De Willemshaven werd van Rijkswege in 1890—1891 en in
1895—1896 verruimd, de laatsto verruiming om als ligplaats
te dienen voor de stoombooten van meer dan 43 dM. diepgang,
welke de zuiderkeersluis niet kunnen passeeren, en welke de
haven aandoen na het verdiepen van het vaarwater over de
Pollen, van 45 tot 55 dM.— VZ., in 1893—1894. De haven is
thans lang 170 M. en breed van 20 tot 125 M.
De kosten van deze havenvergrootingen hebben bedragen, met
het vemieuwen van de beechoeiingen, te zamen/ 128200.__
^ In 1897 zullen op alle kaden längs de Willemshaven spoor-
lijnen worden gelegd, in verbinding met het spoorwegem-
placement.
De gemeente, belast zijnde met de diephouding der havens,
hetft deze, voor zooveel noodig, gebracht en onderhouden op
de diepte van het vaarwater over de Pollen.
O v e r z ieh t van de h a v en ru im te . De havens zijn thans:
de Oude buitenhaven, groot 1.3 HA., diep 50 dM. —YZ.;
de Noorderhaven, groot 1.2 HA., diep 35 dM. — VZ.;
de Zuiderhaven, groot 2.8 HA., diep 44.5 dM. — YZ.;
de Willemshaven, groot 1.17 HA., diep 55 dM. — VZ.;
de Hieuwe Willemshaven, groot 12.4 HA., diep ten noorden
van den Steiger 55 dM. — VZ. en ten zuiden daarvan omstreeks
20 dM B vZ .
VAARWATER OVER DE ONDIEPTE DE POLLEN.
De diepte in het vaarwater van de Noordzee naar de haven
te Harlingen wordt bepaald door de diepte in het vaarwater
over de ondiepte de Pollen. Deze ondiepte is een rüg tusschen
de Blauwe Slenk en de Reede, waarvan de bodem aan de
oppervlakte bestaat uit zeezand en zeeklei, met.veel schelpen,
en op de diepte van 45 tot 55 dM. — VZ., over groote uit-
gestrektheid, uit vastsamenhangend donkerbruin zand, zonder
schelpen, niet van zeeformatie, en gedeeltelijk nog bedekt met
veen, geheel overeen körnende met de grondsoort, welke in
Friesland onder het veen veelvuldig wordt aangetroffen. De
minste diepte in het vaarwater over de Pollen, die in de
vorige eeuw zelfs slechts 28 dM.—:VZ. heeft bedragen, was in
de eerste helft dezer eeuw van 30 tot 35 dM. — VZ.
De belemmering, welke de Pollen aan de ontwikkeling van
den handel van Harlingen in den weg legde,- deed zieh in toe-
nemende mate gevoelen na de ontwikkeling der stoomvaart op
deze haven tegen het midden dezer eeuw. Sedert 1853 werd
het vormen van een vaargeul door de ondiepte overwogen en I
in 1864 werd van wege de gemeente een aanvang gemaakt
met het baggeren van een geul in ongeveer west-noordwestelijke
richting van de haven. Dit werk, voortgezet in 1865 en 1866
en hervat van Rijkswege in 1871, werd gestaakt in 1872, toen
over nagenoeg 40 M. breedte een doorloopende diepte van
46 dM. — VZ. was verkregen. De gevormde geul was aan
te groote aanzanding onderhevig om door baggeren all££n
te worden onderhouden; zij was namelijk in het voorjaar
van 1873 slechts bevaarbaar tot 40 dM. — VZ. Daarom werd,
van Rijkswege even als bij alle volgende werken, längs de
geul een dam gelegd, welk werk, in 1875 aangevangen, in
1882 werd voltooid en waarvan de kosten hebben bedragen
/ 909 600.—
De dam, — aangelegd over 2940 M. lengte met de kruin
ter hoogte van 0.90 M. — VZ. en met onderzeesche verlengingen
aan beide einden, aan de westzijde ter lengte van 70 M. en
aan de oostzijde van 350 M., — heeft ten gevolge gehad het
vormen van een geul aan de zuidzijde, welke regelmatig in
diepte is toegenomen tot 45 dM. — VZ. over ongeveer 40 M.
breedte in 1892. De dam bestaat uit een lichaam van zinkstukken,
aan beide zijden met zwaren steen bestort en afgedekt met een
steenbezetting van zwaren steen op puin.
De geul is door stroomschuring ontstaan en dieper geworden,
evenwel hoogstwaarschijnlijk met krachtige medewerking van
de heftige waterbeweging nabij den bodem, telkenmale ver-
oorzaakt door de schroef van de stoombooten, die het nauwe
vaarwater steeds in dezelfde lijn volgden, en ter wille van de
vereischte grootere vaardiepte meestentijds bij hoogwater, als
de zuidwaarts dwars over den dam stortende stroom de los-
gemaakte slib uit de geul kon voeren.
De stroomen op de Pollen worden in hoofdzaak beheerscht
door de getijstroomen in den Texel- en den Vliestroom, in
welke zeegaten hoog- en laagwater op ongelijke tijdstippen,
met ongeveer IV, uur verschil, optreden. V66r den aanleg van
den dam gingen op de Pollen stroomen, niet all66n in de richting
van-, maar ook dwars op de gebaggerde geul, de laatsten oor-
zaak van de verondieping. Door den dam zijn de stroomen
er längs — west- en oostwaarts gericht— verst.erkt, en is de.
nadeelige invloed van de dwarsstroomen — zuid- en noordwaarts
gericht , niet alleen opgeheven, maar is de bij hoogwater
zuidwaarts over den dam stortende stroom van günstigen invloed
geworden. De Texelstroom doet zieh nabij Harlingen in hoofdzaak
gevoelen in de Reede, dus aan-het oosteinde van de
geul door de Pollen, en de Vliestroom in hoofdzaak in de
Blauwe Slenk, aan het westeinde van de geul. Het verschil in
waterstand, tegelijkertijd aan de einden van de geul, door
beide getijstroomen veroorzaakt. doet - de sterkste stroomen
ontstaan, welke in hoofdzaak de geul vonnden en in stand
houden.
De in 1892 aanwezige diepte op de Pollen van45dM. —VZ.
voldeed niet meer aan de eischen van den handel, waarvoor
53 dM. —VZ. werd noodig geoordeeld. Aanmerkelijke verdieping
was door stroomschuring niet meer te verkrijgen, orndat de
zeebodem op verschülende plaatsen der geul op de diepte van
omstreeks 45 dM. — VZ., uit het reeds vermelde zeer vaste
zand bestond. Daarenboven was de diepte van den zeebodem
buiten den dam aan beide einden onvoldoende, terwijl zieh
aldaar geen geul vormde. Daarom werd längs den dam en
tusschen de dieptelijnen van 55 dM. — VZ. in de Blauwe Slenk
en de Reede een geul gebaggerd, met een bodemsdiepte van
55 dM. VZ., alzoo met 2 dM. overdiepte en tot behoud van
de geul de dam aan beide einden verlengd tot de dieptelijnen
van 53 dM. —VZ. Dit werk werd uitgevoerd in de jaren 1893
en 1894 en met günstigen uitslag bekroond; namelijk de
diepte van 55 dM. — VZ. is thans, ruim twee jaren na de vol-
tooiing, nog ten volle aanwezig en door stroomschuring alleen
onderhouden.
De geul werd gebaggerd over 3000 M. längs het hooge
gedeelte van den dam, ter breedte van 40 M. in den bodem,
en aan beide einden, over te zamen ruim 2000 M., toe-
nemende van 40 tot 100 M. in den bodem.
De aanwezige onderzeesche gedeelten van den dam werden
verlengd: aan het oosteinde met 700 M. en gebracht op.
1050 M. lengte, met de kruin ter hoogte van omstreeks
27.5 dM. — VZ., en aan het westeinde met 765 M. en gebracht
op 835 M. lengte, met de kruin ter hoogte van 30
dM. VZ. De nieuwe onderzeesche gedeelten bestaan uit een
zandstorting, afgedekt door een zinkstuk, dat met zwaren steen
is bestort, een en ander volgens het dwarsprofil, dat op
plaat XXVI is voorgesteld.
Onderzeesche verlenging van den dam op de Pollen werd voor
de instandhouding van de gebaggerde geul voldoende geoordeeld;
er werd namelijk in den eamengestelden loop der stroomen nabij
de Pollen daardoor zoo min mogelijk wijziging gebracht, terwijl
de kosten van onderhoud van de verlengingen gering zouden
wezen.
Tegelijk met de verdieping van de geul werd het hooge gedeelte
van den Pollendam verstärkt en op het profil gebracht
dat op de plaat is voorgesteld.
De kosten hebben bedragen / 228500.—.
De grootste diepgang van de schepen is toegenomen van
35 dM. in 1870 tot 45 dM. in 1892 en 54 dM. in 1886.
S t a a t v a n b i nn e n g e l c ome n z e e s c h e p e n
te Har l i n g e n .
V
Jaren. Aantal
schepen. Tonnen inhoud. Gemiddelde
tonnen inhoud.
1860 593 106 200 179
1862 676 125 066 185
1S64 739 133 591 180
1866 685 - 147 367 215
1868 706 155175 220
1870 612 146 828 . 240
1872 698 172415 247
1874 '706 199 384 282
1876 669 169 829 254
1878 541 152 590 282
1880 " 521 151040 290
18S2 483 142 820 292
1S84 488 ' 146 734 301
1886 453 142 800 312
1888 441 137 915 313
1890 413 135 671 328
1892 442 150643 340
1894 369 128 288 347
1896 483 166504 344
1 scheepston = 2.83 M3.
H. M. HENKET.
[-IAVENS TE STAVOREN EN LEMMER.
HAVEN TE STAVOREN.
e haven te Stavoren is gelegen aan de Zuiderzee op
de zuidwestpunt van de provincie Friesland (zie de
kaart van het noordelijk gedeelte van de Zuiderzee
I op plaat XXVI van de haven te Harlingen),
n, in de middeleeuwen als Hanzestad een belangrijke
handelshaven, is sedert het laatst der XIVde eeuw vervallen,
met körte tijdperken van hernieuwden bloei, en thans nog
slechts een visschersplaats.
De nog gedeeltelijk aanwezige Oude haven werd waarschijnlijk
omstreeks 1540 aangelegd. De naar het westen gekeerde mond
werd in 1803 verlegd op het zuidwesten.
Van 1883 tot 1887 werd van Rijkswege, wegens den aanleg van
Staatsspoorwegen, te Stavoren, als eindpunt van den nieuwen
spoorweg van Leeuwarden naar Stavoren en voor den stoorn-
bootveerdienst van Stavoren naar Enkhuizen, in verbinding
"met den nieuwen spoorweg van Enkhuizen naar Zaandam
(Amsterdam), een spoorweghaven gemaakt, in verbinding met
de Oude haven.
De Spoorweghaven is gelegen ten noorden van de Oude haven;
een nieuwe havenmond werd gevormd door het uitbouwen van een
nieuw noorderhoofd en het inrichten van het oude noorderhoofd
tot zuiderhoofd, terwijl de oude mond werd gedieht; eenen ander
zooals is voorgesteld op den plattegrond van plaat XXVII.
De noorderhavendam is lang op de kruin 334 M. en hoog
4.50 M. -+- AP.; de zuiderhavendara is lang 127 M. en hoog
op het plankier 2.90 M. -f- AP.
De lengte van de spoorweghaven bedraagt 300 M., de breedte
van 70 tot 106 M., de oppervlakte 2.61 HA. De havenmond
is lang ongeveer 300 M., de breedte tusschen de havendammen,
op den bodem, 50 M. (ter hoogte van 3.50 M. — AP.). De diepte
van den mond en de spoorweghaven bedraagt 3.50 M. — AP.
(AP. = 0.25 M. — N.AP.; volzee 0.39 M. -+- AP.; gemiddeld laagwater
0.07 M. — AP.; hoogste bekende waterstand 2.64 M. -f- AP.;
zeer läge waterstand 1.22 M. — AP.).
Längs de zuid- en noordzijde van de Spoorweghaven zijn
basaltmuren gebouwd met den bovenkant ter hoogte van 2.90
M. -f- AP., waarvan een dwarsdoorsnede op de plaat is voorgesteld.
De Oude haven, welke, als beginpunt van een van de groote
vaarwaters naar Leeuwarden en Groningen, druk wordt be-
zocht, is tegenwoordig groot 1.60 HA. en diep 2.50 M. — AP.
De noorderhavendam bestaat uit een lichaam van zand, inge-
sloten door zinkstukken met steenbestorting tot ongeveer de
hoogte van AP., en daarboven afgedekt door kleibekleeding
met krammat, ter dikte van 0.50 tot 0.10 M., waarop een
puinlaag van 0.20 tot 0.10 M. en steenbezetting van basaltzuilen,
ter dikte van 0.50 tot 0.20 M. Van de havendammen zijn een
drietal dwarsprofillen op de plaat voorgesteld.
De werken zijn besteed te zamen met het maken van het
stationsterrein en een gedeelte aardenbaan voor / 850 000.
De havenwerken zijn in beheer en onderhoud bij den Rijks
Waterstaat, behoudens de spoorweghaven, welke in beheer en
onderhoud is bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij.
HAVEN TE LEMMER.
De haven te Lemmer is gelegen aan de Zuiderzee in het
zuiden van de provincie Friesland (zie de kaart van het noordelijk
gedeelte der Zuiderzee op de plaat van de haven te Harlingen).
Als beginpunt van een van de groote vaarwaters naar
Leeuwarden en Groningen en als visschershaven wordt zij druk
bezocht.
De Oude haven, welke als binnenhaven nog gedeeltelijk bestaat,
had in het midden der XVIIde eeuw reeds den vorm,
welken de haven v66r de uitbreiding van 1886—1888 nog had.
In verband met de verdieping van het vaarwater Lemmer—
Stroobos—Groningen, volgens het plan tot verbetering van den
binnenlandschen waterstaat in Friesland, eischte de haven ver-
betering, omdat de diepte van de sluis en den havenmond te
gering en de bergruimte voor schepen te klein was. Tevens
was voorziening noodig in den onvoldoenden toestand van de
zeewering om de plaats Lemmer. Door het Rijk werden in overleg
met de Provincie en verdere belanghebbenden de werken
ontworpen, waarvan de uitvoering heeft plaats gehad in de jaren
1886 tot 1888, en welke zijn:
Twee havendammen en het uitdiepen van de havenruimte.
De havendammen reiken tot de diepte van 2.56 M. — AP. in zee;
de lijn längs de koppen der dämmen heeft de richting zuid west—
noordoost (miswijzend). De westhavendam is lang 638 M. en
over de eerste 130 M. hoog 3.40 M. + AP., vervolgens over
16 M. afdalende tot 3.15- M. + AP. en van daar tot den kop
laatstgemelde hoogte; de oosthavendam is lang 941 M., over
de eerste 492 M. hoog 2.30 M.-+-AP., over de volgende 58 M.
afdalende tot 2 M.-f-AP. en van daar tot den kop laatstgemelde
hoogte. De oosthavendam buigt zieh oostwaarts zoodanig om,
dat daardoor een havenkom of buitenhaven wordt gevormd, om
als ligplaats voor schepen en als vlucht- en visschershaven dienst
te doen. De havendiepte bedraagt 2.56 M. — AP., de breedte van
de haven op den bodem: tusschen de havendammen 35 M. en van
de buitenhaven 42 M. Op de hoogte van. AP. is de haven tusschen
de dämmen breed 56 M. en de buitenhaven 60 M. De buitenhaven
is 2 HA. groot (AP. = 0.26 M. — N.AP.;V.Z = 0 .2 9 M. + AP.;
gemiddeld laagwater 0.18 M. + AP.; hoogste bekende waterstand
2.95 M .+ AP.; zeer läge waterstand 1.41 M. — AP.) I II !