}
GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT.
mI en 7den Maart 1843 werd F r e d e r ik W il l e m C o n r a d ,
< £ _
! zoon en naamgenoot van den beroemden landmeter-
ingenieur, in zijne hoedanigheid van ingénieur van
I de 4de ldasse van den Waterstaat en alshoofdingenieur
verbonden aan den Hollandsehen IJzeren Spoorweg, op zeer
eervolle wijze benoemd tot lid van bet sedert 1828 officieel ge-
vestigde I n s t i tu t io n o f C iv il E n g in e e r s te Londen.
Hit lidraaatschap is vermoedelijk de eerste aanleiding ge-
weest, d.it bij hem de overtuiging zieh vestigde, dat de oprich-
ting van een dergelijk Instituut in Nederland, bestemd om de
kunst en de wetenschap van den ingénieur te bevorderen, in
alle opzichten wenschelijk zou zijn.
Tezelfder tijd werden ook reeds in Frankrijk pogingen aan-
gevvend, om eene dergelijke instelling tot stand te brengen, die
evenwel niet =terstond ruet den gewenschten uitslag werden be-
kroond. Het was eerst in Maart 1848 dat de S o c ié t é des
In g é n ieu r s C iv ils te Parijs tot stand kwam.
Het denkbeeld van C o n r a d was echter van wijdere strekking,
daar hij zieh niet tot de civiel ingénieurs wenschte te bepalen,
maar zieh voorstelde een vereeniging tot stand te brengen, die
de ingénieurs van alle verschillende vakken zou omvatteu.
Hij trad daartoe in overleg met L e o po l d J o h a n n e s A n to n iu s
v a n d e r K u n , die destijds bij het département van binnen-
landsche zaken aan het hoofd van de afdeeling Spoorwegen
was geplaatst en met dr. G e r r it S im o n s , toenmaals directeur
van de in 1842 opgerichte Koninklijke Akademie ter opleiding
van burgerlijke ingénieurs te Delft, en onder dagteekening van
24 Mei 1847 werd door hen eene circulaire verspreid, waarin
tot deelneming aan de oprichting van een Nederlandsch Instituut
van Ingenieurs werd uitgenoodigd (*).
De uitslag van dezen eersten stap was, dat op 31 Augustus
van hetzelfde jaar reeds 186 personen, die het ingenieurs-vak of
de daannede in verband staande wetenschappen beoefenden, bij
onderteekening hadden verklaard de in de circulaire omschreven
grondslagen goed te keuren, die dus als de eigenlijke oprichters
van het Instituut behooren te worden aangemerkt.
Van dit aantal zijn op dit oogenblik nog twaalf in leven,
waarvan er drie als buitengewone en de overige als gewone leden
waren toegetreden, van welke laatste een thans honorair lid is.
Hiermede was de grond gelegd voor eene instelling, die zieh
op schoone wijze zou ontwikkelen.
In eene vergadering, die op Dinsdag 31 Augustus 1847 in het
gebouw van de Delftsche Akademie onder voorzitterschap van
F. W. Co n r a d werd gehouden en door 81 van de oprichters werd
bijgewoond, werd het verdere werk van de oprichting geregeld.
Een ontwerp-reglement, dat vooraf aan de leden was uitge-
reikt, werd toen tot onderwerp van beraadslaging gemaakt en
na onderling overleg vastgesteld.
(*) Zic Notulen Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1347 —1848, biz. 73, bij logo 1.
Den 6den September 1847 werd eene commissie, bestaande
uit de drie stichters, door Z. K. H. den Prins v a n O r a n j e in
audientie on tv ange u om dezen het besluit van de vergadering
mede te deelen en hem het Beschermheerschap en Honorair
Presidium van het Instituut aan te bieden, welk een en ander,
behoudens goedkeuring door Z. M. den Koning, door den Prins
werd aangenomen. Nog denzelfden dag wendde de commissie
zieh bij adres tot Z. M. Koning W il l em II, met het verzoek,
dat de vereischte goedkeuring mocht worden verleend.
Het gevolg hiervan was het Koninklijk besluit van 4 Februari
1848, N°. 81, waarbij de oprichting van het Instituut en het daarvoor
ontworpen règlement werd goedgekeurd en aan die instelling de
Koninklijke titel werd verleend. Z. K.H. de Prins v a n Or a n j e trad
nu terstond als beschermheer en honorair president op en was de
eerste om van het besluit aan den heer C o n r a d mededeeling te doen.
Ingevolge eene machtiging, door de vergadering van oprichters
aan de bovenvermelde commissie verleend, is de eerste Raad
van Bestuur door die commissie gekozen. Nevens de drie
stichters namen de navermelde leden het beheer van de nieuwe
stichting op zieh: M . D . graaf v a n L im b u r g S t ir u m , kapitein-
ingenieur, H. F. C. baron F o r s t n e r v a n Da m b e n o y , luitenant-
kolonel van den generalen staf, A. G h e v e , Ingenieur van den
waterstaat, C. T. v a n M e u r s , majoor der artillerie, J. W. L .
v a n O o r d t , ingénieur der marine en D . J. S to rm B u y s in g ,
ingénieur van den waterstaat (*).
Van een en ander werd in de Instituutsvergadering, die op
14 Maart 1S48 in het gebouw der Akademie te Delft werd gehouden,
aan de leden mededeeling gedaan.
De Raad van Bestuur wendde zieh tot de departementen van
algemeen bestuur en tot verschillende wetenschappelijke genoot-
schappen, zoo in het binnen- als in het buitenland, ten einde
hunne medewerking en ondersteuning in te roepen.
Aan die uitnoodiging werd al spoedig en voortdurend ruim-
schoots voldaan en onder anderen was daarvan het gevolg, dat
de grond kon worden gelegd voor eene boekerij, die, uit geringe
beginselen ontstaan, zieh gaandeweg aanmerkelijk heeft uitge-
breid- en thans een zeer te waardeeren hulpmiddel oplevert voor
de Studien van den ingénieur.
Het oorspronkelijk regiement bepaalde uitdrukkelijk, dat de
zetel van het Instituut zou zijn ter plaatse waar'de Koninklijke
Akademie voor civiele ingénieurs gevestigd zou zijn. Die staat
- van zaken heeft voortgeduurd tot het jaar 1860. Herhaaldelijk
had het oorspronkelijk règlement reeds wijzigingen ondergaan,
toen verschillende omstandigheden aanleiding gaven, dat een
ander règlement noodig was geworden, dat dan ook werkelijk
tot stand kwam en, behoudens enkele later aangebrachte wijzigingen,
als grondreglement van kracht is.
In gemeld jaar werd de zetel van het Instituut naar ’s-Gra-
venhage overgebracht. Het werd toen gevestigd in het lokaal,
waarin het zieh nog heden bcvindt. Meermalen is het denkbeeld
ter spralce gebracht om te trachten voor het Instituut
een eigen lokaal te bekomen, maar dit denkbeeld is tot heden
niet tot verwezenlijking gekomen.
Krachtens het nieuwe règlement had eene belangrijke ver-
andering in de samenstelling van den Raad van Bestuur plaats.
Tot nog toe belastte een van de raadsleden zieh met de waar-
neming van de betrekking van secretaris. De daaraan verbonden
werkzaamheden waren gaandeweg zoo uitgebreid, en van dien
aard geworden dat de vervulling van een dergelijke omvangrijke
taak niet verder van een raadslid, zonder dat daarvoor eenige
vergoeding werd genoten, mocht worden gevérgd. Dientengevolge
werd eene nieuwe bepaling in het Reglement opgenomen, volgens
welke door den Raad van Bestuur uit de gewone leden een
(*) Sedert werden de ledon van den Baad van Bestuur door de gewoni
ran het In stitu u t gekozen.
I n het Instituutsjaar 1857—1858 werden de drie stichters to t leden v
Rand van Bestuur voor hun leven benoerad.
XVII