—,, W! P^SBaasass
Ten einde hierann nu te gemoet te komen zijn bovenbedoelde 1
werken uitgevoerd, tot een gezamenlijk bedrag van / 900000;
biervan is ten laste van Nederland en */3 ten laste van
Belgie gekomen; de door Nederland gedragen kosten zijn be-
grepen in bet boven aangegeven totaalcijfer.
Twee belangrijke afsnijdingen zijn tot stand gekomen, namelijk
te Hedel bij den aanleg van den Staatsspoorweg en te Alem.
De bovenmond der Beersche Maas werd afgesloten in 1882
bij den aanleg van den Staatsspoorweg Nijmegen—Venlo.
Ingevolge de wet van 2ß Januari 1888 («Staatsblad» n°. 4),
wordt aan de rivier de Maas, aanvangende bij Hedikhuizen, eene
nieuwe uitmonding gegeven naar de Amer, een werk dat uitsluitend
in het belang van den water- en ijsafvoer is ondemomen, terwijl
daarbij ten opzichte van de scheepvaart alleen wördt zorg gedragen,
bestaande belangen niet te benadeelen.
De Maas wordt daardoor, als gevolg van de afsluiting in
haar benedeneinde, geheel onafhankelijk van de waterstanden
der Boven-Merwede. Met bet aanleggen der uitmonding van de
Maas zal gepaard gaan bet sluiten der Heerenwaardensche
overlaten, waardoor Maas en Waal volkomen van elkaar zijn
gescheiden, zelfs bij de allerhoogste waterstanden. De waterstaats-
toestand in Noordbrabant zal door deze werken verbeteren.
Op het bovenwaarts van bet nieuwe riviervak aansluitende
gedeelte der Maas, zal zieh de invloed van den nieuwen Maasmond
doen gevoelen door verlaging van waterstand. Voor zoover
echter de bevaarbaarheid der rivier biervan eenig nadeel kan
ondervinden, zal door uitbaggering volkomen hieraan worden
tegemoet gekomen.
De grondslagen voor een volledig en nauwkeurig plan van
normaliseering der Maas worden tbans bepaald,ten doel hebbende,
zoowel het tot stand brengen van een goeden scheepvaartweg
als het bevorderen van een regelmatigen afvoer van hoog opper-
water en ijs, en bet noodzakelijk Verlagen der buitengewone
hoog waterstanden.
De werken zullen bestaan in bet baggeren eener vaargeul,
bet beperken der breedte van bet zomerbed en waar noodig
bet opboogen ervan, het afgraven der booge oevers tot vorming
van een hoog-zomerbed en winterbed, en bet vrij en onbe-
lemmerd houden eener breede strook ter hoogte van de booge
oevers, voor hoog-winterbed.
Ten opzichte van de vaargeul is als bereikbare eisch gesteld,
beneden Tegelen en Venlo, eene minste diepte van 1.60 ft 1.65 M.
en tusschen Roermond en Tegelen van 1 tot 1.20 M. onder
den normalen laagwaterstand, gemerkt L. R., övereenkomende
met 8.66 M. -+- NAP. of 0.96 M. M.R. (1871—1880), aan de
peilschaal te Venlo.
Het «systeem F a r g u e » met in boofdzaak bet beginsel der
vemauwing in de buigpunten en met inachtname van normaal-
lijnen met geleidelijk toe- en afhemende kromming wordt toe-
gepast. De gemiddelde breedten in de bochten komen min of
meer overeen met de bij bovengemelde beschikking vastgestelde
normaalbreedten.
Thans is de toestand zoodanig, dat benedenwaarts Venlo, op
de ondiepste plaats in de vaargeul bij L. R. eene minste diepte
wordt gepeild van ± 1.00 M. en bovenwaarts Venlo tot Roermond
van ± 0.50 M. Deze ondiepten moeten en kunnen binnen
weinige jaren reeds verdwijnen en er zullen vaardiepten worden
bereikt, overeenkomstig den hierboven gestelden eisch.
Het zij zoo!
A. B. MARINKELLE.
VERLEGGING VAN DEN MAASMOND.
DE NIEUWE RIVIER.
o zwaren v e rb o n d en aan de b e s ta a n d e ge-
|1 P ctJ | m een sch ap tu s s c h e n de r iv ie r en Maas en
llOgglJl Aan den thans bestaanden toestand, waarbij de
Maas zieh bij Loevestein vereenigt met de Waal en bovendien
bij booge waterstanden eene zijdelingsche gemeenschap tusschen
Maas en Waal te St. Andries aanwezig is, zijn verschillende
bezwaren verbonden.
Zooais bekend, beeft de Waal een veel grooteren waterafvoer
dan de Maas. De waterstand van de Merwede is dan ook
grootendeels afhankelijk van den meerderen of minderen afvoer
van de Waal. De stand te Gorincbem rijst of daalt naar-
mate de Bovenrijn wast of valt, terwijl de toevoer van water
door de Maas daarop wel eenigen, doch slechts geringen invloed
uitoefent.
Wanneer de Merwede hoog is, neemt bet gebeele benedendeel
der Maas een hoogen stand aan, ook al is de waterafvoer van
de Maas zelf gering.
In het voorjaar en het begin van den zomer voert de Rijn,
als Alpenrivier, altijd veel gletscherwater af; bij Straatsburg
zijn de gemiddelde zomerstanden bet hoogst en de gewone
winterstanden bet laagst. Vandaar dat de vereeniging der beide
rivieren eenen zeer nadeeligen invloed beeft op den waterstand
van de Maas, juist in den tijd dat läge rivierstanden voor de
afwatering van de landen noodig zijn.
De uitmonding van de Maas op de Merwede werkt nog
in een ander opzicht nadeelig op den waterstand van eerstge-
noemde rivier.
Een belangrijke was op de Bovenmaas wordt gewoonlijk
een paar dagen later gevolgd door een was van het beneden-
deel van den Rijn in Duitschland, omdat de oostzijde van het
Maasgebied grenst aan dat van den Rijn en zijne takken. Een
gevolg daarvan is, dat de Waal en Merwede nog wassende zijn,
nadat de Maas haar hoogsten stand reeds bereikt beeft en
weder vallende is. Door den invloed der hooge Merwede-
standen valt bet benedendeel der Maas alsdan veel minder
dan bet bovendeel, totdat ook op de Rijntakken de val van
bet water is ingetreden. Het nadeel van de samenvloeiing van
Maas en Waal bestaat onder die omstandigheden in bet langer
aanhouden van de hooge waterstanden op bet benedendeel der
Maas, tot schade van de daarop loozende landen.
Van nog nadeeliger invloed dan de vereeniging van Maas
en Waal bij Loevestein, waren tot voor enkele jaren de onge-
: veer 40 KM. meer stroomopwaarts gelegen Heerewaardensche
overlaten, die bij hooge waterstanden eene zijdelingsche ge-
meenschap vormden tusschen de beide rivieren, eene gemeensebap,
die tbans na de sedert 1891 uitgevoerde verhoogingen
nog slechts bij zeer hooge Waalstanden bestaat. Over eene
lengte van ongeveer 6700 M. waren beide rivieren hier slechts
gescheiden door eene terreinstrook van minder dan 1 KM.
breedte, waar alleen het fort St. Andries en bet dorp Heere-
waarden eene watervrije ligging hadden, terwijl overigens over
die strook de Waal zieh naar de Maas ontlastte, zoodra eerst-
genoemde rivier meer dan 2 M. boven den middelbaren stand
gewassen was.
Die zijdelingsche ontlasting, welke tot een maximum van
ongeveer '/5 van den afvoer van de Waal klimmen kon, ging
gepaard met verminderiDg van stroomsnelheid of stroomver-
lamming in die rivier beneden de plaats van overstortingen,als
gevolg dier stroomverlamming, met nederzetting van zand en slib,
dat vooral bij hooge waterstanden in groote hoeveelbeid wordt
afgevoerd. Vandaar verondieping in de rivier, een onregel-
matig vaarwater en stoornis in de regelmaat van bet verhäng.
Op de Maas bad het overstortende Waahvater een soortgelijken 1
ongunstigen invloed door opstuwing van water en daarmede
gepaard gaande vermindering van stroomsnelheid boven de
plaats van overstorting.
De grootste. bezwaren tegen de Heerewaardensche overlaten
bestonden echter des winters bij ijsgang, als wanneer die overlaten
eene bepaalde bron van gevaar, zoowel voor de Waal- als
voor de Maasdijken opleverden. Ook de samenvloeiing van
Maas en Waal bij Loevestein kon dan zeer nadeelige gevolgen
hebben.
Men kan hetgeen bij zwaren ijsgang op de beide rivieren
voorviel, in körte trekken aldus samenvatten.
Het ijs kwam op de Bovenwaal in beweging, welke beweging
•zieh voortplantte längs en dikwijls tot het benedeneinde van de
Heerewaardensche overlaten. Die ijsgang belemmerde den ge-
regelden afvoer van water in de Waal, waardoor de waterstand
in die rivier. verhoogde en de overlaten begonnen te werken.
Het overstortende ijs voegde zieh bij het afdrijvende ijs op de
Maas, dat daardoor zoodanig toenam, dat gevaar voor ijsver-
stopping in de Maas ontstond. Dit gevaar werd nog vergroot
door de bovenvermelde omstandigheid, dat het overstortende
Waalwater opstuwing van de Maas en diensvolgens stroomverlamming
boven de plaats van overstorting ten gevolge had. Het
opeenschuiven van het afdrijvende Maasijs werd daardoor in
de hand gewerkt.
Al kwam het niet tot eene bepaalde ijsverstopping in de Maas,
dan kon toch de toevoer van Waalijs op de Maas niet lang aanhouden.
Laatstgenoemde rivier heeft eene betrekkelijk te kleine
wateroppervlakte om daarop, behalve het Maasijs, nog belangrijke
hoeveelheden Waalijs te ontvangen. Op den duur kon dus over
de Heerewaardensche overlaten wel zijdelingsche ontlasting van
water, maar niet van ijs plaats hebben. De Benedenwaal moest
dus al het ijs van de Bovenwaal ontvangen, doch met eene
vrij plotselinge vermindering van afdrijvingssnelheid, waardoor
gevaar ontstond voor de vorming van een ijsdam in de Waal,
ongeveer ter plaatse van den overlaat.
Bij eene met ijs bezette rivier moet, na invallenden dooi,het
ijs opruimen door stroomschuring en waterdruk. Gewoonlijk
zal 6en van de beide te Loevestein samenkömende rivieren het
eerst van ijs bevrijd zijn. Het water uit die rivier steunt dan
de ijsbezetting in de andere rivier aan de benedenzijde, vermindert
den stroom en den waterdruk, die de opruiming moeten
bevorderen, en geeft ook daardoor aanleiding tot het vormen
van ijsdammen in die andere rivier.
P la n n e n to t o p h e f fin g van de b e sta a n d e bezwaren.
Tot opheffing van de hierboven omschreven bezwaren, zijn
reeds sedert geruimen tijd plannen beraamd.
Reeds in de in 1823 bij de wed. J. C. V i e w e g e n Z o o n te
Nijmegen versehenen «Proeve van een ontwerp tot scheiding
der rivieren de Whaal en de Boven-Maas en het doen afloopen
dezer laatste, over hare bedding, op het Bergsche-Veld», stelde
de luitenant-generaal baron K r a y e n h o f f de middelen voor
om de beide rivieren onafhankelijk van elkander te maken,
in het belang van eene meer geregelde afvoering van water
en ijs en tot bevordering van de scheepvaart. Zijne voorstellen
kwamen in het kort neder op de sluiting van het toen nog
geheel open kanaal van St. Andries en van de Maas bij Well
en bij Woudriehem, na opening van eenen nieuwen riviertak
voor de Maas, loopende van het Heleind naar het Bergsche
Veld. Laatstbedoelde nieuwe rivier zou, tusschen watervrije
dijken, van het Heleind längs de zuidzijde der stad Heusden
naar Gansoijen loopen en van daar het te verruimen bed van
het Oude Maasje volgen.
Vermeldenswaardig is nog, dat de generaal K r a y e n h o f f
eene watervrije afsluiting van de Heerewaardensche overlaten
beoogde, doch daarbij opmerkte, dat, mocht men zwarigheid
maken tegen eene volkomen sluiting tot dijkshoogte, alsdan
een overlaat tot zekere hoogte behouden zou kunnen blijven om
desnoods, bij zeer hoog opperwater en ijsgang, eenige ontlasting
aan de Waal te geven.
Na den generaal K r a y e n h o f f , werd de scheiding van Maas
en Waal aanbevolen in het rapport der twee inspecteurs van
den Waterstaat van 1850, door Dr. T. J. S t i e l t j e s , onder het
pseudonym van «een oud soldaat», en in het rapport van de
inspecteurs van den Waterstaat v a n d e r K u n , F i j n j e en C o n r a d
van 1861. ' Naar aanleiding der breedvoerige behandeling op
bladzijde 111 en vervolgens in § 147 van laatstgenoemd rapport
stelde de hoofdinspecteur van den Waterstaat v a n d e r K u n
den minister voor om de plannen te doen opmaken tot het
heropenen der Oude Maas van Bokhoven längs Heusden tot
den Amer. Deze plannen werden in 1865 aan de regeering
ingediend
Toch verliepen nog vele jaren, voordat de eerste stap werd
gedaan op den weg, die tot het aanhangig maken van voorstellen
bij de wetgevende macht, tot scheiding van Maas en
Waal, leiden zou. Als die eerste stap mag worden aangemerkt
de brief van 7 Januari 1880, waarin de Minister van Waterstaat,
Handel en Nijverheid G. J. G. K l e r c k de medewerking van
Gedeputeerde Staten van Noordbrabant inriep tot het voor-
bereiden en het verkrijgen van de noodige samenwerking, ook
met de onmiddellijk belanghebbenden, voor de heropening
van het Oude Maasje, de achtereenvolgende opheffing der overlaten
en de voorziening in de uitwatering van de landen längs
het Oude Maasje en -de Donge en die, gelegen in het inundatie
gebied van de Dommel en de Aa bij ’s Hertogenbosch
De hoofdingenieur van den Waterstaat in het 6de district
H. S . J. R o s e ontving van den Minister de opdracht,nopens die
werken met Gedeputeerde Staten van Noordbrabant in overleg
te treden en ontwierp eene nota,. dd. 8 Juni 1880, waarin het
doel der verschillende werken en hetgeen daarvoor tot stand
moest worden gebracht, kort werd aangewezen.
Een gevolg van een en ander was, dat door de Staten van
Noordbrabant het besluit werd genomen tot oprichting van
een waterschap ter bevordering der verbetering van den water-
staatstoestand in het noordoostelijk gedeelte der provincie,
waarvan het hoofddoel was de regeling der aan het Rijk te
yerstrekken bijdrage in de kosten van uitvoering der voorge-
nomen werken. Dit oprichtingsbesluit verwierf onder dagteekening
van 10 Mei 1880 de Koninklijke goedkeuring.
Nadat door het waterschap een bedrag van / 2 000 000 en
door de Staten van Noordbrabant / 1000 000 was toegezegd
als bijdrage in de kosten van de werken, bedoeld in het
ministerieel schrijven van 7 Januari 1880 en nader toegelicht
in de nota van den hoofdingenieur R o s e van 8 Juni 1880,
diende de minister K l e r c k een wetsontwerp in voor de uitvoering
van die werken door het Rijk, dat de Tweede Karner der
Staten-Generanl op 27 Mei 1881 bereikte. Dit wetsontwerp
leidde tot de wet van 26 Januari 1883 (Staatsblad n#. 4), waarvan
het eenig artikel luidt als volgt:
«De uitmonding van de rivier de Maas zal worden verlegd
•naar den Amer.
«Daarvoor zullen de volgende werken worden gemaakt:
«a. een riviervak, aanvangende in de Maas aan het Heleinde.
•benoorden HedikhuizeD, ten noorden längs Heusden, door het
«onbedijkte gebied van het Oude Maasje längs Keizersveer,
•tot de vereeniging met de Donge;
«het normaliseeren van den Amer, daaronder begrepen het
• aanleggen van nieuwe en het verhoogen en verzwaren van
«bestaande bekadingen längs die rivier tot voorbij Drimmelen
»en längs de Donge, allen tot de hoogte van minstens 2.64
«M. + AP.;
«fr. het afsluiten van het gedeelte van de rivier de Maas
«beneden Heusden;
«c. de kanalen en andere uitwateringswerken, noodig voor