn in
hunne plaats getreden, en waàr zooveel kundige en wetenschap-
pelijke mannen te samenwerken op het gebied van de kunst
en de wetenschap van den ingénieur, waar zij in gestadige
aanraking en gedachtenwisseling zijn met elkander en andere
geestverwanten, daar mag bij het sluiten van deze halve eeuw
en het intreden van een nieuw tijdvak met vertrouwen de toe-
komst worden tegemoet gezien.
J. TIDEMAN.