Dank zij eene meer wetenschappelijke opvatting der dingen
brak omstreeks 1830 een betere tijd aan. De denkbeeiden
werden gerangschikt, de feiten beschreven, bestndeerd, vergeleken.
Maar een reuzenarbeid moest worden verriebt. Eenheid moest
gebracht worden in den chaos. De meer dan drie cn een halve
KM. dijk moest onder een zoo gelijkvormig mogelijk profil
worden gebracht: zijne bekleeding moest het karakter krijgen
van een uniform, niet van een verstelde jas. Het eerste ge-
deelte de'zer taak nam onder den commies S. R o e l s e een aan-
vang — niet voor 1875 echter nam, om tot het laatste te geräken,
de polderdirectie van Walcheren het kloek. besluit het
geheele buitenbeloop te verdedigen met basalt. Verder werd
tot den bouw van flinke paalhoofden op regelmatige, met overleg
bepaalde afstanden, besloten. De tijdsomstandigheden hebben
de verwezenlijking mogelijk gemaakt: men leende de groote
soramen, voor die werken gevorderd. De wijsheid van flink
doortasten vond ook op financieelgebiedharebelooning; hetbe-
spaarde onderhoud woog op tegen de renten van de geldleeningen.
Een enkel cijfer: het rijsbeslag all^en 'kostte aan onderhoud en
om de vier jaar vernieuwing f 20 000 jaarlijks. Da onderhouds-
kosten van basalt zijn bijna nihil.
Uit de groote gelijkvormigheid der op plaat XXXVI geschetste
profillen blijkt, dat men zonder overdrijving den dijk kan be-
schouwen als onder 66n profil gebracht. Van de laagwaterlijn af,
cUt&r door een rij perkoenpalen begrensd, Staat het zuilenbasalt
op de 1 M. dikke kleilaag, waarbij de zuilen afnemen van 55 tot
10 cM. hoogte. De helling is 6 op 1, doch van G.H.W.
tot 1.5 M. daarboven vindt men op de meeste plaatsen een
talud van 8 op 1. Het hooger gelegen beloop is veel flauwer,
soras 25 op 1. Mocht de geheele .dijk op die wijze met basalt
zijn verdedigd, dan zal een pantser van gemiddeld 80 cM.
dikte en 11.5 HA. in oppervlak de kust van Walcheren daar
omgorden.
Het profil dijkpaal 3 is het zwakst verdedigd: met oude
Doorniksche en Vilvoordsche steen: de branding is daar veel
minder — daarentegen is het er op körten afstand uit den
oever zeer diep; vandaar het flauwe talud. Dijkpaal 10 vertoont
wat men het normaalprofil zou kunnen noemen. Het voornemen
bestaat om de basaltbekleeding nog hooger op te voeren. Het
gevaar toch blijft bij de hoog oploopende stormvloeden beslaan,
dat de krammat, die het flauwe talud van 25 op 1 over 15 M.
nu verdedigt, wordt weggeslagen *7-; gevolgd door de klei — ge-
volgd door de aldus ondermijnde basaltglooiing, die als een
verraderlijk in den rüg aangevallen leger tevergeefs elken front-
aanval heeft afgeslagen. In nauw verband met deze quasstie
staan de staketwerken. Het is hier de plaats om op te merken
dat, waar vroeger alles staketsel heette wat van palen ter oever-
verdediging werd gebouwd, thans onderscheid gemaakt moet
worden tusschen a. paalrijen: eenvoudig watdenaam aanduidt;
b. staketwerken: paalrijen, ook in het talud, ook evenwijdig aan de
richting van den dijk, mäar van zwaarder palen, met forsche
längs- en dwarsgordingen aan elkaar en aan de volgende paalrijen
verbonden; c. paalhoofden : in zee uitstekend, haaksch op de
richting van den dijk, van nog zwaarder palen, aan elkaar verbonden
met kespen en gordingen; d. strandhoofden, eveneens
in zee dringende, van minder zware palen, niet verbonden.
De functie van paalrijen en staketwerken is die van golf-
breker: waar zij aanwezig zijn loopen de golven aanmerke-
lijk minder hoog op dan waar die ongehinderd de door zand en
schelpen gladgeslepen basaltglooiing opstuiven. Maar hiertegen-
over staan ernstige nadeelen. Vooreerst stören zij het verband, de
aansluiting, de overwegende kracht dus, van de basaltlaag. Die
aaneensluiting wordt er bovendien, door het wiggelen der bij
hevigen golfslag als hefboomen werkende palen, niet beter op.
Verder dit nog: de palen worden geheid vertikaal — het basalt
Staat te lood op het talud — tusschen de paalrij en de aan-
liggende basaltlaag is dus een naar de zeezijde gapende kleine,
wigvormige kloof, een van die kleinigheden, waarop het aankomt.
Nog meer: vooral de staketwerken vangen als in een net
alles wat op den dijk slaat. Onnoodig te zeggen welke treurige
verwoestingen een zwaar stuk wrakhout, laat staan (wat voor-
gekomen is) een heel wrak, kan aanrichten. IJs is .mede een
gevreesde vernieler van de paalwerken — vooral de zoetwater-
schotsen, welke het Oostgat uit de Schelde medesleurt en die palen
van 30 ä 40 cM. middellijn, bij matigen stroom, reeds afsnijden
als riethalmen. De stompen trekken, nieuwe palen inheien, het
basalt opbreken en weder leggen, dit alles is zeer kostbaar en voor
de steenglooiing zeer siecht. Basalt heeft tijd noodig om zichte
zetten. Slaat het er uit of breekt men het er uit, dan heeft het
materiaal geleden: het is minder hoekig en scherp. Dikwijls
zal men geheel nieuw moeten nemen en zelfs dat heeft weer
tijd noodig om zieh te nestelen. Een merkwaardig voorbeeld
leverde eenige jaren geleden een piek van ongeveer 24 M*.
dicht bij dijkpaal 8. Telkens sloeg dezelfde steen er uit tot men
er in slaagde het vak te behouden door de voegen aan te gieten .
met portlandcement, waardoor de glooiing daar- 66n rnonolieth
werd. Het thans gevolgd verdedigingssysteem — genoeg is gezegd
om het te verklären — sluit paal werken in hetdij ksbeloop in
theorie uit en de tijd zal komen dat de Westkapelsche dijk 66n
onafzienbare effene basaltvlakte is.
De profillen bij dijkpalen 18, 23 en 26, waar, de ligging geeft
het aan, de branding het hevigst is (bij dijkpaal 26 is het talud
tot 4.10 M. boven G. H. W. verdedigd!) geven een denkbeeid,
van den omvang en de sterkte der staketwerken.
Profil dijkpaal 32 vertoont reeds een strook voorland, een
sinal strand, beginnend bij dijkpaal 27, zieh gaandeweg ver-
breedend tot voor de nu volgende duinketen, die, tot Domburg
smal, verderop veel breeder wordt. Dat strand wordt door
hoofden tegen ondergang behoed. Ook de Westkapelsche dijk
heeft ze, als scherpe tanden in zee vooruitstekende. Er is in
den tijd van overgang en zoeken een oogenblik geweest, waarop
men die tanden trok en de zee rüstig aan den weerloozen voor-
oever liet knabbelen. Men geeft den dijk zijn gebit weer:
binnen kort worden zes nieuwe hoofden gemaakt, 40 M. uit den
teen lang, van eikenhouten gecreosoteerde palen, gekoppeld door
gordingen. In het geheel zijn er nu reeds 31, waarvan 24 paalhoofden
en. 4 rijshoofden met open paalrijen (strandhoofden).
Van deze laatste soort zijn längs het Domburgsche of Noorderstrand,
dat nergens meer dan een honderdvijftigtal meters
breed is, nog 42 aanwezig — de meeste op 100 M. afstand
van elkander. Zij moeten voorkomen, dat de Westkapelsche
dijk zijn gebied tot Domburg uitbreidt, wat zijne lengte zou
verdubbelen. Eene dwarsdoorsnede van een strandhoofd is op
de plaat geschetst; alleen zij vermeld dat ze ongeveer 180 M.
uit den duinvoet lang zijn en dat de eveneens gecreosoteerde
palen zoo staan, dat er op iedere 10 M. 25 voorkomen. Het
rijsbed steekt weinig boven het strand uit; noch dit noch de
paalrijen keeren den stroom; zij laten hem door, maar filtreeren
hem. Hij verliest veel van zijne snelheid, sleurt minder mede:
ja, van wat hij meevoert laat hij als een goede gave wat achter.
Dit hebben de resultaten bewezen.
Op 66ne plaats, vlak voor het Badpaviljoen te Domburg, is
de oever kunstmatig verdedigd over 500 M. lengte, waarvan
250 M. met Doorniksche steen, 250 M. met basalt.
Eene vergelijking tusschen de volgende tabellen zal aan het
bsgrip van den ommekeer, die in het verdedigingsstelsel heeft
plaats gehad een meer concreten vorm geven. In de onderhouds-
bestekken van 1872 en 1896 lezen we: Te onderhouden:
,:1872 1896
52844 M2 rijsbeslag op het dijltsbeloop. 5455 MX rijsbeslag mot
68488 „ rijs- en steenhoofden. 83525 „ rijs- en steenhoc
3888 „ rijsbeslag tegen den duinvoet.
58168 „ wintermat. 49331 „ winterkrammat.
59821 ,, steenglooiing op het dijksbe- 160641 „ steenglooiing.
lbop.
6060 „ steenglooiing op den duinvoet.
1896 Eenige van die rivierstanden vindt men hier opgeteekend.
131S6 M. paalregel. 28192 M. paalrij.
559 „ paalhoofd. 1 « 8 „ paalhoofd.
91 „ plankierhoofd. ®* « planlaerlvoofd.
* - -■ - - — 1634 „ Staket van 8—12 r ■--- - Ion» stäket.
Welsprekend zijn de cijfers der raming van onderhoudskosten
der Noordwatering: in 1872: / 72666.25®, in 1896: / 52416,
eene besparing van / 20000.
Het bestek dezer schets laat niet toe een cardmaal punt van
het thans gevolgde stelsel met meer dan een enkel woord te
vermelden. Er is vroeger door de kunstmatige verdedigmgs-
werken veel bedorven aan de ter weörszijde daarvan gelegen kusten.
De plötselinge overgang van een op zichzelf uitstekend beschermd
vak op een gedeelte, dat geen bescherming scheen te behoeven,
bereidde dit laatste de onaangenaamste verrassingen. Ook andere
dan oeverbedekkende kunstwerken oefenen hun invloed uit op
de nabij gelegen kusten. Het zal wellicht een volgend Gedenk-
boek gegeven zijn de resultaten te vermelden van een tak der
waterbouwkundige wetenschap, die nog vrij wel braak ligt:
het oorzakelijk verband tusschen de verdedigingswerken die
er zijn en die er moeten komen. Misschien worden, met wijzi-
gin<r van gene, deze öf tot een minimum beperkt öf voor-
komen. Ondertusschen kan men verzekerd zijn dat, bij het
aanleggen van werken op de Walchersche kust, en bij het be-
studeeren van tarne gevolgen, reeds terdege op dit onderwerp
wordt gelet.
Het polderbestuur van Walcheren kan met voldoening op
zijn arbeid der jongste halve eeuw terugzien. Van dien arbeid
hebben mannen als de heeren D. A. DnomäRB, President (dijk-
graaf) en I . B . B o u r d r e z , oppercommies (ingenieur), de eerste
meer dan een vierde, de laatste meer dan een halve eeuw aan
Walcheren verbonden, zeker het leenwendeel verricht. Bene
generatie van reeds volwassenen heeft haar nooit gekend en
de ouderen hebben ze vergeten, die ängstige bedrijvigheid bij
het woeden van een storm, wanneer lange rijen boetenwagens
met rijshout en takkebossen zieh repten naar Westkapelle
en de mare, dat er .een gut in den dijk geslagen was zoo
groot als de markt (te Middelburg)., onder de meer dan
60000 eilandbewoners bezorgdheid verwekte. Maar meer dan
geruststellen kan die eeuwenoude kolossus, gevoed en tot ont-
wikkeling gebracht door een handvol menschen, uit eigen
middelen, met eigen vinding en energie; hij kan in zijn
duurzamen triomf het beste spreken van de fiere volhardmg
van een volk, dat in zulk een strijd zijn wilskracht gestaald
heeft.
J. J. L. BOURDREZ.
DE BEDIJKINGEN LÄNGS DE HOOFDTAKKEN
VAN DEN RIJN.
@ -----------------
De L e k d i jk B o v e n d am s .
gl et vijftigjarig tijdvak, sinds de oprichting van het
IConinklijk Instituut van Ingenieurs verloopen, is
I voor de bedijkingen längs onze rivieren een tijdvak
■in n J van beteekenis geweest.
De hoogste waterstanden bij open water van 1845,1850,1876,
L883, de ijskaringen en inbraken van 1855 en 1861 gaven.aan-
leiding tot aanzienlijke dijksverbeteringen, verzwaringen en ver-
Rivier: Peilschaal te:
1815,
80 Haart—
5 April.
M. + AP.
1876,
16—18Maart.
M. + AP..
■1883,
—5 Januari.
M. + AP.
Hulhuizen............. 15.24 14.78 15.42
Nijmegen................ 13.31 13.22 13.50
g 9.26 9.42 9.89
St. Andries........... 7.73 8.16
Zalt-Bommel.......... 6.90 6.94 7.25
Gorinchem............. 4.06 4.74 4.86
Pannerden............. 14.76 14.63 14,91
■g Arnhem................ 13.19 13.17 13.30
1 Grebbe .................. 10.69 10.56 1 10.71
0 Wjjk bÿ Duurstede 8.36 8.17 8.82 tí Culemborg............. 7.20 7.06 7.25
0 Vreeswÿk............. 6.26 6.28 6.44
Schoonhoven . . . . 4.44 4.64 4.62
De rijzing van de waarde der landerijen (hoewel in de tachtiger
jaren tot staan gekomen en daarna in eene tamelijk snelle
daling overgegaan), alsmede de omstandigheid, dat het geld
in ruimte verkrijgbaar was, stelden de dijksbesturen in Staat
vrij kostbare dijksverbeteringen te ondememen.
In hoofdzaak hebben deze bestaan in het volgende.
De vroeger veelvuldig op de rivierdijken voorkomende kaden
längs de binnen- of buitenkruin zijn verdwenen; de kruins-
breedte is vermeerderd, zoodat die, behoudens eenige uitzonde-
ringen längs den linker Waaloever, een minimum bezit van
4 M.; binnen- en büitenglooiingen zijn op vele plaatsen onder
flauwere helling gebracht; de aan den rechtstreekschen aanval
van stroom en ijs blootgestelde buitenglooiingen met basalt be-
kleed; in sommige districten is zelfs het buitenbeloop längs den
geheelen dijk aldus voorzien; längs kolken, wielen en grachten
zijn of worden de dijken aangebermd.
In verscheidene districten werd bijzondere zorg besteed aan het
brengen van de dijkskruin onder eene behoorlijke verhanglijn
in overeenstemming met de verhanglijn der rivieren bij de
hoogst bekende standen bij open water; op meer plaatsen is
men nog daarmede bezig en worden die werkzaamheden regel-
matig voortgezet.
Hinderlijke beplantingen op dijkskruinen en glooungen zijn
meer en meer opgeruimd, terwijl nieuwe niet worden toe-
gelaten.
De beperkende bepalingen betreffende het bouwen längs dijken
zijn verscherpt en daaraan wordt meer zorgvuldig dan'vroeger
de hand gehouden.
Eene gewenschte verbetering in het dijkwezen, in het hier
beschouwde tijdvak tot stand gekomen, is de vervanging van
het onderhoud in natura, door eene uitkeering in geld aan de
districtskas.
Vroeger namelijk werd het gewone onderhoud van den dijk
door elken dijkplichtige of dijkgeslaagde voor zijn dijkvak
verricht, hetwelk uit den aard der zaak aan eenheid en doel-
treffendheid te wenschen overliet; thans wordt daarin door de
zorg van het Dijkscollege voorzien.
Een flinke stoot werd aan de verbetering van de dijken gegeven,
door de normaliseering van de rivieren, die, naar aanleiding van
het bekende rapport der inspecteurs van den Waterstaat van 1850,