elevator, öf met den eenige jaren geleden in gebruik gekomen 1
bakkenzuiger worden geledigd.
De elevator heeft, wat conatructie en wijze van werking be-
treft, zeer veel overeenkomst met den baggermolen; alleen wordt
de gevulde bak door middel van hand- of atoomlieren bewogen,
zoodat de emmers steeds in den op te brengen grond grijpen.
Naarmate de stortgrond in de onmiddellijke nabijheid van den
elevator is gelegen, of daarvan, ten gevolge van plaatselijke toe-
standen meer of minder verwijderd is, maakt men van eene
kortere of längere stortgoot of ook wel van een transporteur
gebruik, of stört den grond in wagens voor verder vervoer.
Bij het gebruik van de lange stortgoot, hier uit wijde plaat-
ijzeren buizen bestaande, welke aan staaldraden zijn opgehangen,
neemt men veelal zijn toevlucht tot een pomp, welke zooveel
water opbrengt als noodig is, om den grond voort te schuiven.
Deze kan daardoor op geruimen afstand, door middel van houten
verlenggoten, landwaarts in gebracht worden. De transporteur,
uit een zeildoeken of caoutehouc band, of ook wel uit plankjes
bestaande, welke rondgevoerd - worden, stört den opgebrachten
grond, mits droog, oveneens op eenigen afstand van den elevator.
Ook bij baggermolens die in de onmiddellijke nabijheid van
den stortgrond werken, heeft de transporteur toepassing gevonden.
Figuur 3 stelt een drijvenden elevator op twee schuiten met
transporteur voor.
De bakkenzuiger, welke een paar jaren geleden onder anderen
te Rotterdam met goed gevolg toegepast werd, zuigt, zooals
zijne benaming reeds te kennen geeft, door middel van een
centrifugaalpomp den in den bak aangevoerden grond op, welke
daartoe met eene groote hoeveelheid water vermengd moet
worden. De met deze toestellen verkregen uitkomsten zijn,
vooral wat hunne snelle werking betreft, uiterst verrassend.
Eene eveneens hier te lande toegepaste wijze om den door
den baggermolen opgebrachten grond op de plaats vanbestem-
ming te brengen, bestaat daarin, dat eene dubbele rij van op
een vaartuig geplaatste ijzeren bakken, beurtelings onder de
stortgoot van den molen gevuld wordt, waarna men het vaartuig
naar de losplaats sleept en de bakken door een kraan
geligt en in de wagens of houten goten geledigd worden.
Geheei verschillend van den baggermolen, wat constructie
en werkwijze betreft, zijn de zandzuigers, welke eveneens hier
te lande veel vervaardigd worden.
Door middel van een krachtige centrifugaalpomp wordt de
met water vermengde grond door een, langszijds van het vaartuig
hangende geslagen ijzeren buis opgezogen en-in de laad-
ruimen van het vaartuig zelf gestört. Zijn deze gevuld, dan
wordt de pijp, welke scharnierend met de zijde van het vaartuig
verbonden is, geligt en begeeft het zieh onder eigen
stoomvermogen naar de losplaats, welke bij havenwerken,
op grooten afstand van de kust, in zee gelegen is en worden
de laadruimen door het openen van de beweegbare bodems
geledigd. Tot het openen en sluiten van deze bodems worden
dilcwijls hydraulische toestellen gebezigd. Deze werktuigen bewij-
zen goede diensten voor het opzuigen van lossen grond of zand}
die eveneens in langszijds van het vaartuig liggende bakken
gestört kan worden. Aan de monding van de zuigbuis wordt
dikwijls een mesvormig toestel aangebracht tot het klein slaan
van den op te zuigen grond, dat door middel van een as,
längs de zuigbuis aangebracht, van uit het vaartuig in beweging
wordt gebracht. Voor de monding van de zuigbuis bevindt
zieh een rooster, waardoor het opzuigen van groote steenen
vermeden wordt. Eene eigenaardige samenvoeging van baggermolen
en zuiger vindt men in den «Kameleon» van de bekende
aannemers-firma V o l k e r en Bos, welke, al naar gelang van de
omstandigheden, als baggermolen of zuiger dienst kan doen.
Eene nieuwere combinatie is de zuiger, welke niet alleen zieh
zelf vol, maar op de losplaats zieh ook weder ledig zuigt. Men
is daardoor in Staat, den door de zuigpijp opgebrachten grond,
evenals met den vroeger vermelden bakkenzuiger, op een terrein
nabij den oever achter opgeworpen dijkjes testorten. Deze
werktuigen, eveneens hier te lande gebouwd, schijnen uitstekend
te voldoen.
Als voor onze nederlandsche industrie van groot belang, kunnen
vervolgens de excavateurs genoemd worden, welke in heuvel-
excavateur-zijwerker, heuvel-excavateur-kopwerker en kanaal-
excavateur onderseheiden worden. Zij hebben zeer veel overeenkomst
wat de werkwijze aangaat met den baggermolen. Het
geheele graaftoestel is hier evenwel op een wagen geplaatst, welke
zieh over de spoorstaven kan voortbewegen. Zooals de naam
aanduidt, dienen zij voor het af- of doorgraven van heuvels,
doch, terwijl bij de zijwerkers de emmerladder op en neer bewogen
kan worden, is bij de kopwerkers het graaftoestel draaibaar
op den wagen bevestigd. De kanaalexcavateur is wat draairich-
ting en vorm van de emmers aangaat, verschillend van den zij wer-
ker en wordt gebrüikt tot het afgraven van taluds voor kanalen.
De emmers zijn van boven open, zoodat de betrekkelijk geringe
milling daarvan en het terugstorten van den afgegraven grond,
deze machines tot een van de minst economische maken. WeLheeft
men getracht de capaciteit van de emmers te vergrooten, door
het aanbrengen van beweegbare bodems, welke zieh bij het störten
automatisch openen, doch deze constructie heeft niet veel navol-
ging gevonden.
Geheei afwijkend van de tot nog toe vermelde graafwerktuigen,
zijn de grijpemmers en lepelgraafmachines, welke, hoewel
in vorm zeer verschillend, alle völgens een zelfde beginsel
geconstrueerd zijn. Een enkele emmer of bak van grooten
inhoud dringt door eigen zwaarte, of met behulp van een
afzonderlij ken stoomeylinder, in den op te brengen grond. De
gevulde emmer wordt geligt en, na ongeveer 90° gedraaid te
zijn, in de gereedstaande wagens ledig gestört. Figuur 4 geeft
eene voorstelling van een stoomgraafkraan, in gebruik bij de
bevloeiingswerken der Solo-vallei op Java.
Een ander type van stoomgraafkraan met grijpemmer, onder
anderen met goed gevolg gebruikt bij de werken ten dienste
van de Amsterdamsche Duinwater-Maatschappij in de duinen
nabij Haarlem, wordt voorgesteld door figuur 5.
Behalve de graafmachines dienen ook de heimachines met
een enkel woord genoemd te worden. De meest bekende vorm
is de op een wagen opgestelde vertikale stoomketel met stoom-
machine, welke door middel van eene overbrenging met kara-
wielen een trommel drijft, tot het ligten van het heiblok.
Door middel van eene wrijvingskoppeling, wordt deze trommel
met de as gekoppeld en het blok tot de gewenschte hoogte
opgehaald. De trommel wordt nu ontkoppeld en het blok
valt door eigen zwaarte op den paal. De hefboom tot het uit
en in het werk zetten van' de wrijvingskoppeling is tevens
verbonden met de stoomaanvoerkraan, welke, zoodra de trommel
ontkoppeld wordt, minder stoom doorlaat, zoodat de machine
niet kan doorslaan.
Afwijkend van deze machines zijn de direetwerkende stoom-
blokken, waarbij de stoom uit den ketel, door een driewegskraan
en holle zuigerstang, boven den zuiger van een als heiblok
dienenden cylinder wordt toegelaten. De zuiger en zuigerstang
zijn met een balk verbonden, welke met een gesmeed ijzeren
voet op den paal rust. Zoolang de stoom wordt toegelaten,
rijst het blok, en eerst na het openen van de bovenvermelde
driewegskraan ontsnapt de stoom en valt het blok op den paal.
De toevoer van den stoom naar het blok geschiedt door pijpen,
voorzien van kniekoppelingen, die de beweging van den paal
en den daarop rüstenden balk, waaraan de zuiger en zuigerstang
verbonden zijn, volgen. Deze stoomblokken zijn eene verbetering
van de vroeger gebruikelijke, waarbij de zuiger met zuigerstang
op den kop van den paal rustte en de stoom door een driewegskraan,
op het deksel van den cylinder bevestigd, boven den
zuiger werd toegelaten. Het längs de zuigerstang op den kop
van den paal lekkende water, dat ontstond door het conden-
seeren van den stoom in den cylinder, maakte deze spoedig
zoo zacht, dat de slagen van het blok bijna geene uitwerking
meer hadden. Het ondicht worden van de met het blok op en neer-
gaande kraan en van de daaraan verbonden pijpen of caoutchouc-
slangen veroorzaakte eveneens veel kosten en oponthoud.
Figuur 6 stelt een verbeterd direct werkend stoomblok
voor, dienende ■ tot het heien van palen voor eene estacade in
zee. Naarmate het werk vordert, wordt de heistelling, welke
draaibaar op den wagen is bevestigd, vooruitgeschoven.
Hoewel het bovenstaande slechts beschouwd kan worden als
eene körte opsomming van het voornaamste wat in Nederland
op het gebied van machines voor openbare werken is tot stand
gebracht, blijkt daaruitgenoegzaam, hoebelangrijk deze industrie
is. Niet onvermeld mag daarbij blijven, dat enkele van deze
machines geheel van nederlandschen oorsprong zijn, terwijl weder
andere hier te lande zeer belangrijke verbeteringen ondergingen.
Het is daarom niet te ver wonder en dat ook ver buiten onze
grenzen de nederlandsche werktuigen tot het verrichten van
grondarbeid zeer günstig bekend zijn en dat uit de verst ver-
wijderde deelen van de wereld aanvragen tot onze fabrikanten
voor het leveren van deze werktuigen gericht worden, waarvan
niet zelden belangrijke opdrachten het gevolg zijn:
J. F. HULSWIT.
B S iS
(S
GRONDOPVOERINGSWERKTUIGEN.
e vooruitgang in het tijdvak 1847—1897 op het gebied
van grondopvoeringswerktuigen heeft gelijken
tred gehouden met dien van de werktuigkundige
wetenschap.
I f lengte van de zijde van het vier- of vijfkant en het zeskant.
De ketting wordt gedragen door geleiderollen, welke zijn vast-
In eerstgenoemd jaar waren nog slechts in gebruik de toen
sedert kort door stoom gedreven, doch reeds in de XVIIde eeuw
uitgevonden, baggermolens.
De thans in gebruik zijnde soorten worden hieronder kortelijk
beschreven.
I. Baggermolens bestaan uit een vaartuig met platten
bodem, voorzien van eene opening of bun om de emmerladder door
te laten. Deze ladder draagt een ketting zonder eind, waarop ruim
dertig emmers zijn bevestigd en welks schalmen passen om een
vier- of vijfkant boven op een bok en een zeskant, aan het
benedeneind van de emmerladder aangebracht.
De emmers zijn zoodanig bevestigd, dat zij, als de emmerladder
tot nabij den te verdiepen bodem wordt neergelaten,
zieh bij het voortbewegen van den ketting, hetwelk geschiedt
door een in het vaartuig geplaatst stoomwerktuig, dat hetvier-
of vijfkant in beweging brengt, met grond vullen en boven
water körnende zieh bij de draaiing daarvan ledigen in een
stortbak, van waar de specie verder door een goot, die buiten het
vaartuig uitmondt in een naast het vaartuig gelegen grondschouw
loopt.
De baggermolen wordt in eene tijrivier voor en achter vast-
gelegd door middel van ankers, zoodat hij bij kentering van het
getijde niet rondzwaait; bij het werken is de stroomopwaarts
gerichte ankerketting dus steeds gespannen. Bij bovenrivieren
blijft het achteranker achterwege. Daar het werktuig ter ver-
krijging van een breede geul ook zijwaarts verplaatst moet
worden, zijn ook aan beide zijden ankers uitgebracht. Alle
lieren tot beweging van de ankers worden met stoom bewogen.
De emmerketting bestaat aan weßrszijden van de emmers uit
dubbele schalmen; deze zijn onder aan de emmers vastgebout
en iets langer dan deze; de lengte er van komt overeen met de
gespied op assen, waarvan de einden op de wanden van
de emmerladder in metalen potten of in pokhouten klossen
rüsten.
De emmerladder is samengesteld uit twee gekoppelde balk-
ijzeren liggers.
Het gedeelte van het vaartuig, waar de emmerladder hangt,
namelijk de bun, is meestal open.
De overbrenging van beweging van het drijfwerktuig op het
vier- of vijfkant geschiedt bij de meeste molens met riemen,
bij enkele met tandkroonraderen.
Om het goed afloopen van den grond uit den stortbak door
de stortschuif in de grondschouw te bevorderen, wordt in den
stortbak dikwijls door middel van een pulsometer of een pers-
pomp een straal water gevoerd.
De diepte, tot welke gebaggerd kan worden, hangt af van de
capaciteit van den molen; zij kan 10 M. onder het wateropper-
vlak bedragen.
De stoommachines ter beweging van den ketting zijn bij
voordeelig in exploitatie zijnde molens van het compound-,
sommige van het triple-compound systeem; zij werken veelal
met 7 ä 8 atmospheren overdruk, hebben een vermögen van
150 I.PK., overeenkomende met 30 ä 35 effectieve paarde-
krachten, en gebruiken 70 ä 100 KG. steenkolen per uur
arbeid.
Wanneer de molen goed loopt en de emmers weinig ter zijde
störten, kan een grondschouw van 80 MJ. inhoud in 25 minuten
geladen zijn.
Het opbrengvermogen van een baggermolen van de grootste
soort kan gesteld worden op 12 000 ä 14 000 M5. zand per
week (*), bijaldien het zand niet al te fijn is en goed baggert;
bij fijn klapzand of stijve klei, die siecht uit de emmers los-
laat, is de opbrengst slechts 7000 ä 8000 M*.
Hetvoordeel van de baggermolens boven de sub III., IV. en
V. te behandelen grondopvoeringswerktuigen is, dat daarmede
eene gelijkmatige diepte verkregen kan worden. In smalle vaar-
waters belemmeren zij door de zijankers echter somtijds het
verkeer, terwijl zij bovendien in riviermonden een groot deel
van het jaar onbruikbaar zijn, daar zij bij deining niet kunnen
werken. Bovendien hebben zij veel meer reparatie noodig.
Een baggermolen van den nieuweren tijd is beschreven in
eene verhandeling van den heer G. de Thierry (Tijdschrift
Koninklijk Instituut van Ingenieurs 1891—1892, blz. 45).
Van de in gebruik zijnde grondschouwen bestaan drie soorten.
Die der eerste soort of zoogenaamde elevatorbakken hebben
een vasten bodem. Hun inhoud wordt gelost als onder V. zal
worden beschreven.
De tweede soort is zoodanig ingericht, dat de bodem uit
kleppen bestaat, vastgehouden door kettingen, verbonden aan
een beweegbare as, welke boven de lading uitkomt. Is de bak
op de losplaats aangekomen, dan worden de kettingen van
boven losgelaten; de kleppen, die kunnen draaien om Scharnieren,
gaan open en de grond valt naar beneden. Is de bak
ledig, dan worden de kettingen door draaiing van de as weder
opgehaald, waardoor de kleppen sluiten tegen in den bodem
der grondschouw aanwezige aanslagen.
Met deze wijze van werken is een diepte onder den water-
spiegel op den loswal van minstens 2.50 M. noodig.
De grondschouwen der derde soort, stoomklepschouwen of
hopperbarges geheeten, hebben in het achterschip een stoomwerktuig,
waardoor zij naar de losplaats bewogen kunnen
worden.
Somtijds zijn de kleppen in den bodem der grondschouwen
zoo hoog, dat zij als zij openslaan, gelijk met haar ondervlak
blijven.
(*) Met een week wordt bedoeld 6 werkdagen, ieder van 10 werkuren.