in guldens. Jaar. Bedrag
Jaar. Bedrag
in guldens. Jaar. Bedrag
in guldens. Jaar. Bedrag
in guldens. P I
Bedrag
in guldens. M in guldens.
1847
1848
1849
1850
1Ö51
1858
1854
1855
Over te br.
58 SIS
64063
34063
39 063
51463
117 195
’ 133 635
133 338
Overgebr.
1856
1857
1858
1859
1860
1861
1863
1863
Over te br.
659190
140 587
131394
146944
153833
134379
160 039
114595
131144
Overgebr.
1864
1865
1866
1867
1868
1869
1870
1871
Over te br.
1761105
133355
133 930
131833
131830
133353
113 734
83157
78433
18738
1873
1874
1875
1876
1877
1878
1879
Over te br.
3 663 603
58078
78838
63731
64 594
73043
63117
65 883
50498
Overgebr.
1880
1881
1883
1888
1884
1885
1886
1887
Over te br.
ag der subsidi
8179 374
51363
54163
81643
83 963
99 133
78 575
39 931
75 108
Overgebr.
1888
1889
1890
1891
1893
1893
1894
1895
1896
3738348 .
54913
39 813
55 533
63 358
80 684
48 470
71 663
38013
659 190 1761105 3 663 603
Totaal bedi
8738 348
4 248 786
Niet alle bedragen voor aanleg of verbetering van wegen zijn opgespoord kunnen worden; bovendien strekt de tabel van de
Rijkswegen slechts over 47 jaren. In bet algemeen kan worden aangenomen, dat voor aanleg en verbetering van wegen, in de
laatste Balve eeuw door bet Rijk gemiddeld circa / 150000 per jaar is besteed. Dit scbijnt weinig, doch daarbij zij herinnerd, dat
voorai op de Rijkswegen de meeste van de verharde rijbanen in de eerste helft dezer eeuw en boofdzakelijk tijdens de regeering van
Koning W il l e m I zijn aangelegd; enkelen dagteekenen uit bet Fransche tijdperk; eenige weinigen van vroeger.
Het onderboud der Rijks Groote Wegen vorderde van-1847 tot en met 1896 een gezamenlijk bedrag van ruim / 30600000,
of gemiddeld / 612 000 per jaar. A. M. K. W. VAN ITTERSUM.
DE ONTWIKKELING VAN HET KUNSTWEGENNET
IN DE PROVINCIE NOORDBRABANT.
G> ____________________
an de elf provincien des Rijks is Noordbrabant met
een gebied van 512778 HA. in oppervlakte de grootste;
in dichtheid van bevolking echter bekleedt zij op
drie na de laatste plaats. Wel is in de afgeloopen
balve eeuw bet zielental met ongeveer 40 percent toegenomen,
maar tocb bedraagt dit thans nog slechts 104 op de 100 HA.,
terwijl als gemiddelde voor bet gebeele land het cijfer 146 wordt
bereikt.
Längs de west- en noordzijde is Brabant door zeegaten en
gröote rivieren gescheiden van de aangrenzende provincien
Zeeland, Zuidholland en Gelderland'; aan de oost- en zuidzijde
ligt zij met de provincie Limburg en met Belgie gemeen.
Aan deze ligging is voor een groot deel toe te schrijven dat,
v66r den aanleg van de spoorwegen met de groote overbruggingen
en de afdammingen van Schelde en Slaak, het verkeer te land
voorai in zuidelijke richting zieh ontwikkelde.
Over een groot deel van de provincie is de geaardheid van
den bodem middelmatig of siecht; van de goede gronden, die
in hoofdzaak längs de zeegaten en rivieren zijn gelegen, kan,
ten gevolge van een onvoldoenden waterstaatstoestand, eene vrij
belangrijke oppervlakte niet die vruchten opleveren, welke in
gewone omstandigheden daarvan te verkrijgen zouden zijn.
Neemt men nog in aanmerking, dat een paar eeuwen lang
de provincie veel te lijden heeft gehad door oorlogstoestanden
en door eene voor haar weinig günstige staatsregeling, dan is
het begrijpelijk, dat toen, nu een zestigtal jaren geleden, de
scheiding tusschen Noord- en Zuid-Nederland tot stand kwam,
in Noordbrabant bloei en welvaart gering, handel en nijverheid
over het algemeen weinig ontwikkeld waren en landbouw,
hoezeer het hoofdbedrijf, niet meer dan een eenvoudig, zeer
bescheiden bestaan kon opleveren.
Sedert en zeer zeker mede ten gevolge van de scheiding van
de Nederlandsche gewesten zijn in dien toestand belangrijke
veranderingen gekomen en, al laat de malaise op velerlei gebied
zieh heden in Noordbrabant even goed als elders gevoelen,
toch heeft zij thans in menig opzicht niet meer voor hare
zusterprovincien onder te doen.
Voor deze verandering ten goede zijn tal van oorzaken aan
te wijzen; eene van de meest belangrijke daarvan is ongetwijfeld
de uitbreiding en de verbetering van de verkeerswegen te land.
- De straten in de kom van de groote gemeenten niet mede-
gerekend, waren omstreeks 1839 in Brabant geen andere kunst-
of verharde wegen aanwezig dan de groote Rijkswegen, die de
voornaamste plaatsen uit de eigen provincie onderling en met
die van naburige gewesten verbonden. In hoofdzaak waren deze
. wegen, eerst als heirbaan later als verharde weg, voor militaire
doeleinden aangelegd. De eenige uitzondering op het gemisaan
handelswegen maakte de hoofdplaats der provincie; in 1741
was voor rekening van de stad ’s Hertogenbosch begonnen met
den aanleg van een keiweg lang 19 KM., ten behoeve van
baren handel op Eindhoven, Luik en achterliggende plaatsen.
Tijdens de Belgische omwenteling lag het noord-Nederlandsche
leger over de provincie Noordbrabant verspreid; het ontbreken
van goed begaan- en berijdbare wegen deed zieh in die jaren
sterk gevoelen; het verlangen naar verbetering werd nog zeer
verhoogd, toen in het buitenland reeds over spoorwegen werd
gereisd en ook in ons land de eerste spoorlijn, die tusschen
Amsterdam en Haarlem, in exploitatie gebracht zou worden.
Wegens den benarden toestand van de geldmiddelen des
Rijks viel echter op dat oogenblik op aanleg van wegen door
den Staat niet te rekenen; voot de gemeenten waren kunstwegen
nog te onbekend om zieh de groote kosten, aan den aanleg
verbonden, te durven getroosten. Er bleef dus niet anders
over dan de provincie zelve de handen aan den ploeg te
doen slaan.
Eene bijzondere omstandigheid werkte dit voornemen zeer
in de hand.
De toenmalige Commissaris des Konings of, zooals de titel
destijds luidde, de gouverneur der provincie, baron v a n d e n
B o g a e r d e , die te ’s Hertogenbosch zijn hoofdverblijf had, was
eigenaar van het kasteel Heeswijk, ruim twee uren van de stad
verwijderd.
Op dit kasteel hield hij zieh onledig met het bijeenbrengen
van de kunstverzameling, welke, later steeds meer en meer.
uitgebreid, terecht eene groote vermaardheid heeft verkregen.
Om het kasteel te bereiken kon slechts tot aan de Geele Hoef,
dat is over bijna 5 KM., van den straatweg naar Grave gebruik
worden gemaakt. De overige 7 KM. moest worden afgelegd
over een aarden weg, dus bij ongunstig weder en in den winter
door eene slijk- en modderbaan.
Het is verklaarbaar, dat het hoofd der provincie in dien toestand
gaame verbetering zag en het zal wel geen verwondering
baren, dat toen tot den aanleg van wegen door de provincie
werd besloten, de weg van de Geele Hoef tot Heeswijk het
eerst daarvoor in aanmerking kwam.
Den lOden December 1839 had de openbare aanbesteding
voor den aanleg van dezen klinkerweg plaats, die voor de som
van / 34 800.— werd aangenomen.
Nog heden draagt deze weg den naam van «de Gouver-
neursweg“.
Aan deze eerste proefneming was het voordeel verbonden, dat
zij eene geschikte gelegenheid opleverde om de Provinciale
Staten, die over den verderen aanleg van wegen hadden tebe-
slissen, het genot te doen smaken van het rijden over een
klinkerweg, een genot, dat niet onderschat mag worden voor
een tijd, toen het kunnen rijden over een hobbeligen keiweg
als een voorrecht werd aangemerkt.
Aanvragen voor aanleg van meer kunstwegen lieten niet op
zieh wachten en deze werden zoo talrijk, dat vrij spoedig de
bepaling werd gemaakt, dat om een weg door de.provincie te
doen aanleggen. de belanghebbende gemeenten gratis de aarde-
baan moesten afstaan en 40 percent in de kosten van den weg
I bijdragen.
Natuurlijk waren het de meer gegoede streken en die plaatsen,
waar zieh eene nijverheid had gevestigd, die voor ontwikkeling
vatbaar bleek, welke het eerst aan de gestelde voorwaarden
voldeden.
Uitgestrekte kunstwegen kwamen toen tot stand in de landen
van Heusden en Altena, van Cuyk en Boxmeer, in de Lang-
straat, tusschen Tilburg en Waalwijk, nabij ’s Hertogenbosch
en Bergen op Zoom.
Breda was een middelpunt van Rijkswegen.
Geleidelijk en steeds met meer kracht werd de aanleg van
provinciale wegen voortgezet tot in 1875, toen om hierna te
vermelden redenen met dien aanleg werd opgehouden.
Wat in dat tijdperk is tot stand gebracht en welke sommen
daaraan zijn ten koste gelegd blijkt uit het volgend tienjarig
overzichtsstaatje, waarbij als het jaar van uitvoering is aangenomen
het jaar, waarin met den aanleg een begin is gemaakt.
¡ M t y y i m ; n n u