12 M., een trottoir van 5 M. aan de landzijde en een van 8 M.
aan de zeezijde. De hoogte van den zeewerenden muur werd
bepaald op 7 M. DP., overeenkomende met de hoogte
van den bestaanden rijweg.
Het Hoogheemraadschap Delfland, dat reeds vôôr den storm
van 22.23 December 1894 besloten had tot den aanleg van
drie hoofden, waarvan het noordelijkste ongeveer midden vôôr de
Kerkwerf te Scheveningen zou komen, nam na dien storm het
besluit zijnerzijds het duinbeloop vôôr de Kerkwerf, waar het
eerst gevaar zou kunnen ontstaan, op definitieve wijze te ver-
dedigen.
Âangezien bij dit door Delfland ontworpen werk de voor het
drukke verkeer aldaar onvoldoende breedte van 15 M. tusschen
de Kerkwerf en den door de gemeente ontworpen 25 M. breeden
weg zou overblijven, verklaarde het Hoogheemraadschap zieh
op verzoek der gemeente bereid het met de kruin 10 M. meer
zeewaarts te brengen, wanneer door de gemeente werden ver-
goed de op / 20 000 begroote meerdere kosten van aanleg en
onderhoud.
Door den gemeenteraad werd deze bijdrage den 27sten Maart
1895 toegezegd.
Welke wijze van verdediging van het duinbeloop nu ook wäre
gekozen, het zij een steenglooiing of wel een muur, -in de eerste
plaats was het noodig maatregelen te beramen den grondslag
voor zoodanig werk te verzekeren door het bevorderen van
strandverhooging.
Hiertoe was absoluut noodzakelijk de aanleg van twee hoofden
op het Strand vôôr het door de gemeente te verdedigen vak.
Het Hoogheemraadschap van Delfland verklaarde zieh bereid
die hoofden nog in het jaar 1896 aan te leggen, en wel één
bij strandpaal n°. 100 en één 500 M. meer noordwaarts, dat is
even ten noorden van het «Kurhaus», wanneer de gemeente
wegens den vervroegden aanleg van die hoofden als vergoeding
voor renteverlies en langer onderhoud / 25000 in de kosten
van aanleg van de hoofden bijdroeg.
Den 24sten April 1895 verleende de gemeenteraad, goed-
keurende het ontwerp voor den aanleg van den 25 M. breeden
weg en den daarlangs te bouwen muur, tevens machtiging
voor bovenstaande regeling met Delfland, bij welke nog be-
dongen was dat de hoofden, in het belang van het verkeer en
het vrije uitzicht over het Strand, gemaakt zouden worden
zonder een paalrij als geslagen is in de hoofden die in de
laatste jaren door het Hoogheemraadschap zijn gemaakt.
De vorm van het voorvlak van den zeewering-muur, zooals
die nu ook door Delfland vôôr de Kerkwerf zou worden ge-
bouwd, werd in overleg met den ingénieur van het Hoogheemraadschap,
ons medelid J. G r o e n e n d a a l Jr., vastgesteld. Het
voorvlak ontwikkelt zieh geleidelijk in gebogen vorm uit de
ter bescherming van den muurvoet ontworpen basaltglooiing
van 4 op 1, om de oploopende golven te breken : dit hol gebogen
voorvlak was tevens het aangewezene voor een zuinig muurprofil.
In verband met de gemiddelde strandhoogte werd voorts aan-
genomen, dat de muur met den onderkant op 1.25 M. -+- DP.
aangelegd zou worden, dat is dus ongeveer de hoogte van den
dagelijkschen vloed.
Zoowel wegens de duurte van de metselsteen als ter bevor-
dering van een snelle uitvoering werd vastgesteld, dat de muur
zou worden gebouwd van beton (*), het voorvlak bekleed met
zuilenbasalt, steunende aan de onderzijde tegen banden van
gehouwen steen ; de afdekking geschiedde met dekzerken van
gehouwen steen.
Met deze gegevens ten grondslag en oader aannetning van :
1.8 als soortelijk gewicht van beton en 2.4 als soortelijk gewicht
van metselwerk in zuilenbasalt, en voorts, eenerzijds een
{*) In h e t bestek werd den aannemera echter vrijheid geinten desverkiezende
h et beton te vervnngen door metselwerk van hardgrnuw in portlandcement-mortel.
golfstoöt van 3000 KG. per M*. en nihil voor passievengrond-
weerstand, anderzijds een gronddruk van 5000 KG. per M1.
muurlengte (gebaseerd op een natuurlijk talud van 37° voor
zand, en 1800 KG. als gewicht van 1 M*. zand), werden de
afraetingen van den muur längs graphischen weg bepaald.
De muur van Delfland is lang 140 M.; de aan de noordzijde
daaraan aansluitende muur van de gemeente heeft een lengte
van 1130 M.
In het gedeelte van de gemeente zijn naar het strand 5 afritten
en 5 trappen van graniet aangebracht,
De muur der gemeente werd den 13den Februari 1896 open-
baar aanbesteed; inschrij vingen waren verlangd zoowel voor het
gebruik van hardsteen als voor het gebruik van graniet
voor den gehouwen steen; ook waren twee verschillende
tijdsbepalingen voor de oplevering aangenomen, voor beide
van welke moest worden ingeschreven. De uitkomst was dat
het werk werd gegund voor f 478 079 aan den he.er B. W. de
B l e c o u r t bij gebruik van graniet voor den gehouwen steen, met
aanneming van den kortsten opleveringstermijn—1 October 1897—
voor het geheele werk en van een tusschentijdschen opleveringstermijn
—- 1 Februari 1897 —voor het werk tot de hoogte van de
aanvangsteenen; deze laatste met premie voor vroegere oplevering.
De aannemer vatte het werk terstond met veel kracht aan.
De steenglooiing werd in de eerste plaats over de geheele lengte
zoo hoog mogelijk opgetrokken, waardoor men, tegen hoog op-
loopenden vloed beveiligd, in Staat was het beton werk nagenoeg
onafgebroken voort te zetten achter den — met behulp van de '
duinwaterleiding ingespoten — damwand van gecreosoteerd
denhenhout.
Het beton is samengesteld,naarinhoudendrooggemeten, uit:
1 deel portlandcement, 3 deelen metselzand en 6 deelen steenslag.
Het portlandcement was voor ongeveer de helft der levering
Josson- en voor de helft Dufossez- en Henry-cement. De steenslag
was voor het grootste gedeelte belgische porfierslag; voor een
klein gedeelte werd basaltslag gebezigd. Voor de grootte van de
stukken was bepaald, dat zij moesten gaan door een zeef met
mazen van 5 cM. en moesten blijven liggen op een zeef met mazen
van 5 mH. zijde.
De basaltzuilen werden gemetseld in beton van dezelfde samen-
stelling, doch in plaats van steenstukken werd porfiergruis
gebezigd.
Voor de betonbereiding schäfte de aannemer een betonmeng-
machine aan, gedreven door een locomobile van 12 PK. In deze
machine werden portlandcement, zand en steenstukken in 66n
trommel gemengd en, bij onafgebroken werking van de machine,
gestört in onder de trommel op Decauvillespoor geplaatste kipwa-
gens, waarin het beton werd vervoerd naar de plaats waar het
ver werkt werd. Cement en zand werden eerst, door enkele omwente-
lingen van de as met klauwen in de trommel, tot mortel vermengd,
waarna de steenstukken werden toegevoegd; na nog enkele om-
wentelingen der as was de massa voldoende door elkaar gewerkt.
Bij ongestoorden gang werd in de machine ongeveer 7.5 M*.
per werkuur bereid.
De betoDstorting geschiedde in lagen van 15 cM. dikte tot
de hoogte van de granieten aanvangstukken, in vakken over de
lengte van den muur, tusschen den damwand aan de voorzijde,
en tijdelijke schotten aan den achterkant en aan 66n of beide
zij kanten — al naar mate werd aangesloten tegen een reeds
gereed zijnd gedeelte of wel met een op zieh zelf staand gedeelte
werd aangevangen.
Het graniet werd geleverd door de firma N. S. B e e r & C°. te
Christiania uit haar groeven te Kroken en te Hederstrand; de
steen onderseheidt zieh door deugdelijke qualiteit, terwijl de
nauwkeurige bewerking in de groeven — ook van de gecom-
pliceerde stukken voor de trapgaten jsaccordeeren op het werk
bij na geheel onnoodig maakt.
Reeds den 23sten October waren de aanvangstukken allen
gesteld en was de muur met opreden en trappen op de laagste
punten voltooid tot de hoogte van den bovenkant dier blok-
ken; de aannemer had toen een premie van / 50 000 verdiend.
Bij het verder optrekken van den muur werden eerst een of
twee lagen basaltzuilen gelegd, en werd daarachter het beton
gestört en aangestampt, zoodat een goed samenhangend geheel
werd verkregen.
In het begin van 1897 was de muur op de laagste punten
tot ongeveer 5M. + DP. opgetrokken, over ongeveer 100 M.
lengte tot de volle hoogte. Terwijl het optrekken van den muur
in de wintermaanden gestaakt werd, werd de zandaanstorting
achter den muur krachtig ter hand genomen.
Het laat zieh voorzien dat het geheele werk in den zomer
van 1897 gereed zal zijn.
Met inbegrip van de beide hiervoren genoemde bijdragen
aan Delfland, van de premie van / 50 000 voor vervroegde
oplevering, kosten van toezicht en onvoorzien, zal het werk
een uitgave van ongeveer / 595 000 vorderen.
De uitvoering heeft plaats onder de leiding van ons medelid
A. J . M. Stoffels, die ook den muur berekende en onder
wiens toezicht de detailteekeningen zijn uitgewerkt en de verdere
uitvoering is voorbereid.
I. A. LINDO.
DE WESTKAPELSCHE ZEEDIJK EN DOMBURGSCHE
ZEEWERINGEN.
@ B
et gaat in de schatting van den aanschouwer met
den Westkapelschen zeedijk, waarvan hij gehoord
heeft, als van een mächtig verdedigingsgevaarte, als
. met de «torenhooge» golven. Teleurgesteld verneemt
menig bezoeker op zijne vraag, waar eigenlijk de dijk is, dat
hij er op Staat. Zelfs hij, die den aanval heeft bijgewoond van
de uit het noordwesten aanstuivende watermassa, het beuken
op die groote, effene steenvlakte, het rammeien aan die bunders
staketwerk, kan zonder kennis van omstandigheden de be-
teekenis van dien grootschen kamp niet omvatten en zieh be-
zwaarlijk voorstellen, waarom onze waterbouwkundigen, ja,
ingenieurs van grooten naarn uit alle oorden der wereld, dezen
dijk bezochten en zijn organisme bestudeerden.
Die omstandigheden gelden, al is het gelukkig in mindere
mate, voor het overigedeelvanonzeNoordzeekusten,dieerinde
jongste jaren gevoelig aan herinnerd zijn. De geduchte storm-
vloed, die Scheveningen zijn Strand kostte, möge eene donkere
toekomst hebben voorspeld: geruststellend is de wetenschap,
dat in den veel erger bedreigden polder Walcheren vijf eeuwen
van krachtsinspanning, ondervinding en Studie geleid hebben
tot een tweeledig praktisch resultaat. Ten eerste werd geen
duimbreed bouwgrond prijsgegeven; ten tweede kwam men
längs proefondervindelijken weg tot een systeem van verdediging,
dat niet in nieuwe theorieen en proeven zijn heil behoeft te
zoeken, maar het gevonden heeft in eene als het wäre pathologische
wijze van onderzoek en behandeling.
Een blik op plaat XXXVI kan reeds veel van die omstandigheden
ophelderen. Een van de vier geulen, die de Schelde met
de Noordzee verbinden, is het Oostgat, 10 tot 30 M. diep. Het
loopt zeer dicht längs de Walchersche kust tusschen haar en
uitgestrekte ondiepten en banken. Men denke zieh den vloed,
driftig aanstroomende uit het kanaal met een tijverschil van
3.6 M., zieh vertakkende tusschen de ondiepten in armen, die
elkander weer ontmoeten, en woelend en schurend twee keer
per etmaal, ook al is het bladstil, al hun best doen hunne
bedding steeds van gedaante te doen veränderen. Bij de stompe
punt of kaap, waarop Westkapelle ligt, buigt het Oostgat zieh
een weinig noordwaarts en verwijdert zieh van de kust, tot
het over een zoogenaamden drempel in de Noordzee uitmondt
Wel is waar is dus daar'de kust van dien gevaarlijken buur-
man verlost, maar een nog grooter vijand treedt er voor in de
plaats: de branding. De uit volle zee aanstroomende vloed,
opgestuwd door noord- en noordwesterstormen längs dien zacht
glooienden, zieh wigvormig naar het noorden verbreedenden
oever, bonst met haar golven op geen kust zoo geweldig als
op deze. Hooge waterstanden gaan gepaard met afbrokkeling
van de eenige duinstrook, noordelijk van Westkapelle, toch reeds
zoo smal.
Gemis aan vooröever, in stede daarvan de natuurschap van
een zeer diepe vaargeul en de allerhevigste branding, bij stormen,
oploopende tot 4 M. boven gewoon hoogwater, däär reeds zoo
hoog; ziedaar dus drie omstandigheden, die het verdedigen van
dezen zeedijk hebben gemaakt tot een van de moeielijkste
Problemen, den waterbouwkundigen ingenieur voorgelegd.
Een vluchtig overzicht van de gesebiedenis van den dijk
möge voorafgaan aan eene schets van het verdediging sstelsel,
dat als de ’ oplossing van dit vraagstuk gelden mag. In eene
beschrijving van Westkapelle (van K. B a a r t 1889), vindenwe:
«Wanneer men de geschiedenis van den dijk overziet, dan krijgt
men den indrnk dat men wel drie eeuwen achtereen een minder
stelselmatige verdediging van den vooroever heeft toegepast.
Men maakte en lapte waar dit noodig was en retireerde nu
eens langzaam, dan weer sneller, naar gelang van de verwoestingen,
door de zee aangericht. Eerst in de jongste halve eeuw ismen
tot een meer planmatige verdediging overgegaan*. Het is niet
te verwonderen dat in een tijd, toen men op het gebied van
oeververdediging God’s water over God’s akker liet loopen,
het strand en de duinen van Westkapelle en wel, volgensdekronie-
ken, hoofdzakelijk door de Elisabethsvloeden van 1408 en 1422,
een prooi der golven werden: ze waren geheel onbeschermd.
Een gedeelte van de oude smalstad moest worden prijsgegeven, de
duinvoet werd bekleed met klei, waarover krammat. Lang-
zamerhand, vooral toen door betere economische verhoudingen
de landbouw tot meer ontwikkeling kwam en de fondsen dus
ruimer begonnen te vloeien, maakte men rijswerken, paalrijen
(dwarsstaketten) en paalhoofden (staketten), en, in 1735 voOr
het eerst, steenglooiing. Ook stortte men steen aan den dijksteen.
Een denkbeeid van de anarchistische wijze van werken geeft
een zeer duidelijke en uitvoerige kaart (in de vergaderzaal van
het Polderbestuur), geteekend in 1760 door J . M a s s o l en bij-
gehouden tot 1792 door G. d e F e i j t e r . Het overgroote deel
van het buitentalud is bedekt met rijsbeslag, met hier en daar
.paalrijen en glooiing, tot eenige voeten boveri hoogwater en
daarboven krammat. De teen is verdedigd door hoofden, die
de zotste hoeken met elkaar maken, nu eens ver van elkaar
verwijderd zijn, dan weer tegen elkaar aanleunen als de beenen
van een passer. Van een regelmatig profil geen sprake.
V66r ongeveer 1830 kwam hierin niet veel verbetering.
Gelukkig kwamen geen katastrophen voor, maar men verspeelde
den kostbaren voorgrond. Aan telkens terugkeerende schade,
zelfs aan doorbraken, geen gebrek. De vrees voor een onher-
stelbare doorbraak of val schijnt op een tijd zoo groot geweest
te zijn, dat men een inlaagdjjk begon te leggen waarvan nog
overblijfselen bestaan. Waarschijnlijk is dit de inlaagdijk, voor-
komende op een kaartje van v a n D e v e n t e r (jaartal 1540). De
hevigste angst zal veroorzaakt zijn door de doorbraak van
26 Januari 1682; zij werd echter in vijf getijden gedieht. De
plaats van dat onheil is niet ver van het tegenwoordige plankier-
hoofd, een aanlegplaats voor schepen die materialen aanvoeren.
Een andere doorbraak moet voorgekomen zijn, wanneer weet
men niet, denkelijk veel vroeger, ter plaatse waar nu de ijzeren
lichttoren Staat: ten bewijze dient, dat de dijk daar geheel
uit klei bestaat.