ter 1 engte van omstreeks 48 KM., werd op dien datum door de 1
Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen in exploitatie
genomen, die mede met het vervoeren van de treinen tusschen de
grens en het Belgische station Esschen werd belast. Het gedeelte
Zevenbergen—Moerdijk werd opgeheven en gesloopt.
Bij overeenkomst dd. 21 Januari 1890, goedgekeurd bij de
wet van 22 Juli 1890 (Staatsblad n". 184), nam de Staat het
geheele bedrijf van de Nederlandsche Rhijn-Spoorwegmaatschappij
over; de exploitatie van h e t aan die maatschappij toebehoorende
spoorwegnet, ter lengte van ongeveer 204 KM., werd vervolgens,
met ingang van 15 October 1890, aän de Maatschappij tot
Exploitatie van Staatsspoorwegen overgegeven.
De lengte van het net der aan den Staat toebehoorende
spoorwegen is daardoor gestegen tot rond 1 605 KM. Wanneer
verder de aanhangige onderhandelingen met België over de
naasting van de lijnen van de onderneming Grand Central
Beige, van de Luik—Limburgsche spoorwegen en van den spoor-
weg Luik—Maastricht tot het gewenschte resultaat leiden, zal
de lengte van dit net nog met ruim 131 KM. vermeerderen.
Van particulière zijde werden in de période 1881 tot 1897
nagenoeg geen nieuwe hoofdspoorwegen meer tot stand gebracht.
Alleen moeten hier (behalve het vroeger reeds genoemde lijntje
IJmuiden—Velsen) nog vermeld worden twee thans in aanbouw
zijnde lijnen, namelijk een spoorweg van Hoorn naar Heer Hugo-
waard en verder längs den Staatsspoorweg naar Alkmaar en
de verbindingsbaan te Rotterdam, van het gemeenschappelijk
Station van den Staats- en den Hollandschen IJzeren Spoorweg
aan de Delftsche Poort naar het station van de lijn Rotterdam-
Utrecht aan de Maas, met afbuigingen in de richting naar
Schiedam en naar Capelle. Beide spoorwegen worden door de
Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatsehappij aangelegd ; voor den
eersten werd de concessie verleend op 22 September 1893; de
bonw van den laatsten is bepaald in de overeenkomst van 21
Januari 1890 (waarover hieronder nader) onder toekenning van
een Rijkssubsidie van f 1 200 000.
Daarentegen zijn in de genoemde période 1881—1897 door
particulier initiatief, gesteund door de gewestelijke-en gemeente-
lijke besturen en met medewerking van de spoorwegmaatschap-
pijen, een aantal zoogenaamde locaalspoorwegen tot stand
gekomen.
De bouw van dergelijke lijnen was mogelijk geworden door
de wet van 9 Augustus 1878 (Staatsblad n°. 124), waarbij bepaald
werd dat ontheffing van verschillende bepalingen van
de wet op den dienst en het gebruik der spoorwegen [wet van
9 April 1875 (Staatsblad n \ 67), in de plaats getreden van de
wet van 21 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98)] kon worden
toegestaan voor spoorwegen, waarop met hoogstens 30 KM.
snelheid per uur wordt gereden en waarbij de asbelasting van
het rollend materieel niet meer bedraagt dan 10 ton (locaalspoorwegen),
terwijl de spoorwegwet niet toepasselijk verklaard
werd op spoorwegen, waarop de snelheid hoogstens 15 KM. in
het uur zou bedragen (stoomtramwegen).
De genoemde snelheden zijn in de herziene wet van 28 October
1889 (Staatsblad n°. 146) verhoogd tot respectievelijk 40
en 20 KM. in het uur.
In de concessiebepalingen is verder een meer eenvoudige en
dus minder kostbare constructie voor de locaalspoorwegen
toegelaten.
Achtereenvolgens zijn de volgende locaalspoorwegen gebouwd:
1®. eene lijn van Haarlem naar Zandvoort.
De concessie werd verleend op 27 Augustus 1879 aan de
heeren E . J. J. K u in d e r s te Amsterdam, C. S m it te Zandvoort
en V e r m e e r & C°. te Amsterdam. De spoorweg werd gebouwd
door de op 29 November 1880 te Amsterdam opgeriehte Haarlem—
Zandvoort Spoorwegmaatsehappij en door haar op 3 Juni
1881 in exploitatie gebracht.
2». lijnen van Winterswijk naar Zevenaar en van Winterswijk
naar Hengelo, met zijtakken naar Enschede en naar Ruurlo,
waarvoor op 5 Augustus 1881 concessie werd verleend aan de
heeren mr. J. E. H. baron v a n N agelt, t o t A m p s e n te Lochern
en J. W i l l in k te Winterswijk, en op 18 Juni van dat jaar te
Winterswijk de Geldersch—Overijsselsche Locaalspoorwegmaat-
schappij werd opgericht. Deze maatschappij verkreeg op 28 Mei
1883 ook concessie voor eene locaalspoorwegverbinding van
Runrlo naar Doetinchem.
Van dit net der Geldersch—Overijsselsche locaalspoorwegen,
gebouwd onder de leiding van den directeur-ingenieur J. II. N iv e l ,
kwam het gedeelte Winterswijk—Hengelo met zijtak Neede—
Ruurlo op 15 October 1884 in exploitatie, de lijnen Winterswijk—
Zevenaar en Ruurlo—Doetinchem op 15 Juli 1885, de zijtak
Boekelo—Enschede op 7 December 1885. De exploitatie
werd aanvaard door de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaat-
schappij.
3°. lijnen van Apeldoorn over—Deventer naar Almelo, van
Apeldoorn naar Dieren en van Apeldoorn naar het station
Hattem van den Nederlandschen Centraalspoorweg. De concessie
voor deze spoorwegen, genaamd • spoorwegen Koning Willem III»,
werd 20 Januari 1882 verleend aan~de te Apeldoorn op 30 September
1880 opgeriehte Nederlandsche Locaalspoorwegmaat-
schappij, die bij Koninklijk besluit van 30 Juni 1881 met het
prfedicaat «Koninklijke» was begiftigd. Deze maatschappij voor-
zag ook in het rollend materieel en den roetenden inventaris,
maar de exploitatie nam de Hollandsche IJzeren Spoorweg-
maatschappij op zieh. Voor het maken van de overbruggmg
van den IJssel te Deventer, die als vaste hooggelegen brug en
tevens voor het gewone verkeer werd ingericht, werd bij de
wet van 15 Juni 1883 (Staatsblad n°. 85) een Rijkssubsidie
verleend ten bedrage van de helft der kosten, tot een maximum
bedrag van f 800 000. De bouw van het net der Koninklijke
Nederlandsche Locaalspoorwegmaatschappij geschiedde onder de
leiding van den hoofdingenieur-directeur K. H. v a n B r e d e r o d e .
A chtereenvolgens kwamen in 1887 in exploitatie de gedeelten
Dieren—Apeldoorn—Het Loo (2 Juli), Het Loo—Epe (2 September),
Epe—Hattem (21 November) en Apeldoorn—Deventer
(21 November), terwijl het gedeelte Deventer—Almelo (met
gebruikmaking van het gedeelte Wierden—Almelo van den
Staatsspoorweg Zwolle—Almelo) op 1 September 1888 werd
geopend. Sedert 1 October 1892 is de lijn Apeldoorn—Deventer—
Almelo als gewone spoorweg in gebruik; de concessie tot
inrichting daartoe werd op 11 Augustus 1892 verleend.
4°. eene lijn van Medemblik naar Hoorn. De concessie
daartoe werd den 3den October 1885 verleend aan de op 30
December 1884 te Medemblik opgeriehte Locaalspoorwegmaatschappij
Hollands Noorderkwartier. De lijn kwam op 3 November
1887 bij* de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatsehappij in
exploitatie.
5®. eene lijn van Enschede naar Oldenzaal, op 9 April 1890
door de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatsehappij in gebruik
genomen. De concessie werd op 7 Januari 1887 verleend aan
de heeren G. J. v a n H e e k en E. J a n n in k G z n . te Enschede
en overgedragen aan de aldaar op 14 November 1887 opgeriehte
■ Locaalspoorwegmaatschappij Enschede—Oldenzaal.
6®. eene lijn van Sauwerd via Baflo en Warffum naar
Roodeschool. De concessie voor dezen locaalspoorweg werd op
8 Juni 1886 verleend aan den heer H. E. Ov in g J r . te Rotterdam,
en overgedragen aan de op 19 Juli 1887 te Groningen opge-
richte Groninger Locaalspoorwegmaatschappij. De lijn werd op
16 Augustus 1893 door de Maatschappij tot Exploitatie van
Staatsspoorwegen in exploitatie genomen.
7®. eene lijn van Sittard over Heerlen naar het Duitsche
station Herzogenrath, welke sedert 1 Mei 1896 is geopend en
door de- Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen
wordt geexploiteerd. De concessie werd op 23 Juni 1891 verleend
aan den heer H. L. C. H. S a r o l e a te Heerlen. De
bouw geschiedde door de op 24 Maart 1891 te Maastricht op-
gerichte Nederlandsche Zuider-Spoorwegmaatschiippij, die tevens
den aanleg beoogde van een gewonen spoorweg Sittard—'
Echt—Weert—Eindhoven, welke evenwel wegens gebrek aan
genoegzamen financieelen steun niet tot stand is gekomen.
. Door gemis aan kapitaal kon ook nog geen aanvang gemaakt
worden met den bouw van een locaalspoorweg van Schoon-
hoven naar Gouda, waarvoor op 7 April 1894 concessie werd
verleend aan de op 3 Maart 1894 te Schoonhoven opgeriehte
Krimpenerwaard Spoorwegmaatsehappij,alhoewel de Maatschappij
tot Exploitatie van Staatsspoorwegen het tot stand komen bevor-
derde door een exploitatiecontract met vaste minimum-uitkee-
ring, en de Staat en de provincie Zuidholland de zaak financieelen
steun verleenden in den vorm van subsidiën.
Onder de ontworpen locaalspoorwegen moeten nog genoemd
worden :
1°. een lpcaalspoorweg van Soesterberg over Soest naar Baarn,
waarvoor op 30 April 1896 de concessie werd verleend aan den
heer J. K r ie g e r te Gouda en tot den bouw waarvan in dat
jaar te Utrecht opgericht is de Utrechtsche Locaalspoorwegmaatschappij.
Het tot stand komen van dezen locaalspoorweg is
verzekerd door de medewerking van de Nederlandsche Centraal-
Spoorwegmaatschappij,.die de lijn zal exploiteeren.
f 2®. een locaalspoorweg in het noord-oostelijk deel van ons
land, genaamd de Noord-Ooster Locaalspoorweg. Op 5 Februari
1890 werd de voorloopige concessie verleend aan den heer
J. W il l in k te Winterswijk voor een lijn van Zwolle over
Coevorden naar Groningen, met zijtak van Ommen naar Neede.
Het plan is sedert gewijzigd en omvat thans eene lijn van
Zwolle over Coevorden, Veendam en Zuidbroek naar Delfzijl,
met zijtak naar Almelo, zoomede eene stoomtramwegverbinding
met Assen. Voor het tot stand komen is een comité uit de
streek werkzaam, dat door belangrijke inschrijvingen aldaar en
rentelooze voorschotten van de provinciën Overijssel, Drenthe
en Groningen gesteund wordt. In de Tweede Kamer der Staten-
Generaal werd ten gunste van den aanleg van dezen locaalspoorweg
op 6 Maart 1895 met groote meerderheid van stemmen
eene motie aangenomen. De Regeering heeft zieh daaropbereid
verklaard het tot stand komen van de lijnen te bevorderen door
financieelen steun van den Staat.
Plannen zijn verder aanhangig voor een locaalspoorweg
Enschede—grens, richting Ahaus, welke de Hollandsche IJzeren
Spoorwegmaatsehappij bereid is te exploiteeren, en voor den
aanleg waarvan in 1890 voorloopige concessie werd verleend
aan de heeren F. v a n d e r Z e e , G. J. v a n TT wire en E. J a n n in k G zn .
te Enschede; voor een locaalspoorweg van het zuidelijk gedeelte
der gemeente Amsterdam over Sloten naar het zuidelijk
gedeelte van Haarlem (concessie-aanvraag van den heer T. S a n d e r s
te Amsterdam) en van een daaraan sluitende tweede verbinding
van Haarlem naar Zandvoort (concessie-aanvraag van den heer
E. J . J . K u in d e r s te Amsterdam).
Ten slotte is ook de reeds in 1888 aan de heeren IJ. O. F a b e r ,
J . M. W ie r in g a en G. J. H e e r in g a verleende maar in
1893 vervallen concessie voor locaalspoorwegen in noordelijk
Friesland weder in gewijzigden vorm opgevat en worden po-
gingen aangewend om een locaalspoorweg tot stand te brengen
van Leeuwarden over Stiens en Holwerd naar Oostmahorn met
een zijtak van Stiens over St. Jacobiparochie naar Harlingen.
De lengte van het geheele spoorwegnet, in exploitatie op 1 Januari
1897, is in een rond cijfer te stellen op 2 713 KM. Daarvanzijn
285 KM. locaalspoorweg, ongerekend de lijn Groningen—Delfzijl,
die geheel als locaalspoorweg wordt geexploiteerd.
Op plaat XII zijn op de kaartjes 1 tot en met 6 de spoorwegen
in exploitatie en in aanleg voorgesteld op 1 Januari 1850,
1860, 1870, 1880, 1890 en 1897.
In figuur 8 is de ontwikkeling van het spoorwegnet graphisch
voorgesteld. Tevens is daarbij graphisch aangegeven de lengte
der van 1863 tot 1893 in exploitatie genomen door den Staat
gebouwde lijnen (Staatsspoorwegen), zoomede de lengtevermeer-
( dering, die de aan den Staat in eigendom toebehoorende spoorwegen
ondergingen door aankoop van andere lijnen (spoorwegen
der spoorwegmaatsehappij Antwerpen—Rotterdam en der Nederlandsche
Rhijn-Spoorwegmaatschappij).
Moest in het bovenstaande volstaan worden met het geven
van een geschiedkundig en statistiek overzicht van de ontwikkeling
van het Nederlandsche spoorwegnet en moest daarbij
het financieele en het technisch zoo belangrijke gedeelte van
den spoorwegaanleg buiten beschouwing blijven, nog veel minder
laat de plaatsruimte toe een overzicht te geven van de wijze
van exploitatie en van de uitkomsten daarvan of van den
financieelen toestand der spoorwegmaatschappijen sedert het
begin van den spoorwegbouw.
Slechts zij nog in körte trekken vermeld, welke wijzigingen
na den aanleg hebben plaats gegrepen in de exploitatie van
het spoorwegnet, ter aanvulling van hetgeen reeds in het overzicht
van den aanleg is medegedeeld.
De Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatsehappij aanvaardde
op 1 Juli 1886 de exploitatie van de lijn Nijmegen—Kleef,
tot dat oogenblik geexploiteerd door de Rheinische Eisenbahn-
Gesellschaft, terwijl op 1 Juni 1889 de Spoorwegmaatsehappij
Haarlem—Zandvoort haar de exploitatie van den locaalspoorweg
van Haarlem naar Zandvoort overdroeg.
De Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen nam op 1
October 1875 de exploitatie op zieh van het gedeelte grens—Gronau,
ten gevolge waarvan de grenshalte Glanerbeek werd opgeheven.
Het gedeelte grens—Gronau was sedert 1865 voor het verkeer van
Enschede naar Munster geopend en raaakte sedert 1875 tevens
onderdeel uit van de verbinding Enschede—Gronau—Dortmund.
De maatschappij belastte zieh bovendien op 1 Mei 1883 met
de exploitatie van den spoorweg Tilburg—Nijmegen der Nederlandsche
Zuid-Ooster Spoorwegmaatsehappij, welke lijn in 1894
door haar werd aangekocht.
Daarentegen droeg zij in 1866, onder goedkeuring der Regeering,
de exploitatie van het Nederlandsche gedeelte van de lijn
Venlo—Kaldenkirchen, welke lijn voor het verkeer zoowel in
de richting naar Vierssen als naar Kempen dient, voor eerst-
gemelde route aan de Bergisch-Märkische Eisenbahn-Gesellschaft,
voor laatstgemelde richting aan de Rheinische Eisenbahn-
Gesellschaft over.
De naasting van de lijnen der Rheinische-, Köln-Mindener-,
en Bergisch-Märkische spoorwegmaatschappijen door den Pruis-
sischen Staat bracht de exploitatie van de op Nederlandsch
grondgebied gelegen gedeelten der spoorwegvakken Zevenaar—
Kleef, Venlo—Kaldenkirchen, Venlo—Straelen, Winterswijk—
Borken en Winterswijk—Bocholt in handen van de Pruissische
Staatsspoorwegdirectien, waartoe op 18 Maart 1887 tusschen
Nederland en Pruissen eene schikking werd getroffen.
Sedert 1895, toen deze directien gewijzigd werden, behoort
het beheer van het Nederlandsche gedeelte van de lijn Winterswijk—
Borken onder de Koninklijke Directie te Essen, dat
van de lijnen Winterswijk—Bocholt en Venlo—Straelen onder
de Koninklijke Directie te Munster en dat van de lijn Venlo—
Kaldenkirchen (richtingen Vierssen en Kempen) onder de
Koninklijke Directie te Keulen.
Eene zeer iDgrijpende wijziging in de exploitatie van het
Nederlandsche spoorwegnet werd teweeg gebracht door de over-
eenkomsten van 21 Januari 1890 (bekrachtigd bij de wet van
22 Juli 1890, Staatsblad n®. 134), gesloten tusschen den Staat
en de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en
den Staat en de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatsehappij.
Daarbij werd eene andere verdeeling van de bij genoemde
maatschappijen in exploitatie zijnde Staatsspoorwegen ingevoerd,
met uitgebreide toepassing van het gemeenschappelijk gebruik
van lijnen. De exploitatie van de Staatsspoorwegen Dordrecht—
Eist
— — en Stavoren—Leeuwarden ging daarbii (ov 15 Ressen—Bemmel \ v