
 
		' 
 § !’] ! 
 SPOORWEGEN  IN  DE  ZUID-AFRIKAANSCHE  
 REPUBLIEK. 
 <2  . © 
 ie  concessie  voor  den  bouw  en  de  exploitatie  van een  
 spoorweg van  Lourenço-Marques  naar  Pretoria  werd  
 op  15  April  1884,  door een deputatie ult de Regeering  
 I  der Zuid-Afrikaansche Republiek,  onder  leiding  van  
 den  Staatspresident  S.  J.  P.  Kruger,  te Amsterdam  verleend  
 aan  eenige  invloedrijke  Nederlanders,  waaronder  de  beeren  
 J.  Groll  en  D.  Maarschalk  als  technische  deskundigen. 
 Na  het  mislukken  van de  pogingen om het noodige kapitaal te  
 vinden,  trokken,  behalve  de  beide  genoemde  heeren,  de  oor-  
 spronkelijke  concessionarissen  zieh  terug  en  werd  de  concessie  
 aanvaard  door  de  heeren  Groll,  Maarschalk  en  schrijver  
 dezes.  De  beide  eerstgenoemden mochten  de  tot  standkoming  
 van  den  spoorweg  niet  beleven;  in  hun  plaats  trad  de  heer  
 J.  L.  Cluysenaer  als  mede-concessionaris  op,  en  op  21  Juni  
 1887  werd  eindelijk  de  Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoor-  
 wegmaatschappij  opigericht  met  de  beide  concessionarissen  als  
 directeuren.' De  plaats  van  den  heer  Cluysenaer  werd na diens  
 aftreden  op  1  Januari  1890  ingenomen  door  den  heer G.  A. A.  
 Middelberg. 
 Op  den  28sten  Juli  1887  werden  de  eerste  ingénieurs,  de  
 heeren  C..  Groll,  J .  E.  van  I J senduk,  Th. W.  L.  Steinmetz,  
 A.  van  Lennep  en  G.  H.  van  der  Meulen,  uitgezonden,  om  
 met  de  opneming  aan  de  oostelijke  grens,  waar  men  aan  den  
 reeds  ten  deele  bestaanden  spoorweg  in  Moçambique  moest  
 aansluiten,  een  aanvang  te  maken ;  doch  nauwelijks  aan  den  
 arbeid  werden  twee  hunner,  de  heeren  van  I J sexdijk  en  van  
 der  Meulen,  door  de  daar  inheemsche  verraderlijke  malar ia-  
 koortsen  weggerukt  en  moesten  de  overigen,  eveneens  door  de  
 ziekte  aangetast,  de  wijk  nemen  naar  Natal.  Deze  treurige  
 gebeurtenis  en  niet  minder  de  onmogelijkheid  om  met  den  
 eigenaar  van  het  portugeesche  gedeelte  van  den  spoorweg  over  
 den  prijs  van het vervoer van de materialen tot overeenstemming  
 te  geräken,  doemden  plotseling de maatschappij totgedeeltelijke  
 werkeloosheid  en  bemoeilijkten  het  vinden  van  een  ingénieur,  
 die  bereid  was  de  leiding  der  zaken  in  Afrika  op  zieh  te  
 nemen. 
 Toen  de  hoofdingenieur W.  Verwey  Azn.  in  1888 te Pretoria  
 aankwam  had  de Regeering besloten niet met de spoorwegwerken  
 te  doen  beginnen  alvorens  een  bevredigende  regeling met  den  
 portugeeschen- spoorweg  was  geraaakt,  en  moest  hij  zieh  dus  
 bepalen  tot  de  opneming  en  de  vaststelling  van  het  tracé  en  
 het  ontwerpen  van  de  kunstwerken. 
 Tegelijk  werd  de  bouw  voorbereid  van  een  tramweg  längs  
 den Witwatersrand  van  Johannesburg  naar  Boksburg (27 KM.),  
 hoofdzakelijk  bestemd  om  de  bij  laatstgemelde  plaats  aan-  
 wezige  steenkolen  goedkoop  naar  de  bij  Johannesburg  gelegen  
 goudmijnen  te  vervoeren.  De  concessie  voor  dien tramweg werd  
 op  20  Juli  1888  verleend, waarop onmiddellijk met de «uitvoering  
 werd  begonnen.  Alle  materialen  voor  den  bouw,  zoowel  als het  
 rollend  materieel  moesten  van  de  toenmalige  eindpunten  der  
 Natalsche  en  Kaapsche  spoor wegen  Ladysmith  en Kimberley 
 ^ f  over  afstanden  van  850  en  500  KM.  per  ossenwagen  worden  
 aangevoerd.  Reeds  op  den  17den Maart  1890  kon  de  lijn  voor  
 het  publiek  worden  geopend,  terwijl  aan  de  verlenging  naar  
 beide  zijden werd  doorgewerkt. 
 Slechts  eenige  maanden  te  voren  waren  de  moeielijkheden  
 met  den  portugeeschen  spoorweg  uit  den  weg  geruimd  en  in  
 Mei  1890  kon  ook  aan  de  Oosterlijn  met  de  werkzaamheden  
 een  aanvang  worden gemaakt. 
 Inmiddels  was  een  Sterke  aandrang  ontstaan  tot  aansluiting  
 aan  den  in  aanbouw  zijnden spoorweg door den Öranje-Vrijstaat,  
 en  besloot  men  tot  den  bouw  van  een  lijn  van  Pretoria  en  
 Johannesburg  in  zuidelijke  richting naar de Vaalrivier (Vrijstaat  
 grens), die onmiddellijk opneming en uitvoeringeischte (125KM.). 
 De  eerste  stoomboot  met  bovenbouw-  en  ändere  materialen  
 voor  de Oosterlijn  was  op  14 Maart  1890  van  Amsterdam  ver-  
 trokken  en  niettegenstaände  een  sterke  inkrimping  van  de  
 werkkrachten  in  het  zoo  noodlottig  gebleken  zomerseizoen kon  
 op  1  Juli  1891  het  eerste  gedeelte met  de  groote  brug  over  de  
 Komatirivier worden  geopend. 
 TeleurstelUngen  van  anderen  aard  dreigden  den  gang  van de  
 werkzaamheden  weder  voor  geruimen  tijd  te  verstoren,  toen bij  
 een  hevige  geldcrisis  in  Europa  aan  het  eind  van  1890  het  
 vertrouwen  in  exotische  beleggingen  zoozeer  was  geschokt,  dat  
 de  maatschappij  het  noodige  geld  voor  hare  werken  niet  kon  
 verkrijgen.  Vertraging  op  de Oosterlijn  was hiervan  het  gevolg,  
 terwijl  de  Zuiderlijn  geheel  moest  blijven  rüsten.  Door  een  
 overeenkomst  met  de  Kaapkolonie  werd  in  December  1891  in  
 de  behoefte  aan  geld  voor  de  Zuiderlijn  voorzien,  terwijl  een  
 groote  leening  van  de  Republiek,  gedeeltelijk  aan  de  maatschappij  
 overgedragen,  haar  in  Staat  stelde  ook  aan  de  Oosterlijn  
 door  te  werken,  totdat  een  in  November  1892  uitgegeven  
 eigen  leening  bewees,  dat  het  vertrouwen  in  de  financieele toe-  
 komst  van  de maatschappij  hersteld  was. 
 Op  den  15den  September 1892 werd het verkeer van Johannesburg  
 met  de  Vaalrivier,  aansluitend  aan  den  nu  voltooiden  
 vrijstaatschen  spoorweg,  geopend,  en  op  1  Januari 1893 was ook  
 Pretoria met  het  vrijstaatsche-  en  kaapsche net  en  de kaapsche  
 havens  verbonden. 
 De  leiding  van  de  werken  werd,  na  het aftreden van den heer  
 Verwey  in  Mei  1893,  toevertrouwd  aan  den  sectie-ingenieur  
 M.  E.  H.  Breuning,  die  thans  nog  de  betrekking  van  hoofdingenieur  
 bekleedt. 
 Op  de  Oosterlijn, waaraan  na  de  voltooiing  van de Zuiderlijn  
 ook  van  Pretoria  uit  gewerkt werd,  kwam  men  in het eind van  
 1894  zoover  gereed,  dat  de  geheele  lijn  op  1  Januari  1895 voor  
 alle  verkeer  kon  worden  opengesteld  (472  KM.),  waardoor  de  
 doorloopende  spoorwegverbinding  tusschen  Delagoabaai,  de  na-  
 tuurlijke  haven  van  de  Republiek, met  de  hoofdstad  Pretoria  
 .  en  de  goudstad  Johannesburg  was  tot  stand  gebracht. 
 De maatschappij  had  op  12 Maart 1894 de opdracht aanvaard  
 tot  het bouwen  van  een  lijn  ter  verbinding  van  degoudvelden  
 met  de  spoorwegen  in  Natal,  en  ook  deze  lijn  (256  KM.)  was  
 tegelijk  met  de  andere  onderhanden  genomen.  Op  2  Januari  
 1896  kwam  zij  in  exploitatie.  In  den  lopp  van  dat jaar werd  
 nog  geopend  een  zijlijn  van  de  Oosterlijn  naar  de  goudvelden  
 bij  Barberton  (56  KM.)  en  in Maart  1895  had  de maatschappij  
 de  concessie  aanvaard  voor  een  spoorweg  van  Krugersdorp  
 over  Potchefstroom  naar  Klerksdorp  (156 KM.)  als  verlenging  
 van  den  tramweg  (spoorweg)  längs  den Witwatersrand. Hiervan  
 is  thans  reeds  de  sectie Krugersdorp-Potchefstroom  (109 KM.)  
 in  exploitatie,  terwijl  spoedig  de  voltooiing  van  de  geheele lijn  
 wordt  verwacht. 
 In  het  kort saamgevat  bestaat  dus  het  Transvaalsche  spoor-  
 wegstelsel  uit  een  centrale  lijn  längs  de  goudvelden met ver-  
 bindingen naar  de Delagoabaai en naar de havens van Natal en de  
 Kaapkolonie,  en  zal  de  Republiek  v66r het  einde van 1897 over  
 een  net  van 1150 KM. hebben te beschikken. Bovendien werd nog  
 concessie  gegeven  voor  de  verbinding  van  de  Selati-  en Pieters