I '
H p i
S
I
I
llili
DE DRÖOGMAKING EN DROOGHOUDING VAN
I-IAARLEMMERMEER.
<$ : ©
^ | / c o m m i s s i e v a n b e h e e r e n to e z i c h t w a a r a a n h e t w e r k w e r d
laar waar later het Haarlemmermeer zieh vormde,
ongeveer 18000 HA. groot, vond men oudtijds, om-
streeks het jaar 1530, meer dan 12 000 HA. land
) vier kleine meren. Door geweldigen afslag van
de boorden bij stormen breidden deze vier meren zieh zoo-
danig nit, dat zij omstreeks 1650 vereenigd waren tot een
Haarlemmermeer' van ongeveer 16000 HA. Er was toen reeds
in Holland veel kennis en ondervinding van inpolderingen en
droogmakingen opgedaan en dns is het niet te verwonderen
dat men allerlei plannen tot droogmaking van dit zorgbarende,
verslindende Haarlemmermeer zag ontstaan. Het oudste van die
plannen is, .voor zoo ver wij weten, dat van A. v a n d e r H o og,
die in 1617 octrooi voor het werk vroeg, maar het meest bekende
is zeker dat van J. A z n . L e e g h w a t e r , die in zijn Haarlemmer-
meerboek, in 1643 voor het eerst in druk versehenen, een zeer
deugdelijk plan gaf, van veel kennis getuigende, dat zeer de
aandacht trok, blijkens de talrijke herdrukken die het boek
beleefde, waarvan in 1838 de dertiende druk verscheen. L e e g h w
a t e r wilde het meer droogleggen met 40 gangen van 4 wind-
molens elk. Na zijn plan versehenen er een groot aantal andere,
waarvan de bekendsten zijn dat van Cr u q u iu s , N o p p e n en
B o l s t r a , op last van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland
opgemaakt in 1792 en dat van F. G. baron v a n L y n d e n v a n
H em m e n van het- jaar 1819.
Inmiddels verzwolg het Meer door afslag van de boorden steeds
meer land. Groote sommen werden door Rijnland besteed voor
verdediging van d e 'oevers, maar bij hevige stormen was het aan-
richten van schade door den grooten plas niet te keeren. Den
29sten November 1836 brak een storm los, die het water noord-'
westwaarts opjoeg tot 0.77 M. -+- AP., zoodat verscheiden polders,
samen omstreeks 4000 HA. groot, overstroomd werden en het
water tot voor de poorten van Amsterdam kwam. Met Kerstmis
van hetzelfde jaar joeg een orkaan nit het oosten het water
naar de zijde van Leiden op, zoodat een deel van die stad
overstroomd werd en ongeveer 7500 HA. poldergronden onder-
liepen.
Nu werd de drang om eindelijk het werk der droogmaking
aan te vangen groot. In Augustus 1837 benoem.de Koning W il l e m I
een Staatscommissie om de bestaande plannen te onderzoeken
en een ontwerp met begrooting van kosten op te maken. Deze
commissie dien de den 24sten October van dat jaar haar ontwerp
in. Zij sloeg voor 18100 HA. te omgeven met.een ringdijk
e n e e n e r i n g v a a r t , d i e m e t R i jn l a n d s b o e z em z o u d e g em e e n lig g e n
en waarop voor de droogmaking zouden uitslaan 79 windmolens,
in 37 gangen verdeeld, en 3 stoomtuigen met vijzels, elk van
40 paardekrachten. De kosten werden geraamd op / 8 355 000.
Ditj plan is de grondslag geworden van de uitvoering van het
werk. Den 19den Maart 1839 werd door de Staten-Generaal
de wet aangenomen die de Regeering machtigde om voor de
droogmaking een geldleening van 8 millioen gulden aan te
gaan. Bij besluit van 22 Mei 1839 benoemde de Koning de
to e v e r t r o u w d . Zij b e s t o n d u i t : m r . F. v a n d e P o l l ( v o o r z i t t e r ) ,
j h r . W. P. B a r n a a r t v a n B e r g e n , M. G. B e u e r in c k , C. J.
d e B ru y n K o p s , H. E w i j k , W. K . v a n G e n n e p , j h r . m r .
L. R. G e v a e r t s , P. F. G r in w is , mr. G. P. v a n O u t e r e n ,
A . L ip k e n s , d r . G. S im o n s , P . J. A c k e rm a n s e n J. G. W . M e r k e s
VAN GeNDT.
Mr. F. v a n d e P o l l werd körten tijd daarna benoemd tot
gouverneur van de provincie Utrecht en toen als voorzitter
vervangen door jhr. mr.-D. T. G e v e r s v a n E n d e g e e s t .
Aan de commissie werden als ingénieurs toegevoegd de
waterstaats-ingenieurs P. ICoo k en J. A. B e j j e r i n c k en later
nog de ingénieur van den waterstaat N. T. M i c h a e l i s .
De leden -der commissie, die meer bepaald met de werktuig-
kundige vraagstukken zieh bezig hiélden, drongen er van den
aanvang af sterk op aan, dat de windmolens uit het plan van
1837 zouden vervallen en de droogmaking uitsluitend door
stoomtuigen zoude geschieden. De kundige S im o n s en L ip k e n s
vooral wisten hunne medeleden te overtuigen van het nut
dezer zeer belangrijke wijziging en bij Koninklijk besluit werd
goedgekeurd, dat de bemaling door stoom alleen zoude geschieden.
Er waren voor het graven van de ringvaart, het maken van
den ringdijk, enz. ongeveer 550 HA. grond te onteigenen. Men
kocht die voor ongeveer / 670 000, voor waar een matige somin
een tijd toen er nog geen onteigeningswet bestond.
Op 5 Mei 1840 werd nabij Hillegom door mr. F. v a n d e P o l l
met feestelijke plechtigheid de eerste spade grond voor het groote
werk gestoken.
De ringvaart verkreeg een breedte op de waterlijn van 38
tot 45 M. verschallende, bij een diepte van ongeveer 2.5 M. De
ringdijk, in hoofdzaak gemaakt van grond uit de ringvaart,
kreeg een totaalbreedte, verschillende van 30 tot 50 M., met een
breeden berm op AP., waarover een jaagpad aangelegd werd. Over
het algemeen, vooral aan de westzijde, leverde het maken van
den ringdijk niet vele moeielijkheden op, maar aan de oostzijde
had men vooral bij Aalsmeer en Leimuiden met drassige, buiten-
gewoon slappe terreinen te doen. De dijk werd hier veelal gemaakt
door voortdurende opeenstapeling van rietzoden, die
door haar gewicht diep in den slappen grond doordrongen tot
op eenige vaste laag. Op sommige punten waren rijzen zink-
-stukken en zandbestortingen noodig. Ringvaart en ringdijk
kostten gemiddeld / 32.50 per strekkenden meter, maar op enkele
moeielijke punten is t o t / 126 per strekkenden meter betaald.
Tot toegang naar de Meer werden 6 houteu rolbruggen over
de. ringvaart gebouwd en op vijf plaatsen pontveren ingerieht.
Om Rijnlands zooveel door de droogmaking verkleinden
boezem te vrijwaren van wateroverlast, waren verschillende
werken noodig. De kronkelende smalle Rijnsburgsche Vliet werd
tot een rechtlijnig, 40 M. breed kanaal vergraven ; het Katwijksche
kanaal werd tot 52 M. verbreed en de Binnensluis in dat kanaal
met twee openingen verwijd. Bovendien werd een scheprad-
stoomgemaal van 200 waterpaardekrachten te Spaarndam op-
gericht, Rijnlands water op het IJ uitslaande.
Nog was in het plan van 1837 voor Rijnland een vierde uit-
wateringssluis bij Halfweg ontworpen. Men kwam echter tot de
overtuiging, dat een stoomtuig hier veel nuttiger dan een sluis
zoude zijn, zoowel voor Rijnland als voor de droogmaking, om-
dat men, volgens overeenkomst met Rijnland, verplicht was om
bij zekere boezemstanden de uitmaling te staken. Een stoom-
tui<* te I-Ialfweg zou lagere boezemstanden veroorzaken dan een
vierde sluis aldaar zou doen. Dit stoomtuig, een schepradgemaal
van 100 waterpaardekrachten, kwam dan ook tot stand.
Het belangrijkste en moeielijk'ste deel van de onderneming was
wel de bouw der droogmakingsstoomtuigen, die naderhandook
de droognouding van den nieuwen polder moesten bewerken.
Er werd beslolen, dat er drie stoomtuigen zouden zijn, ieder van
orastreeks 350 waterpaardekrachten. Ter eere van de mannen, die
vroeger zoozeer voor de droogmaking hadden geijverd, zouden
mwimuMWUnmiiiu