graven geworden. De Glapan- en Serangkanalen zijn met elkander
in verbinding gebracht met het oog op tijdelijk gebrelc aan
water in laatstgemelde leiding.
Verder is veel gedaan voor de verbetering van den waterafvoer
door het graven van afwateringskanalen en het bedijken der
rivieren, aangezien niet alleen het gebrek aan bevloeiingswater,
maar ook het waterbezwaar oorzaak was geweest van de on-
gunstige toestandcn, die in Demak waren voorgekomen.
De totale kosten van deze werken, die wat de läge streken be-
noorden het prauwvaart-kanaal betreft, nog niet geheel zijn
voltooid, bedragen bijna 9 millioen gülden.
Sedert 1885 is elders de aanleg van nieuwe en de verbetering
van bestaande bevloeiingswerken krachtiger ter hand genomen
en is als beginsel aangenomen geenbelangrijk werk uit te voeren
zonder een zorgvuldige opneming van het geheele te bevloeien
terrein.
Van 1SS5 af is voor deze opnemingen, die ook betrekking
hebben op verscheidene nog niet tot uitvoering gekomcn werken,
ongeveer f 2 200 000 uitgegeven.
Op plaat LXIII is de ligging aangegeven van de voomaamste
irrigatie-gebieden, waarbinnen tot ultimo 1896 belangrijke werken
tot uitvoering zijn gekomen.
Die gebieden zijn:
Nummer.
Omschrpving van
het gebied.
Rivier, waaraan het
water wordt ontleend.
Te bevloeien
oppervlakte
in HA.
I Karang-ampel Tjimanoek 27000
II Menenteng-bevloeiing Tjisanggaroeng 8000
III West Brebes Xaboejoetan 4000
IV » 1 Babakan 3300
V Oost Brebes Pemali 26000
VI Pemalang Waloeh 19 000
VH Genteng-bevloeiing Genteng 9000
VHI Penggaron-bevloeiing Penggaron 5000
IX Demak Toentang en Serang 29000
X Xening-bevloeiing Kening 2700
XI Solo-vallei Solo-rivier 158 000
XII Delta van Sidhoardjo Brantas 33000
X I I I Pategoean-werken Pategoean, Djogonalan
en Ked. Larangan
6400
XIV Pekalen-werken Pekalen 7000
XV Sampean-werken Sampean 11000
XVI Xedoengkandang-werken Amprong 4200
XVH Mage tan Gandong 2100
XVIH Manggis-bevloeiing Progo en Ello 3500
X IX Singomerto-bevloeiing Serajoe 6500
XX Peloes-bevloeiing Peloes 8-000’
XXI Tjihea-vlakte Tjisokkan 5 700
De werken, genoemd sub II, III, IV, IX, X, XII, XIII, XIV,
XV, XVIII en XIX, zijn geheel of nagenoeg geheel voltooid.
Aan de voor de te bevloeien oppervlakten opgegeven cijfers
mag geen absolute waarde worden toegekend.
Vooreerst is de vaststelling van dat cijfer eenigermate wille-
keurig, indien een zekere uitgestrektheid volledig wordt bevloeid
en de bevloeiing van andere terreinen in meerdere en mindere
mate wordt verbeterd en voorts is het voor sommige gebieden
nog onzeker, welke omvang aan de werken zal worden ge-
geven.
De in de vermelde bevloeiingsgebieden gebouwde kunstwerken
zijn nagenoeg uitsluitend van permanenten aard, hoewel men
bijvoorbeeld in Demak voor de kleinere kunstwerken, met het
oog op het in het droge seizoen diep scheuren van den grond,
meermalen hout-constructies heeft toegepast.
Steeds wordt behalve voor de irrigatie, ook voor de verbetering
van den waterafvoer zorg gedragen.
Omtrent sommige van de vermelde irrigatiegebieden worden
nog de volgende bijzonderheden medegedeeld.
Voor de bevloeiing van Karangampel werd omstreeks 1840
de Sindopradja-leiding gegraven, voor welker voeding de reeds
vermelde raamdam in de Tjikeroe diende. Weldra bleek, dat
deze rivier bij lange niet de voor de bevloeiing vereischte hoer
veelheid water kon leveren, waarom in 1847 begonnen werd
met het maken van de Doetamati-leiding met inlaatsluis aan
de Tjimanoek op een veel lager punt. Dit werk voldeed niet
aan de verwachtingen en is daarom in 1861 buiten dienst
gesteld,
In 1882 is begonnen met den bouw eener nieuwe Doetamati-
sluis, die sedert goede diensten bewijst. Om eene zöo groot
mogelijke oppervlakte te kunnen bevloeien, is men in 1891 begonnen
met het bovenwaarts verlengen der Sindopradja-leiding,
die voortaan uit de Tjimanoek zelve zal worden gevoed__
De aanleg van bevloeiingswerken uit de Pemali is reeds in
1S43 aan de orde gesteld. Van 1861 tot 1865 zijn onder niettechnische
leiding vergeefsche pogingen tot het maken van eene
aftapping aangewend.
In 1893 is overgegaan tot de uitvoering van een ontwerp,
waarbij de prise-d’eau op den rechteroever wordt gebouwd,
terwijl het grootste gedeelte van het bevloeiingsgebied op den
linkeroever is gelegen. Daarom zullen 24 M*. water per seconde
door middel van een aquaduct over de rivier worden gebracht.
In 1888 is een begin gemaakt met den bouw van een stuw-
dam in de Waloeh bij Soengapan, ter vervanging van drie dämmen
van tijdelijke materialen, die niet langer in stand konden worden
gehouden. Men heeft zieh hier aanvankelijk bepaald tot
de aansluiting aan drie bestaande leidingen, die vroeger open
monden hadden en dientengevolge zooveel bandjirwater op-
namen, dat, zooals meermalen voorkomt, de eigenlijke beneden-
rivier ongeschikt was geworden om alleen de -— zooals reeds
is vermeld — zeer hevige bandjirs afte voeren. Men heeft daarom
de inlaatsluizen van twee van de drie leidingen v o o r lo o p ig
zoo ingericht, dat zij bandjir water kunnen opnemen, waardoor
het kunstwerk een eigenaardig voorkomen heeft gekregen, zooals
blijkt uit de op plaat LXIV gegeven afbeelding, die in de
eerste plaats een aanzicht van de kanaalzijde geeft van de
twee inlaatsluizen op den linkeroever.
De stuwdam is gemeten tusschen de spoelsluizen 38 M. lang,
waar 3 M. afgaan voor twee brugpijlers. Elke spoelsluis heeft twee
openingen van 1.50 M., gescheiden door penanten van 1 M.
De inlaatsluis op den rechteroever heeft drie openingen van 4 M.
met penanten van 1 M. De eene inlaatsluis op den linkeroever
is hieraan gelijk, de andere heeft twee openingen van 1.50 M.
De verdere verbetering van de bevloeiing uit de Waloeh is
nog in studie.
Het kunstwerk te Soengapan zal daarbij wijzigingen moeten
ondergaan, wat betreft de wijdte en de bestemming van de inlaat-
openingen.
De bevloeiingswerken in de Solo-vallei overtreffen, zooals uit
den S t a a t blijkt, in omvang ver alles van dien aard, wat tot
heden op Java is uitgevoerd.
Tot die werken behoort eene zeer belangrijke verlegging van
den mond der Solo-rivier, ongeveer naar de grens der residentien
Soerabaja en Rembang, waardoor het slib der Solo-rivier uit
het vaarwater van straat Madoera zal worden geweerd en de
afwatering van het beneden-gedeelte der vallei zal worden verbeterd.
De voor die verlegging vereischte doorgraving van de in
maximum 24 M. hooge heuvels is 13.4 KM. lang en vordert
een grondverzet van ongeveer 13 millioen M*.
Tot heden is in de Solo-vallei slechts aardewerk verricht,
zoodat geen teekeningen van uitgevoerde kunstwerken kunnen
worden gegeven.
De eerste aanleg van bevloeiingswerken uit de Sampean-rivier i
dagteekent reeds van 1 8 3 2 . B ij deze werken zijn groote teleurstel-
lingen ondervonden; in 1880 is de weg ingeslagen, die sedert
tot eene goede oplossing van het vraagstuk heeft geleid.
De Kedong-Kandang-leiding is gegraven in 1846 en onderging
in 1875 belapgrijke verbeteringen. Toch bedraagt de werkelijk
bevloeide oppervlakte heden slechts 1 8 0 0 HA. Werken, waardoor
deze oppervlakte tot 4200 HA. zou kunnen worden uitgebreid,
zijn in studie.
De Manggis-leiding, zijnde eene aftapping uit de Ello, bestaat
sedert 1847; de nog aanwezige stuwdam aan hare prise d’eau,
waarvan op plaat LXIV eene afbeelding is gegeven, is in 1856
gebouwd. De inlaat- en spoelsluizen zijn van later dagteekening.
De dam is ongeveer 51 M. lang. Sedert 1889 heeft de Manggis-
leiding belangrijke verbeteringen ondergaan en daar de in de
Ello beschikbare hoeveelheid water ontoereikend was voor de
behoefte, werd in 1891 begonnen met den aanleg eener aftapping
uit de Progo tot voeding van de Manggis-leiding.
De ontgraving der irrigatie-kanalen geschiedt op Java bijna
uitsluitend door handenarbeid; alleen in Demak en in de Solovallei
zijn graafwerktuigen in toepassing gebracht.
Voor het grondvervoer wordt, indien de transportafstand
300 M. of meer bedraagt, veelal gebruik gemaakt van draagbaar
spoorweg-materieel.
Op plaat LXV is eene afbeelding gegeven van het in uitvoering
zijnde Pemali-hoofdkanaal. De grond wordt hier met
locomotieven uitgereden längs een baan van 0.50 M. spoorwijdte.
Als tegenstelling hiermede is op dezelfde plaat als type van
de oud-indische wijze van werken eene afbeelding gegeven van
de ontgraving door de duinstreek in het zuiden van de resi-
dentie Djokjakarta van een kanaal, dienende vdor de droog-
legging van een rawah (moeras).
Dit werk werd in 1887 uitgevoerd door een vier duizendtal
door Prins P akoe Alam opgeroepen heerendienstplichtigen.
Ten slotte zullen eenige' mededeelingen worden .gegeven over
de typen van kunstwerken, die bij de irrigatiewerken op Java
veelal worden toegepast.
D e stuw d am m en met hellend ofojiefvormigstortvlak,zooals
die bij Glapan en bij Sedadi, waarvan reeds af beeldingen zijn
gegeven, hebben het bezwaar, dat de snelheid van het water
aan het benedeneinde zeer groot is, wat tot kostbare bodem-
voorzieningen noodzaakt.
Daarom is in de laatste jaren bij rivieren, die niet vele en
groote rolsteenen afvoeren, meestal de voorkeur gegeven aan
sto r td am m en met bijkans te lood staand voorvlak. Beneden
den dam wordt, indien de stuwhoogte gering en de bodem
vast is, : alleen een stortvloer aangebracht, in andere gevallen
een stortbak. Voorbeelden van deze constructie zijn de stuwdam
in de Pekalen (kaart van Java, sub XIV) en die in de
Pemali, waarvan de profillen op plaat LXIII zijn gegeven.
De reeds beschreven stuw te Lengkong is verreweg het be-
langrijkste voorbeeld van op Java • uitgevoerde beweegbare
i t u w e n.
- In het algemeen zijn de omstandigheden daarvoor niet günstig.
De bandjirs komen veelal snel op en gewoonlijk des avonds
of des nachts. Zoo gebeurt het bijvoorbe.eld meermalen, dat de
afvoer van de Babakan-rivier des avonds slechts 1M*. bedraagt,
des nachts stijgt tot ver over de 100 M*. en den volgenden
morgen reeds weder gedaald is tot 5 M*. of nog minder. Ja
er zijn voorbeelden, dat de bandjir als het wäre als een muur
van water komt opzetten en de waterspiegel binnen het half
uur 4 en meer meters rijst.
Onder zulke omstandigheden mag, zelfs afgezien van de
weinige betrouwbaarheid der inlandsche wakers, niet worden
gerekend op het tijdig openen van de beweegbare waterkeering.
Automatisch werkende inrichtingen zijn ook niet op hare plaats
met het oog op de groote hoeveelheden steenen, slib en drijvende
voorwerpen, zooals boomen, die bij zware bandjirs worden
afgevoerd. Hieruit volgt, dat beweegbare stuwen op Java alleen
zonder gevaar kunnen worden toegepast in kleine rivieren, die
slechts dienen voor de afwatering van vlak terrein of in groote
rivieren, die een langen weg door de vlakte hebben afgelegd,
waardoor de hevigheid en het snelle verloop van de bandjirs
zeer getemperd worden.
Beweegbare stuwen in kleine rivieren, zooals hierboven be-
doeld, zijn meermalen toegepast; de waterkeeringen worden
dan meestal door schotbalken gevormd. Tot de bedoelde groote
rivieren behoort de Brantas bij Lengkong en ook de Serang
nabij het prauwvaartkanaal en hare benedenloop de Lembon
waarin twee naaldstuwen worden gebouwd ten behoeve van de
irrigatie van het terrein benoorden dat kanaal.
Bij den bouw van in la a t s lu iz e n is in den laatstentijdde
voorkeur gegeven aan talrijke openingen van slechts 1.25 ä 1.60 M.
breedte, waarbij de schuiven ook bij bandjir door eenvoudige
schroef-windwerken kunnen worden bewogen. Zoo heeft de inlaatsluis
van de Pekalen-leiding, waarvan op plaat LXIV eene
afbeelding is gegeven, acht openingen van 1.50 M.
Van de gedurende de laatste jaren meestal toegepaste alge-
meene inrichting van de prise-d’eau is op plaat LXIV een voor-
stelling gegeven in den plattcgrond van de prise-d’eau in de
Genteng (kaart van Java, sub VII), zijnde een zijrivier van de
Tjomal. Omdat hier op beide rivier-oevers water moet worden
afgetapt, zijn aan beide einden van den stuwdam sp o e ls lu iz e n
ontworpen, waarvan de drempel lager ligt dan die van de inlaatsluis
en die ten doel hebben v66r de inlaatsluis eene vol-
doende bodemdiepte te onderhouden. De spoelsluizen hebben
twee en drie openingen van 1 M. wijdte; de inlaatsluizen
respecti'evelijk vier openingen van 1.14 M. en zes openingen
van 1.61 M. wijdte. Is slechts op 66m oever een inlaatsluis aan-
wezig, dan wordt ook alleen daar een spoelsluis gebouwd, zooals
zichtbaar is in de op de plaat LXIV voorkomende afbeelding
van den 60 M. langen stuwdam bij Nambo in de Kaboejoetan-
rivier (kaart van Java, sub III).
De op die afbeelding op kleinen afstand beneden de kruin
van den dam zichtbare lijn is het gevolg van eene verhooging
met 0.35 M., welke die dam onlangs heeft ondergaan in verband
met eene wijziging van het profil van de höofdleiding,
die met het oog op afschuivingen noodig was geworden.
Indien een rivier vele en groote rolsteenen afvoert, dan is de
spoelsluis niet in Staat de inlaatsluis tegßn verzanding te beschermen.
In dat geval blijkt eene geheel andere inrichting
van de prise-d’eau veel beter te voldoen. Van deze inrichting
I is op plaat LXIV eene voorstelling gegeven, zijnde eene afbeelding
van de prise-d’eau van de Padi-leiding in de rivier Pikaten,
een affluent van de Brantas. De spoel- en inlaatsluizen zijn
hier gelegen aan een voorkanaal, waar bij zulk eene richting,
zooals de ondervinding geleerd heeft, weinig rolsteenen binnendringen,
indien bij bandjir de sluizen gesloten worden. De
breedte van het voorkanaal wordt kleiner, naarmate door de
1.50 M. wijde openingen van de inlaatsluis water zijdelings
wordt afgevoerd. De spoelsluis heeft twee openingen van 1.50 M.
wijdte.
In de hoofdkanalen wordt gewoonlijk geen grooter snelheid
toegelaten dan van 0.70 M. per seconde, soms nog minder.
Indien de helling van het terrein zoodanig is, dat de snelheid
belangrijk grooter zou worden, dan wordt een gedeelte
van het verval overwonnen door middel van stprtdammen,
waarvan de constructie in beginsel overeenkomt met die van
de stuwdammen.
Soms is het aantal van die stortdammen zeer groot; in de Progo-
Manggis-1 eiding, waarvan op plaat LXIV een lengte-profil is ge