Voor het op diepte brengen van den bodemj voor zooverdie I
niet door baggering was op te ruimen, en voor den bouw van
de muren heeft men zieh bediend van kleine caissons voor
samengeperste lucht, opgehangen tusschen zolderschniten en
naar het model, dat door de heeren Zs c h o k k e en T e r r ie r bij
den bouw van de droogdokken te Genua voor de opgaande
muren is toegepast. Terwijl daar echter tevens een caisson van
grootere afmetingen is gebezigd, met behulp waarvan eerst de
onder de opgaande muren, doorgaande dokvloer gevormd is,
was zulk een caisson te Talcahuano niet aanwezig en moesten
dus de dokmuren van onderen af, van uit grootere diepte, met
de kleinere caissons worden opgebouwd. De vloer daartusschen,
evenals de bekleeding van de muren, zijn later in het droge
en in de vrije lucht gemaakt. Van deze wijze van werken kon
men goede resultaten verwachten, die dan ook alleszins ver-
wezenlijkt zijn, omdat men zieh te voren van de ondoorlaat-
baarheid van den zeebodem overtuigd had.
Daar nu echter de voor Talcahuano bestemde caissons niet
alleen naar hetzelfde model, maar ook met dezClfde afmetingen
waren geconstrueerd als de kleine caissons van Genua, stuitte
men op het bezwaar, dat de breedte van 6.50 M., die dââr
voldoende was om de volle muurbreedte van de dokmuren te
bevatten, hier onvoldoende bleek te zijn, omdat de opgaande
muren van uit grootere diepte, namelijk van den onderkant
van den op 3.50 M. dikte geprojecteerden dokvloer af, moesten
worden opgetrokken en wegens den veel grooteren waterdruk,
dien zij tijdelijk zouden hebben te weerstaan, een aanzienlijk
grootere breedte van aanleg behoefden. De daaruit voortspruitende
moeielijkheid heeft wel bij de uitvoering eenigen tijd doen verloren
gaan, doch is overigens op afdoende wijs overwonnen.
Het procédé, dat men gevolgd heeft voor de aanhechting
van de opvolgende blokken en lagen, komt ongeveer hierop
neer. Een eerste blok metselwerk, onder water in den 21 M.
langen caisson opgetrokken, werkte men aan het uiteinde af
in trappen van 50 cM. optrede en 80 cM. aantrede, eu verkreeg
dan de aansluiting met het volgende blok door in den op-
volgenden stand van den caisson met lagen van 50 cM. te
werken en tegelijkertijd met den caisson een trappenklimmende
beweging te maken, waarbij zijn smalle rund telkens op een
aantrede kwam te rüsten. Deze periodieke beweging werd eerst
uitgevoerd, als het in bewerking zijnde blok reeds hooger reikte
dan de betreffende aantrede, zoodat de metselaars ongestoord
in het droge konden doorwerken. Telkens als de caisson een
trap hooger steeg, was een voeg vol te metselen, waarin 50 cM.
water stond .en dit geschiedde door aan weerszijden ervan een
klein afsluitdammetje te vormen, de geul leeg te scheppen, te
reinigen en dan met gewoon metselwerk aan te vullen.
De voegen of geulen, die in het onderdeel van den muur
ook in de dwarsrichting voorkwamen, als gevolg van de geringe
breedteafmeting van den caisson, werden op dezelfde manier
volgemetseld. Daartoe moest ook voor elke laag van 50 cM. de
caisson afwisselend van den binnen- naar den buitenkant van
den muur worden verplaatst, bij welke beweging het metselen
tijdelijk afgebroken werd, wat — zooals reeds werd aangeduid —
niet het geval was bij de trappenklimmende beweging, de eenige
in de hoogere lagen der muren.
Door beiderlei bewegingen stelselmatig te vereenigen, hetwelk
alleen een bijzondere zorg vereischte van het toezicht hebbend
personeel, voornamelijk wat de juiste bepaling van de plaats
van de trappen en langsgeulen en de diepte ervan onder water
betreft, zijn de beste uitkomsten verkregen, want toen de met
een tijdelijken dwarsmuur afgesloten put werd leeggepompt en
de dokmuren aan 13 M. waterdruk blootstonden, bleken zij
volkomen waterdicht te zijn. De verharding in de vochtige
caissonlucht, zonder den minsten eenzijdigen waterdruk, heeft dan
ook onder de günstigste omstandigheden plaats. Bij toepassing
van de aangegeven methode ontstaan tusschen de opvolgende
blokken geen voegen in den eigenlijken zin en wij gelooven dan
ook dat het vraagstuk, om met caissoris van beperkte afmetingen
doorgaand, homogeen en volkomen waterdicht metselwerk te
maken te Talcahuano een alleszins bevredigende oplossing heeft
gevonden (*).
De plannen van het droögdok, dat hoofdzakelijk bestemd is
voor de chileensche oorlogsmarine, zijn afkomstig van den neder-
landschen ingenieur J. D ir k s , die in 1883 door het chileensche
Gouvernement werd uitgenoodigd om plaatselijk een onderzoek
in te stellen betreffende de bestaande ontwerpen van chileensche
en fransche ingenieurs, doch zieh verplicht zag een nieuw ont-
werp aan te bieden, daar hij zieh met geen van de bestaande
kon vereenigen.
Toen in 1888 de bouw door het chileensche Gouvernement
voor de som van Lb 466'000 werd uitbesteed aan de fransche
bou wonderneming van de heeren L. D u s sa u d et S. Chambo n
uit Marseille, diende het. ontwerp D ir k s wel tot basis van het
contract, doch is hiervan overigens zeer belangrijk afgeweken.
In de eerste plaats werd het denkbeeid prijs gegeven om het
dolc eenvoudig weg zonder samengeperste lucht aan den oever
te bouwen en verder werden gedurende het tijdperk van de
voorbereidende werkzaamheden de hoofdafmetingen herhaaldelijk
gewijzigd, waarbij de bouwsom tot Lb 546 320 steeg.
Toen schrijver dezes in 1891 als hoofdingenieur van de bouw-
onderneming optrad en men bezig was de boven besproken
caissons op te stellen, was de uitwendige doklengte op 200 M.
vastgesteld, waarraede een nuttige lengte van 188.50 M. over-
eenkomt. De breedte van den ingang, gemeten beneden aan
de schipdeur-sponning, was bepaald op 21.50 M., doch deze
breedte strekt zieh slechts uit over de eerste 130 M. lengte.
De verdere 70 M., waaraan het ronde kopeinde van het dok
aansluit, zijn 6 M. nauwer, zoodat men eigenlijk twee kommen
heeft, een groote en een kleine, die in elkaars verlengde
liggen. Men kan het betreuren dat niet van de eigenaardige
ligging van het dok in volle zee is partij getrokken om beide
kommen onafhankelijk van elkaar toegankelijk te maken.
Er zijn drie, of eigenlijk vier schipdeur-sponningen, een dubbele
aan den ingang, een op 110 M. en een op 130 M. van den
ingang. Deze laatste is kleiner en eischt een afzonderlijke
schipdeur.
De diepte op den gebogen drerapel is aan den ingang, in het
midden, 9:25 M. onder hoogwater doodtij ; de drempel voor den
toegang tot de kleine kom ligt 90 cM. hooger.
(*) Men vindt eene uitvoerige beschrijving dezer methode in:
„De Ingenieur", n®. 20 van 20 Mei 1893.
„Le Génie Civil”, n°. 6 du 10 .juin 1898.
„Anales del In stitu te de injenieros de Santiago de Chile", Febrero de 1893;
Octubre de 1894.
„Centralblatt der Bauverwaltung”, n®. 4 t von 1893 u. n®. 37 von 1894.
„Tijdschrift Koninklijk In stitu u t van Ingenieurs”, Vcrhandelingen 1894—1895.
De bemaling geschiedt door vier verticals centrifugaalpompen
van 2 M. middellijn en met zuigbuizen van 42 cM., twee aan
twee in afzonderlijke pompenhuizen opgesteld, waarmede het
dok over zijn volle lengte in zes uur tijds kan worden droog-
gelegd:
Het dok kwam in 1894 gereed en heeft aan de chileensche
oorlogsvloot, als ook aan die der koopvaardij, reeds zeer belangrijke
diensten bewezen, alhoewel de installatie van de aanliggende
reparatiewerven nog niet geheel is voltooid.
Bovenstaande af beelding is genomen,. terwijl het eerste schip,
de «Spartan», een transportvaartuig van de chileensche marine,
gedokt werd en men het dok tevens benuttigde voor het
opstellen van de tweede schipdeur.
.. J. KRAUS.
V
INDIJKING, BEMALING EN AFWATERING VAN HET
PEARSON RECLAMATION DISTRICT
IN CALIFORNIA
twee groote rivieren, de Sacramento en de San
I Joaquin, op de westelijke kust van het vasteland
van Noord-Amerika, vormen, 6er zij in de «Suisun-
I. bay» samenvloeien en later door de Golden Gate
hare wateren met die van den Grooten Oceaan vermengen,
een delta, die door tal van zijtakken en oude watergangen
doorsneden wordt, en die ih menig opzicht met ons eigen
poldeTland overeenkomt.
Ook hier dezelfde wordingsgeschiedenis, dezelfde behoefbe aan
indijking, afwatering, en, in de zomermaanden, aan bevloeiing;
veen en rijke humus, dikwijls, doch niet altijd met een of meer
vette kleilagen vermengd, vormen den bodem.
Millioenen waren v66r 1881 verzwolgen geworden door ver-
geefsche pogingen om bepaalde streken voor overstrooming
te behoeden. Zoo gaf 66n polder meer dan f 2 500 000 uit aan
dijkbouw alleen, en bereikte geen ander resultaat dan dat het
hoogwaterpeil van den Sacramento van jaar tot jaar op schrik-
barende wijze steeg en dat de opgeworpen waterkeerende werken
telkens bezweken.
Oorzaak van die mislukking lag in de onoordeelkundige
plaatsing en in den gebrekkigen bouw van de dijken, alsook in
eene verkeerde keus van de specie.
Ook de indijking van het «Pearson Reclamation District» in
Sacramento County, Californie, was v66r 1881, het jaar waarin
aan steiler dezes de leiding werd opgedragen, tot tweemalen
toe beproefd, de laatste maal in 1876.
Doch reeds in 1878 had een hevige storm bij hoogwaterstand
eene doorbraak veroorzaakt, die de vernieling van een groot
deel van de uitgevoerde werken ten gevolge had, en die aan alle
verdere pogingen tot inpoldering, ook van andere gedeelten van
Californie, een einde maakte.
Eerst in 1881, toen eene groote, door een Nederlander op-
gerichte en beheerde crediet-instelling eigenaresse van een groot
deel van den polder geworden was, werden nieuwe stappentot
drooglegging gedaan.
Het »Pearson Reclamation District* bevat 3520 HA. en is
aan de noord- en westzijde begrensd door de Sacramentorivier, en
aan de zuid- en oostzijde door een arm van den San Joaquin,
bekend als »Snodgrass Slough».
Uit grondboringen bleek de bovenlaag ter dikte van 0.3 M.
te bestaan uit rietzode, rüstende op eene laag humus en half
vergane waterplanten, vermengd met eenige klei, ter dikte van
ongeveer 0.45 M., waaronder een 1 M. dikke kleilaag volgde.
Daarna wezen de boringen aan veen, ter dikte van 5.40 M.,
en vervolgens zand- en grindlagen.
De vroeger gevolgde methode bestond in het uitgraven van
de riet-zode en van het veen, die dan met kruiwagens tot een
dijklichaam werden opgewerkt; waar de grond met water was
bedekt geschiedde dit met excayateurs. Deze methode had
niet alleen hevige verzakkingen ten gevolge, daar de zoden en
het veen spoedig verrotten, doch tevens vertoonden zieh daar,
waar de grond door een excavateur was opgebracht, groote
barsten in het dijkslichaam, die bij het heerschende droge klimaat
niet konden uitblijven.
Na deze ervaringen werd sinds 1881 eene nieuwe wijze van
werken gevolgd.
Door het aanbrengen van vloeddeuren in «Snodgrass Slough»
werd het buitenwater bij laag tij geloosd, en op een genoeg-
zaam laag peil gehouden om alle werken in den droge te kunnen
uitvoeren. Alleen de onderliggende klei werd tot den dijkbouw
gebruikt; ze werd in lagen van 0.2 M. met behulp van
spade en kruiwagens aangebracht, en, waar dit ter verkrijging
van eene beter tegen het barsten bestand' zijnde specie noodig
bleek, met 5 ten honderd zand vermengd.
Deze wijze van werken had wel eene aanzienlijke verhooging
van kosten, doch tevens het verbindend resultaat ten gevolge,
dat eene veilige bescherming tegen overstrooming werd verkregen;
de polder bleef sedert droog. Gedurende de eerstvol-
gende jaren was de dijk aan voortdurende verzakkingen onder-
hevig, omdat hij de onderliggende kleilaag in de veenmassa
perste, en moesten de taluds en de kruin telkens worden bijge-
werkt, totdat in 1890 het vereischte evenwicht verkregen werd.
Alle handenarbeid werd door Chineezen verricht, die al spoedig
toonden eene bijzondere geschiktheid daartoe te bezitten. Het
gemiddelde arbeidsloon bedroeg / 2.50 per dag.
De dijk werd ter lengte van 24.140 KM. tot eene kruins-
hoogte van 1.68 M. boven den hoogst bekenden waterstand opgewerkt
met eene kruinsbreedte van 4.27 M, met een buiten-
verloop van 3 op 1, en een binnenbeloop van 2 op 1. De
grootste hoogte van den dijk bedraagt 5.5 M.; de gemiddelde 4 M.
Voor 6en gedeelte, lang 1.50 KM., v66r 1881 door excavateurs
opgewerkt, kon, wegens de groote daarin voorkomende barsten,
welke tot het staal van den dijk doorliepen, de vereischte
waterdichtheid niet verkregen worden. Eene 2.5 M. breede groeve
werd aan het buitentalud aangebracht en tot 1.5 M. beneden
laagtij uitgegraven; Ze werd door middel van door paarden
getrokken wagens met droge klei aangevuld, en door de wielen
en hoeven voortdurend aangestampt. Hierdoor werd verkregen
dat ook op dat gedeelte de dijk geen water meer doorliet.
Ter vermindering van het gevaar van hoogen golfslag, die
op bedreigde plaatsen zeer hevig was, werd met goeden uitslag
op 30 M. van den buitenteen van den dijk eene dubbele rij
wilgenboomen geplant.
De kosten van dijkbouw en administratie bedroegen sedert
1881/280000.
AFWATERING EN BEMALING.
Nadat de dijk in 1883 was voltooid, bleek in het voorjaar
van 1884 de noodzakelijkheid van eene krachtige bemaling.
Het topographisch onderzoek van den polder wees aan, dat
zieh in het midden eene laagte bevond, groot ongeveer 140 HA.
Deze laagte of dat meer dient gedurende de wintermaanden tot
waterberging; in den voorzomer wordt het drooggemalen en in
Cultuur gebracht.
Het laagste gedeelte van dat meer, zooals het in 1883 bestond,
werd als het nulpunt van de in dezen en omliggende
polders gebruikelijke peilschaal aangenomen; sedert klonk de
polder 0.427 M. in. Volgens deze peilschaal bevindt zieh het
om het meer gelegen land op 1.86 M.