het hellend scheprad, dat minder ingang heeft gevonden, ge-
tracht, in het staande scheprad, door gebogen schoepen, ver-
betering te brengen, en, naast dit onde degelijk bevonden
watervverktuig, het pomprad en de hefpomp voorgesteld; doch
het staande scheprad met rechte schoepen en de vijzel hebben
de overhand behouden.
Evcnals voor de bovenassen is, met goed gevolg, ook de ijzer-
constructie in dit tijdsverloop toegepast op de waterassen, het
staande scheprad zelf, en de beschoeping van den vijzel en
ook bij enkele molens het conisch werk op de wielen, doch
over het algemeen, is de windwatermolen, met zijn. staand
scheprad en den vijzel, vrijvyel dezelfde als voor 50 jaar.
Ook worden, sedert 185S, de roeden van geslagen ijzer ge-
maakt, doch geheel nog in vorm en inrichting als de vroegere
honten roeden.
De mvoering van de stoomkracht bracht in de polderbe-
maling groote verandering.
In het belangrijke en zaakrijke werk, «Stoombemaling van
polders en boezems», door A. H u e t , civiel-ingenieur (1885), met
een atlas met 25 platen, is de polderbemaling in Nederland en
hare ontwikkeling uitvoerig beschreven en de litteratuur over
dit onderwerp hoogst nauwkeurig aangegeven. Het past ons das
allereerst naar dit werk te verwijzen en aan professor A. H u e t
hulde te brengen voor zijne daarin neergelegde grondige studie
en nuttigen arbeid.
Ons kort o verzieht kan dan ook niet anders dan van opper-
vlakkigen aard zijn.
Met goed gevolg werd het bemalen met stoomkracht, inplaats
van met den windmolen, het eerst toegepast op droogmakerijen,
de Zuidplas in 1837, de Nootdorpsche plassen bij Delft in 1843,
den Anna Paulownapolder in 1845 en de Haarlemmermeer in
1846, doch hierbij moet tevens worden opgemerkt, dat tot af-
maling van den Zederik-boezem, reeds in 1826, op last van
Z. M. Koning W il l e m I , het stoomgemaal werd geplaatst aan
den Arkelschen dam, dat nog, behoudens daar aangebrachte
wijzigingen, als oude baanbreker op het gebied van deboezem-
bemaling door stoom, daar Staat en zijn werk verricht.
Vroeger waren ook al stoomgemalen gesticht, doch deze hebben
niet aan het doel beantwoord, als: de vuurmachine van S t e v e n
H o o g e n d i jk bij de Oostpoort te Rotterdam (1776), en die voor
Blijdorp aan de Schie (1787), het stoomgemaal voor de Krimpe-
nerwaard (1804) en dat voor do eerste bedijking onder Mijdrecht
(1808), de beide eerste kort na de stichting, de beide laatste in
1834 en 1833 weder afgebroken.
Na het wel gelukken van de eerste stoombemalingen op de
groote droogmakerijen, van 1837 tot 1846, werd daarna ook
spoedig de bemaling door stoom voorgewone polders en boezems
gebezigd.
In Gelderland werd in 1855 gebonwd het eerste stoomgemaal
voor den Bommelerwaard boven den Meidijk en in 1858 dat voor
het polderdistrict Culemborg en voor de polders Hellouw en
Haaften; in Overijssel, in 1856, het stoomgemaal van Masten-
broek, in Friesland, in 1861, dat voor den Echtenerveenpolder,
en in Noordholland, in 1855, het stoompompgemaal op den
Baiksloter Ham.
Vooral van 1866 tot 1884 werd er veel gedaan, oin de wind-
bemaling door stoombemaling te vervangen en werden in dit
tijdsverloop de meeste stoomgemalen gesticht, die thans in
Nederland bestaan. Daar bestond echter gegronde reden voor.
De landbouw floreerde, den boerenstand ging het goed,erwerd
geld verdiend, en er kon das van de overwinst ook wat genomen
worden, om de verbetering van het bedrijf ten goede te komen.
In de zooeven aangestipte voor den landbouw goede jaren zijn
vele windmolens door stoomgemalen vervangen, en waar geen
voldoende natuurlijke afwatering plaats had, de afvvatering- en
boezemkanalen door stoom afgemalen (*).
Het schilderachtige hollandsche landschap, met zijne levendige
windmolens, waarvan wij vermeenden als herinnering aan
het hoofd dezes 'eene schets te moeten geven, ons door den
hollandschen landschapschilder A. v a n d e r W is s e l te Rotterdam
verstrekt, vervalt door den bouw van de stoomgemalen lang-
zamerhand meer en meer, en vele nog overgebleven mölen-
rompen, zonder roeden en kap., naast de zwartdampende schoor-
steen der stoomgemalen, ontsieren de vroeger zoo aantrekkelijke
oud-hollandsche landschappen.
Dat de stoomkracht, op het gebied van polderbemaling, zeer
is doorgedrongen, maakt de volgende tabel duidelijk. Daarin
zijn, voor de verschillende provincien vermeld de oppervlakten,
die in 1896 door stoom en die door wind werden bemalen,
met het getal van de daarvoor gebezigde werktuigen.
P R O V IN C I E .
S to om b em a lin g . W in d b em a lin g .
A a n m e r k i n g e n .
O p p e rv
l a k t e in
H A .
G e t a l
g em a le n .
O p p e r v
l a k t e in
•HA.
G e t a l
m o le n s .
F r i e s l a n d ..............................
G ro n in g e n ..............................
D r e n th e ..............................
O v e r i j s s e l ..............................
G e l d e r l a n d ........................
U t r e c h t ....................................
N o o rd h o l la n d . . . .
U t r e c h t , N o o rd - e n Z u id h
o lla n d . . . . . . .
Z u i d h o l l a n d ........................
N o o r d b r a b a n t . . . .
Z e e la n d . . . . . . .
T e z am e n . . .
B o e z em s in N o o rd - e n
Z u id h o ll a n d . . . .
T o ta a l . . .
2 1 1 0 9
4 0 301
1 3 2 8 2
42 900
3 2 6 8 8
129 1 3 1
9 8 8 1
1 1 8 3 0 5
2 9 8 2 0
2 6 3 8 3
14 i)
5 0 S)
6
34
33
1 08 s)
9 ')
1 52 B)
19 . «)
5
6 9 2 5 0
4 8 2 7 0
2 0 1 2
7 7 7 9
1 4 2 3 7
2 1 9 2 9
5 1 1 9 6
1 1 6 0
9 2 2 6 8
1 0 700
285
667
217
6
17
-17
4 5
278
5
4 18
34
1
i) H ie rb ij n o g 19 m o le n s .
3) n „ 21 „
6) „ „ 1 12 „
*) » • » 2 n
B) ,, 4 7 „
*) » » 2 » 1
-Deze t a b e l i s o p g em a a k t n a a r d e o p g a v e n ,
v o o r k om e n d e in d e J a a r b o e k j e s 1896 v o o r
d e p r o v in c ie n No o rd - e n Z u id h o ll a n d , t e n
d ie n s t e v a n d e G em e e n te - , D y k s - e n W a te r -
s c h a p s b e s tu r e n , e n v o o r d e a n d e r e p r o v in c
ie n n a a r B y la g e E v a n h e t J a a r b o e k j e
K o n in k lijk I n s t i t u u t v a n I n g e n i e u r s ( v a s t
g e d e e lte ) , e n v a n 1884 a f n a d e r a a n g e v u ld
n a a r d e o p g a v e n , o n s z e e r w e lw i lle n d v e r s
t r e k t d o o r d e h o o f d in g e n ie u r s v a n d e n p ro -
v in c ia l e n W a t e r s t a a t d ie r v e r s c h ille n d e
| p ro v in c ie n e n v o o r F r ie s la n d n a a r o p g a v e n ,
v a n d e p r o v in c ia le g riffie v e rk r e g e n .
1 9 5 3 m o le n s .
4 6 3 8 0 0
1 8 8 4 7 3
429
15 7)
3 1 9 0 8 6
476
1 7 0 5
1
2 0 3 m o le n s .
7) ........................4 4 „
K P
4 44 s to om g em a le i e n 1 7 0 6 + 247 m o le n s =
(•) In 1846 ten gevolge van de droogmaking van de Haarlemmermeer, Rijnlandaboezem, e n worden nu bijna a l de boezems in Noord- en Zuidholland door stoom, en
enkele door stoom met behulp van wind afgemalen. Alleen de boezem van Westijsselmonde in Zuidholland wordt nog door wind afgemalen, daar het peil van do
Huaxrannsboezem van Geestmerambacht in Noordholland in h e t laatst van 1895, naast de 18 molens ook door stoom wordt boheerscht.
^ f ieder bijzonder geval ontworpen, komt haar reeds zeer nabij,
De boezems, waarop andere polders, die reeds in de tabel
zijn opgenomen, uitslaan, zijn afzonderlijk gehouden, omdat
die oppervlakte bij de benedenbemaling tevens is vermeld.
De bemaling van de steden, de gemalen op de kanalen in
Drenthe en do Rijksboezemgemalen zijn in de tabel niet opgenomen.
Thans wordt dus in Nederland reeds veel grooter oppervlakte
van polders door stoom dan door wind bemalen en zoude die
nog grooter zijn geweest, als in de provincie Friesland, die
teekenend hierin ten achteren komt, in even groote mate de
stoombemaling was ingevoerd geworden, als in de andere
provinci ën.
De meeste stoomgemalen werden gesticht in het jaar 1879 en
wel ongeveer 30; na 1884 hield dit bijna geheel op en na 1891
is het bouwen van stoomgemalen op polders weder sporadisch
geworden. Het leeuwenaandeel in het 'ontwerpen en stichten
van stoomgemalen hadden nu wijlen ons medelid P. A. K o r e v a a r ,
die in ons land 69 stoompoldergemalen bouwde, te zamen ongeveer
80 000 HA. bemalende, nu wijlen ons medelid J. P a u l , die,
voor zoover wij door opgaven van de verschillende polderbesturen
hebben kunnen nasporen, er 30 bouwde, beide meest in de
provinciën Zuidholland, Utrecht en Noordbrabant en de firma
W . C. en K . d e Wrr te Amsterdam, die er 64 leverde, meest
in Noordholland ; verder de heer A. H. G o l d b e r g te Hazerswoude,
die er 14, ook meest in Noord- en Zuidholland en de firma
L a n d ew e e r te Martenshoek, die er 31 meest in de provincie
Groningen plaatste.
Voor groote waterschappen en boezems, waren het veelal de
hoofdambtenaren dier waterschappen, die de ontwerpen maakten,
terwijl als ontwerpers en adviseurs voor de grootere plannen
van stoompolder- en. boezembemaling en speciaal zieh daarmede
bemoeiënd, daarbij de voorgangers G. S im o n s , A. L i p k e n s , M.
G. B e i j e r in c k en A. J. d e L e e u w niet te vergeten, genoemd
behooren te worden : J. A. B e i j e r in c k , H. F. F i j n j e v a n S a l v e r d a ,
dr. T. J. S t ie l t j e s . J. D ir k s en L. A. R e u v e n s , allen reeds
overleden en jhr. W. J. B a c k e r , J. F. W. C o n r a d , dr. E. F. v a n
D is s e l en A. H u e t , de laatste meer als schrijver over het
onderwerp, allen leden van het Koninklijk Instituut van
Ingenieurs.
■ De eerste stoomgemalen bestonden (uitgenomen de voor dien
tijd, meer wetenschappelijk, als poldergemaal aangelegde bemaling
van den Haarlemmermeerpolder) uit eene stoommachine
met ketel, gespannen aan de algemeen, bij de windwatermolens
gebruikt wordende en daarbij passende waterwerktuigen, het
scheprad en den vijzel.
Eene günstige uitzondering maakte hierop de Fijnje-pomp met
zijn stoomwerktuig met cataractbeweging (1845), waar stoomwerktuig
en waterwerktuig wetenschappelijk met elkander in
overeenstemming waren gebracht.
Hiermede wil niet gezegd zijn, dat het scheprad en de vijzel
geen goede wateropvoeringswerktuigen zijn, maar het is onze
overtuiging, dat zij als polderbemalingswerktuigen meer passend
zijn bij de beweging door wind dan bij de meer omwentelingen
per tijdseenheid makende en constanter snelheid behoudende
stoommachine, terwijl tevens hierbij in het oog moet worden
gehouden, dat, bij verlaging van het polderpeil (dat bij eene
meer geregelde drooglegging bij stoombemaling en daardoor
-betere inklinking van den bodem veel meer voorkomt dan bij
windbemaling) het scheprad on de vijzel veel in hun opvoerend
vermögen verliezen.
De centrifugaalpomp en de zuig- en perspomp, later voor
polderbemaling aangewend wordende wateropvoeringswerktuigen
(1866), brachten hierin verandering, daar deze meer eigenaardigi
in hunne werking met den snelleren gang van het stoomtuig
overeenkomen.
Mag toch het nuttig effect van het scheprad als waterwerk-
tuig hoog • staan, dat van de zuig- en perspomp Staat hooger
cn de hevel-centrifugaalpomp, van groote afmeting en voor
vordert geen overbrenging van beweging en is verder het
goedkoopst in stichting en onderhoud. De ons bekende en
onder ons toezicht staande verschillende stoomgemalen met
zuig- en perspompen voldoen echter minder goed, wegens het
trillen op de doode punten en de vele moeielijkhedeu met de
kleppen.
Voor kleine polders worden tot het drijven van de waterwerktuigen
nu ook petroleummotoren gebezigd, onder anderen
op de Dorssewaard in de provincie Utrecht, een centrifugaalpomp
met een waterverzet van 7 M3. per minuut bij eene op-
voerhoogte van gemiddeld 1.25 M. met 6 L. petroleum-yerbruik
per uur.
De hoofdvraag voor een goed stoompoldergemaal is: het
meest eenvoudige en het meest sterke werktuig, dat de minste
zorg en het minste onderhoud vordert, want ze liggen bijna
algemeen, op lästige plaatsen, van reparatieinrichlingen ver ver-
wijderd en worden voor het grootste deel, uitgenomen bij de
groote waterschappen en droogmakerijen, niet door bekwame
machinisten beheerd, maar door zoogenaamde drijvers verzorgd,
die buiten de enkele dagen, dat hun werktuig per jaar dienst
behoeft te verrichten, ergens anders werk gaan zoeken, omdat
het jaarlijksch honorariura voor het werk, dat aan het stoomgemaal
van hen gevorderd wordt,-zeer gering is.
Naar de grondbeginselen, weggelegd in de bekende verhandeling
van G . S im o n s en A. G r e v e (1844), gegrond op de waarnemingen,
gedurende 99 jaren van 1743 tot 1841 op den huizö Zwanen-
burg bij Haarlem gedaan omtrent de hoeveelheid gevallen en
uitgedampt water, is bijna algemeen de grootte of het vermögen
der stoompoldergemalen in Nederland bepaald, en wel
ongeveer naar de ruimste maat in die verhandeling voor-
komende (*) of zooals algemeen thans wordt aangenomen een
vermögen om, per 1000 HA. oppervlakte, 54 M*. water per
minuut te kunnen wegschaffen. Enkele polders hebben kleiner
vermögen, onder anderen de Haarlemmermeerpolder 46 M3. per
1000 HA. Met dit vermögen werken bij gewone polders de
stoomgemalen, om den gevallen regen en de kwel weg te schaffen
bij tusschenpoozen gewoonlijk slechts van 700 tot 1200 uren
per jaar, naarmate de hoegrootheid van den jaarlijkschen regenval.
Bij droogmakerijen en vlak aan de rivier gelegen polders,
met meerdere wel en kwel, is dit getal werkuren per jaar
natuurlijk meer, bij enkele polders soms 1800 uren per jaar,
bij de droogmakerij de polder «Prins Alexander», met het volle
vermögen, nog 2200 uren per jaar. Bij zoo weinig werkuren,
van 700 tot 1200 in het jaar, is dus bij gewone polders het
meerdere verbruik van het laatste decagram steenkolen per
waterpaardekräeht per uur niet de hoofdvraag, maar wel, zoo
als wij reeds vermeldden, het meest eenvoudige en meest sterke
werktuig en toch is een meer of minder groot kolen verbruik niet
van gewicht ontbloot, omdat, bij den tegenwoordigen toestand
van het landbouwbedrijf, elke kwart gülden, per HA. be-
zuinigd, doorslaand gewicht in de schaal legt. Door de ver-
beteringen in het stoomwerktuig (compoundeeren), het werken
met hoogeren stoomdruk', snelleren gang van het stoomtuig,
mogelijk bij het gebruik maken van centrifugaalpompen,
waardoor minder nadeel van wandcondensatie ontstaat, en
| over het algemeen door verbetering in alle kleinigheden ook
bij den stoomketel, die nu met grooter verwarmd oppervlak
per I.PK. wordt verlangd, is in den laatsten tijd ook bij
stoompoldergemalen groote besparing in steenkolenverbruik en
vooral ook in reparatie- en smeermiddelen ontstaan, zoodat,
waar vroeger veelal in de bestekken een kolenverbruik van
(*) Op bladz. 50 wordt gezegd: 11.6 W .PK . per 1000 HA. voor elke M.
opvoerhoogte. Deze ‘Verhandeling is h e t antwoord op een prijsvrang van het
Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, welk
genootschap in h e t laatst der vorige eeuw is gesticht door Steves B oogesdijk,
den grondlegger van de stoompolderbemaling in Nederland.