die op hot eiland reeds eenige bamboezen steenkolenloodsen en
andere tijdelijlce gebouwen had gezet, wegens hevige ziekte
geevacueerd worden v66r hij iets ten behoeve van den toren
had kunnen doen. Er bestond zelfs geen schetsontwcrp.
Telegraphisch bij de Marine gedetacheerd, kwam ik den
lSden Augustus 1874 op Poeloebras aan met den inspecteur
der kustverlichting, die mij op een in zee uitspringenden zwaar
begroeiden rotsrug de plek wees, reeds vroeger voor den toren
gekozen. Aangezien de bouwkundige het peil van de rots be-
naderend had bepaald en de hoogte van het licht 160 M. boven
volzee moest zijn, zoo was de hoogte van den toren ongeveer
bekend. Verder was bepaald, dat dc uit baksteen-metselwerk
sainen te stellen toren met het oog op aardbevingen van zware,
solide constructie zon zijn. De bijgebouwen, woningen voor
het personeel en de militairen, raagazijnen en andere acces-
soires, alle van steen, moesten plaats vinden op den smallen
rotsrng, die door een muur en palissadeeringen van de aan-
grenzende rotsmassas zou worden afgescheiden, terwijl in het
algemeen naar brandvrijheid en verdedigbaarheid moest worden
gustreefd. Kort te voren was een lichtetablissement in de Britsche
Straits Settlements door zeeroovers uitgemoord en geplunderd
geworden. Om hygienische redenen mocht de grond niet meer,
dan dringend noodig was, worden omgewoeld. Degebouwen kon-
den dus niet regelmatig geplaatst worden op door springing te
verkrijgen plateaux, waarvan het maken trouwens kostbaar,
tijdroovend en störend voor den torenbouw zou zijn geweest;
maar het beloop van den rotsrug moest gevolgd worden.
De Regeering verlangde, dat het licht zoo spoedig mogelijk
zou worden ontstoken. Voortvarendheid bij het bouwen van
den toren werd dus geeischt.
Aan het strand werden van tijdelijke materialen de noodige
woningen voor den directeur, de officieren, den geneesheer en
mijn personeel, de kazernen, de koelieloodsen, een hospitaal,
pakhuizen en andere gebouwen gezet en een steenen loshoofd ge-
maakt. Een weg, lang 2.3 KM., werd aangelegd van dit strand-
etablissement naar het torenemplacement, waar ook tijdelijke
woningen en loodsen noodig waren.
De werklieden werden per stoomers aangevoerd van Muntok
en Penang; later uitsluitend van Batavia. Ondanks de aan-
wervingen slechts voor drie of vier maanden geschiedden en
met iedere veertiendaagsche boot de ernstige zieken werden
geevacueerd. terwijl alle mogelijke maatregelen werden genomen
om het volk gezond te houden, en er dan ook geen besmettelijke
ziekten hebben geheerscht, zoo was toch de sterfte onder het
werkvolk groot.
Aangezien het eiland geen bruikbare bouwstoffen opleverde,
zoo moesten deze alle van elders worden aangevoerd. Zells de
bamboe, de atappen en het metselzand, hetwelk van uitstekende
hoedanigheid uit Penang verkregen werd.
Zoodra längs den voltooiden bergweg een voldoende hoeveel-
heid metselmaterialen, waaronder ook metselwater, was aangevoerd
om flink te kunnen doorwerken werd, den 30sten November
1874, de eerste steen van den toren gelegd. Den 14den Mei
1875 was de toren metselklaar op hoogte en moest het bouwen
worden gestaakt, omdat het tijdig bestelde lichttoestel nog niet
was gearriveerd. Twee weken later kon het werk worden hervat
en de lantaren worden opgesteld. Den 20sten Juni werd het
licht ontstoken, dat sedert geregeld heeft gebrand. Den 17den
Juli doorstond de toren den eersten aardbevingsschok, in den
loop der jaren door vele gevolgd.
Den 23sten Juli 1875 had de plechtige officieele inwijding
plaats. In tegenwoordigheid van een groot aantal officieren
van de zee- en landmacht, militairen en werklieden werd
onder het gebulder van het geschut der oorlogsbodems, na eene
rede van den directeur kapitein-luitenant ter zee v a n d e r S l e y d e n ,
de driekleur geheschen en vervolgens door den daartoe gecom-
mitteerden luitenant-kolonel der Landmacht ’sKonings naam
aan het bouwwerk geschonken.
De toren Staat geisoleerd op het voorste gedeele van den uit-
loopenden rotsrug. Een massief cylindervormig blok metselwerk,
hoog 3 M., ter halver hoogte plintsgewijs boven den beganen
grond, rust op een drietal vaste rotskemgedeelten, waartusschen
zachter conglomeraat besloten zit. Op dit blok Staat de eigenlijke
toren, die van buiten den afgeknotten kegelvorm vertoont met
uitgemetselde lijst ten behoeve van de galerij rondom de lantaren.
De beneden-raiddellijn is 8.2 M., de hoogte 35 M. De cylinder-
vormige binnenruimte heeft een middellijn van 3.6 M. De rond-
gaande muur is beneden dik 2.3 M., boven 1.2 M. De zeven
vloeren, rüstende op ijzeren balklagen, worden bereikt met
ijzeren wenteltrappen. De onderste vijf verdiepingen zijn elk
5.S M. hoog, de twee bovenste elk 3 M. De ingang is gesloten
met een ijzeren hekdeur en een zware plaatijzeren deur. De as
van het door Ch a n c e brothers geleverde, op 32 zeemijlen zichtbare
draailicht is 3.6 M. boven den lantarenvloer. Even boven de
eerste etage is in een uitgebouwde ijzeren lantarenkast een
rood bakenlicht aangebracht. Dit sectorlicht — verklikker —
waarschuwt voor de Noordwest klippen.
Achter den toren staan in verschillende richtingen en op
verschillende hoogten de woningen voor het bedieningspersoneel,
de magazijnen, water- en proviand-bergplaatsen en op het hoogste
punt de kazerne. Deze gebouwen heb ik ontworpen, doch niet
afgebouwd, want kort na de lichtontsteking moest ik wegens
ernstige ziekte het eiland verlaten.
De toren op Poeloebras, die door zijn eigenaardige wordings-
geschiedeuis de aandacht getrokken heeft, is herhaaldelijk in
drukwerken behandeld, waarbij soms mijn naam is vermeld
geworden. Met meer recht behoort de naam van wijlen den
inspecteur der kustverlichting R. J. A. Boüricius aan dit werk
verbonden te worden. Hij was het, die te Batavia den gang
der zaken leidde, die door zijn medewerking en door den zede-
lijken steun en het vertrouwen, welke hij den bouwmeester wist
te verschaffen, het dezen mogelijk heeft gemaakt, zijn taak te
volbrengen.
B. W e s t in d ie .
Toen, vijftig jaren geleden, in onze Aziatische bezittingen nog
geen enkele vuurtoren bestond, brandde reeds sinds 1838 een
kustlicht op Bonaire en sinds 1841 een havenlicht op Cura9ao.
Omstreeks 1851 is het derde licht onlstoken op den toren van
Klein Curaçao.
ln 1855 is de Marine begonnen met het stelselmatig betonnen
van de Surinaamsche rivieren Nickerie, Suriname en Marowijne.
In 1857 werden de eerste ijzeren boeien gelegd aan de mon-
dingen van de twee eerstgenoemde rivieren. Inditjaarwerdeen
kofschip verankerd buiten den mond der Suriname en tot licht-
schip ingericht. In 1859 werd door onze fransche naburen, die
later zorg zijn blijven dragen voor de bebakening der grens-
rivier Marowijne, een klokboei aan den mond van dezen stroom
gelegd.
Achtereenvolgens werden daarna lichten ontstoken, in 1867
op St. Martin, in 1868 op Aruba en in 1871 te Galibi op een
door het bestuur van fransch Guyana aan den nederlandschen
linkeroever der grensrivier gebouwden toren. Deze toren, met
de daarbij behoorende gebouwen van hout samengesteld, werd
echter na verloop van tijd bouwvallig en stortte in, zoodat het
licht dat, ingevolge overeenkomst met onze naburen, door het
Surinaamsche bestuur werd onderhouden, in 1887 gebluschtis
en niet weder ontstoken.
Met uitzondering van het licht te Galibi viel geleidelijk vöor-
uitgang te constateeren, zoowel ten aanzien van de verlichting
als van de bebakening. De lichten ondergingen verbetering en
vermeerdering, de bebakening en beboeiing werden in Suriname
verbeterd en de vaarwaters en baaien der eilanden betond. En
wat betreib het licht van Galibi, dit zal weldra weder ontstoken
worden. Een ijzeren geraamte, hoog 12 M., waarop een op
8 zeemijlen zichtbaar licht van de zesde grootte zal branden,
is in Nederland in aanmaak.
Afgescheiden hiervan- branden er thans in de Westindische
koloniëu tien lichten, waarvan de voornaamste zijn het catoptri-
sche op het vuurschip aan den Surinamemond, zichtbaar op
8 zeemijlen, de dioptrische lichten der vierde grootte op Curaçao,
Bonaire en Klein Curaçao, respectievelijk zichtbaar op 11,10 en
7 zeemijlen en de catoptrische op St. Martin en Aruba, zichtbaar
op 10. en 6 zeemijlen. De toren op Curaçao bestaat uit
een ijzeren geraamte ; de andere vier torens zijn van steen.
H. E. VAN BERCKEL. -
NB. Op plant LX XY II, behoorende bij de door het lid J . E . de Meijier ge
loverde bijdrage, vindt men nfbeeldingen van de vier voornnamsto typen van
liclittorens in Nederlandsch-Ooslindiö.
é é i l l É
GEBOUWEN IN NEDERLANDSCH OOST-INDIË.
O
ln Nederlandsch-Indie, waar de bevolking, weinig ont-
wikkeld en eenvoudig van zin, zieh tevreden stelt
met een arbeid, juist even voldoende om in haar
I hoog noodige dagelijksche behoeften te voorzien,
worden door de oorspronkelijke bewoners geen andere gebouwen,
dan die van dagelijksch nut opgericht.
Zelfs de gebouwen, bestemd tot uitoefening van den godsdienst
(missigits), zijn meer geschikt tot berging van een groot aantal
menschen, dan ingericht voor het opvoeren tot een hooger ideaal.
Wel worden op Java uit den tijd van de Boeddhistische over-
heersching nog overblijfselen van tempels aangetroffen, maar
de kunstzin van die gebouwen heeft op de bevolking niet den
minsten invloed nagelaten.
Eenige meerdere gegoedheid van den eigenaar spiegelt zieh
wel op het woonhuis af, door snijwerk, in eenige streken ook
door verguldsel en kleuren; maar steeds is hierin de kinderlijke
eenvoud en de geringe ontwikkeling van den bewerker, som-
tijds wel eens een individueele smaak, maar nooit eene kunst-
richting te ontdekken.
Als een type van een woonhuis, dat ook wat de indeeling
betreff, voldoet aan de eischen van inlandschen smaak en
behoeften is op plaat LXXVIII eene Regentswoning op Java.
(Poerworedjo) voorgesteld.
Dit gebouw is wel is waar van Gouvernementswege opgericht,
maar hierbij is met de wenschen en de gewoonten der bewoners
rekening gehouden, omdat de ondervinding had geleerd,
dat meer westersch ingerichte woonhuizen weil gemeubileerd
en bij feestelijke gelegenheden gebruikt worden, maar niet
betrokken, en de Regenten alsdan hun dagelijksch verblijf
hielden in eigen op inlandsche wijze ingerichte huizen.
Aan de vöörzijde heeft men een geheel opene overdekte ruimte,
de v66rpendoppo, bestemd voor ontvangst van gasten, voor
plechtige bijeenkomsten enz.
Door een overdekte doorrit aan de voorzijde kan men beschut
tegen den regen het gebouw binnentreden.
De pendoppo is met het hoofdgebouw door een overdekten
gang verbonden.
Dit hoofdgebouw bevat een v66rgalerij, waarachter woon-,
vertrekken van de hoofdbewoners, welke vertrekken van de
overige vrouwenvertrekken gescheiden zijn door een overdekte
galerij. Vrij van het eigenlijke woonhuis ligt een achterpendoppo,
het gewone dagverblijf, en weder daarachter bevinden zieh
eenige vertrekken met eene overdekte ruimte voor andere huis-
genooten en meer volwassen kinderen.
Aansluitende aan het hoofdgebouw en met overdekte gangen
daarmede verbonden, heeft men logeerkamers voor gasten, die
zieh daardoor, zonder last voor de bewoners van het hoofdgebouw,
vrij kunnen bewegen. Bij deze kamers zijn ook open
overdekte galerij en voor dagverblijf.
Voor de beweging van het inlandsch bedienden-personeel
zijn de bijgebouwen nog met het hoofdgebouw verbonden door
een gang, die door een muur geheel van den zooeven vermelden
overdekten gang is gescheiden, waardoor verkregen is, dat de loop
van het inlandsche huishouden van het vôôrerf af aan het oog
is onttrokken.
Uit den plattegrond blijkt verder welke accessoires, als
keukens, bedien den kamers en stallen voor zulk een omvangrijke
inlandsche huishouding noodig zijn.
Het inwendige van de vôôrpendoppo, waarvan de houtwerken
van stijlen en bovenbalken van het middengedeelte meestal
met snijwerk, verguldsel en kleuren versierd zijn, levert door
de vele steunpunten een eigenaardig effect op, maar het uit-
wendige daarentegen maakt door de hooge tot laag op den
grond afloopende overkapping, noodig tot wering van de zonne-
warmte en het feile licht, een zeer armoedigen indruk.
Ten behoeve van het bestuur der Nederlandsch-Indische bezittingen
zijn voor woningen van ambtenaren en voor eene
richtige administratie vele gebouwen noodig en is dit aantal,
door de uitbreiding van het beheer in alle takken van dienst,
vooral in de laatste vijftig jaren, belangrijk toegenomen.
Het beheer van al deze gebouwen is bij Staatsblad 1867,
n°. 85, opgedragen aan het Departement der Burgerlijke Open-
bare Werken en dit blijkt volgens het «Verslag overde Burgerlijke
Openbare Werken in Nederlandsch-Indië» gedurende het
jaar 1892, behalve over bepaalde établissementen, als die te
Batavia', te Tandjong-Priok, te Soerabaja en te Semarang, over
ongeveer zesduizend gebouwen te loopen.
Ook deze gebouwen dragen voor het meerendeel den Stempel
van het doel, het algemeen nut, waarvoor ze gebouwd zijn, alleen
bij enkelen, met een politiek doel opgericht, of dienende tot verblijf
van vertegenwoordigers van het Gouvernement, heeft men
getracht in het uiterlijke de macht en het aanzien van den stich-
ter (het Gouvernement) of van den bewoner kenbaar te maken.
Van deze uitzonderingen zijn eenige af beeldingen op de platen
LXXVin en LXXIX bijeengebrachfc.
Bij de beoordeeling van deze uitgevoerde werken moet echter
worden in het oog gehouden:
1°. dat daarbij niet van natuurlijken steen, anders dan voor
vloeren (uit Europa aangevoerde escauzijnsche tegels), maar
alleen van gebakken steen moest worden gebruik gemaakt, welk
materiaal dan nog noodzakelijk tegen den invloed van het
weder, — tegen verweering — met pleister moest worden bekleed ;
2°. dat men zieh bij de uitvoering moest behelpen met
inlandsche werklieden, die, alleen gewoon een eenvoudige
inlandsche woning te maken, niet genoeg bedreven waren om
iets meer van hen te verlangen, zoodat men zelfs, bij eenige
moeielijke constructiën of bij het aanbrengen van eenige ver-
siering, op bijna onoverkomelijke moeielijkheden stuitte en
alzoo zieh tot het meest eenvoudige heeft moeten beperken.
Eerst in latere jaren en alleen op de hoofdplaatsen vindt
men onder de Chineezen meer bedreven handwerkslieden ; en
daarvan is dan ook bij de uitvoering van eenige groote gebouwen
meer partij getrokken.
Van de verblijven ten dienste van Zijne Excellentie den
Gouverneur-Generaal, namelijk de beide hôtels te Batavia — te
Rijswijk (een particulière woning, onder Raffles aangekocht) en
op het Koningsplein te Weltevreden —, het paleis te Buiten-
zorg, in 1745 als landhuis gesticht, doch in 1834 door aard-
beving bijna geheel verwoest, daarna opnieuw opgetrokken en
sedert vergroot en verfraaid, en het buitenverblijf te Tjipanas,
zijn op plaat LXXVIII alleen het laatstgenoemde en het paleis
te Weltevreden voorgesteld.
WM a g