van Vlissingen naar Maastricht, welke reeds in 1846 was ver-
leend geworden ; ook dit bleef onuitgevoerd.
In 1864 verscheen het eerste ontwerp van Staatsspoorwegen;
aan het rapport der Staatscommissie van 1845, die de groote
vaart door het Sloe onbeteekenend had genoemd en beweerd,
dat de kleine vaart zieh regelde naar de getijden, moet op de
verschijning van dit ontwerp tot afdamming (met 2 rijzen dämmen)
belangrijke invloed worden toegekend.
Het in 1871 ondernomen werk voor de afdamming is gevolgd
naar het ontwerp van Staatsspoorwegen, voorgesteld in figuur 5.
De plaats der afdamming, op het nauwste gedeelte van het
Sloe, valt ongeveer samen met het normaalprofil van dezen
zeearm, waarvan de inhoud destijds bedroeg 1562 M*. — LW.
De lengte van den dam, van dijk tot dijk, bedraagt 1000 M.,
tusschen de.laagwaterlijnen van het voormalig vaarwater, 365 M.
De kruin van den dam, ingericht voor dubbel spoor, islOM.
breed; de hoogte van de kruin bedraagt 6 M. + N.AP. of2M.
boven den hoogst. bekenden waterstand; zij strookt met de
. kruinshoogte van de zeedijken der benoorden den dam gelegen
pölders op Walcheren, nadat deze waren verhoogd.
Zooais het lengteprofil (figuur 6) aantoont, werd in het diepst
van het vaarwater, in den thalweg, 16—17 M. ophooging vereischt.
De samenstelling en de afmetingen van het profil van den
dam, alsook de helling der beloopen, de hoogten van de bermen
op den zuidelijken berm (hoogte 4.40 M. H- N.AP., is een weg voor
gewoon verkeer aangelegd), de dikte der kleibekleedingen. de
. wijze van verdediging der beloopen, zoowel onderzeesch als boven
LW., kunnen worden nagegaan in figuur.5; het verdient bij-
zondere aanteekening, dat in weerwil • vamhet bestaande "tijver-
schil op dezen stroom, 3.59 M. verschil tusschen gewoon HW.
en LW., de afdamming is tot stand gebracht met e6n rijzendam;
deze wijze van werken bood het voordeel het eigenlijk lichaam
in. niet stroomend water uit te voeren en gaf belangrijke be-
sparing van kosten, in tegenstelling van den dam door de
Ooster-Schelde (figuur 4), waar twee rijzendammen worden aan-
getroffen.
De kruinshoogte van den rijzendam werd bepaald en uitge-
voerd op 1 M. — N.AP., de hoogte van kentering vanhetgetij.
De wijze van werken en de achtereenvolgende yorderingen
van het werk, tijdens de uitvoering, die geduurd heeft van
Maart-rDecember 1871, zijn weßrgegeven in de figuren 6 en 7.
Tot meerdere toelichting wordt opgemerkt, dat aan deeigen-
lijke afdamming is voorafgegaan de onderzeesche verdediging
van den oever van den Suzannapolder (Walcheren), over 375 M.
lengte, door middel van kraagstukken met steenbestorting; eerst
daarna is, ter voorkoming van uitschuring, de bodem van het
vaarwater, die längs den Zuid-Bevelandschen oever en in den
thalweg uit zeer beweeglijk zand, längs Walcheren uit klei en
spier bestund, bezonken; hierop is gevolgd de gelyktijdige aan-
leg van, een aarden dam op den oever boven laagwater, alsook
van den rijzendam, die opgewerkt zoowel van den bodem af
opwaarts, als vänT'de oevers af naar het midden, had dienst
te doeri als afelultdam; zoödra de op den rijzendam aangelegde
kleikade was opgetrokken'tot hoogwater, 12 Juli 1871, kon het
lichaam van den dam zonder bezwaar tot den definitieven spoor-
wegdäm1 worden ■ nitgebreid.
Van belang' is nog aan te teekenen, dat het grootste geplaatsfe
rijzen zinkstuk de afmetingen had' van 151 x 20 M., datdege-
-middelde hoogte van' opzinking heeft bedragen 0.67 M., ver-
mindtfrd tot 0.56 M. na het inklinken van den dam, dat het
grootste verhäng in den waterspiegel ter plaatse, tijdens de uitvoering
van h e t> e rk .^Q , is waargenomen op 7 April 1871;
de stroomsnelheid tijdens vloed bedroeg toen 1.77 M. per'seconde.
Als een gevolg van de afdamming is waargenomen, dat het
peil van den vloed bezuiden den Sloedam 0.30 M. hoogersteeg
dan v66r de afdamming, benoorden den dam 0.20 M. lager dan
vroeger; het gemiddeld laagwater daarentegen teekende benoorden
den Sloedam 0.37 M. hooger dan v66r de afdamming ; bezuiden
den dam is dit weinig veranderd.
Behalve de bijkomende werken, als de'verhooging van den
zeedijk van eenige polders, de aanleg van. een klinkerweg naar
den Sloedam en de aanleg van het zijkanaal naar Arnemuiden,
allés een noödwendig gevolg van de afdamming, hebben de totnal-
kosten bedragen de som van / 1100 000.
HET KANAAL DOOR WALCHEREN.
De aanleg van het kanaal door Walcheren is geschied ten
behoeve van de vaart van Nederland naar België; het strekt,
behalve als toegang naar Vlissingen en Middelburg voor groote
handelsvaartuigen, ter vervanging van het afgedamde Sloe, evenals
het kanaal door Zuid-Beveland in de plaats is getreden van
den afgedamden waterweg door de Ooster-Schelde ; beide kanalen
zijn een gevolg van den aanleg van den spoorweg Vlissingen—
Roosendaal.
Nederland is, blijkens § 8 van art. 9 van het met België
geslöten tractaat van 19 April 1839, hiertoe verplicht geworden
ten behoeve van de scheepvaart van België naar den
.Boven-Rijn.
De uitvoering van de kanaalwerken, alsook van de haven-
werken te Vlissingen, heeft plaats gehàd van 1867—-1873 ; 8 September
1873 werd het kanaal voor de scheepvaart geopend.
De situatie van het kanaal en van de havenwerken te Vlissingen
met de afbuiging van den spoorweg naar het Sloe, worden
toegelicht door de figuren 3, 8 en 9.
Het kanaal bestaat uit één pand, lang 13 KM. ; het verbindt
de Wester-Schelde nabij Vlissingen met het Veergatnabij Veere;
het. bevat vier rechte gedeelten, onderling door flauwe bochten
vereenigd.
Een zijkanaal, aanvangende even benoorden Middelburg,
het Arnekanaal (figuur 8) verbinding gevende met Arnemuiden,
vervangt de vroegere Arnemuidensche haven.
Het dwarsprofil (figuur 10) vertoont 20 M. bodemsbreedte,
6 .5 5 M. — N.AP. bodemsdiepte, 58 M. breedte op den waterspiegel;
het Amékanaal respectievelijk 7 M., 3 M. — N.AP. en
20 M.
Het kanaalpeil bedraagt 0.90 M. ■+ N.AP.
To Vlissingen. Te Veere.
De hoogte van het gemiddelde HW. 1.77 M. + 1.41 M. + N.AP.
, » » LW. 1.96 » —1.50 » — •
Eene groote en eene kleine schutsluis verleeneD toegang tot het
kanaal te Vlissingen en te Veere, figuren 8, 9, 12 en 13 ; de
groote sluis is gefundeerd op beton en palen, figuur 13, het
binnensluishoofd der kleine op gewone paalfundeering.
Groote sluis. Kleine sluis.
De sluiswijdte bedraagt . . . 20.— M. 8.— M.
» schutlengte » . . . . 146.80 » 64.40 »
> diepte van den slagdrempel
bedraagt 6.40 » - 3.90 » -N .A P .
De beweegbâre waterkeering in de groote sluis bestaat uit
4 paar ijzeren deuren en uit schuiven in de riolen'; in de
kleine sluizen uit 4 paar houten deuren, met schuiven voorzien.
Over het kanaal liggen 3 bruggen voor'gewoon verkeer, met
eene doorvaartwijdte van '20 M. figuur 11; voorts zijn twee
pontveren aanwëzig, figuiir 8.
Figuur 14 toont de gesteldheid van de grondlagen ter hoogte
van Middelburg.
Het règlement van politie veroorlooft, op het kanaal, als
grootste afmetingen voor schepen 130 M. lengte, 19.75 M.
breedte, 7.10 M, diepgang.
De havenwerken te Vlissingen, meer gedetailleerd weêrgegeven
in figuur 9, bestaan uit de buitenhaven met eene oppervlakte
vau 13.5 HA., eene toegangswijdte van 200 M., eene lengte
van 713.50 M. en eene diepte van 8.60 M. — N.AP. of 10.35 M.
beneden hoogwater; zij is het uitgangspunt van de mailbooten 1
der Maatschappij «Zeeland» ; de binnenhavens hebben eene oppervlakte
van 11.5 HA., die, met inbegrip van het verbreed kanaal-
gedeelte, tot ruim 25 HA. , kan worden uitgebreid; de bodemsdiepte
bedraagt 7.45 M. beneden kanaalpeil; zij bieden 2 200 M.
kadelengte; het internationaal havenstation met de spoorweg-
werken is voorgesteld in figuur 9.
Met de havenwerken Staat in onmiddellijke verbinding de
scheepsbouwwerf «de Schelde», figuur 9,. waar stoomschepen
tot een diepgang van 60 dM. in herstelling worden genomen;
het bassin, tusschen de sluizen te Vlissingen en den ingang
van het kanaal, kan na het sluiten eener keer- en schutsluis,
(figuur 9) met 20 M. schutwijdte, 130 M. schutlengte en 6.40 M.
_ N.AP. slagdorpeldiepte, waarvan de beweegbare waterkeering
bestaat uit 2 paar houten deuren met schuiven, worden opgezet,
zoodat schepen met 76 dM. diepgang, bij günstige getijden,
toegang kunnen krijgen.
De kosten van aanleg, met inbegrip van de havenwerken en .
enkele : spoorwegwerken, in ronde sommen, hebben bedragen
13'/, millioen gülden.
De werkelijke kosten zijn iets lager, aangezien de kosten
van het gedeelte spoorweg Middelburg—'Vlissingen, het emplacement
te Vlissingen, in één woord, waar de spoorweg- en
kanaalwerken te zeer in elkaar grepen, mede in dit cijfer zijn
opgenomen.
De kosten van uitbreiding en verbetering der kanaalwerken
van 1874 tot en met 1896 hebben bedragen ongeveer /135 000
per jaar.
De kosten van onderhoud ongeveer / 54 000 per jaar.
De exploitatie van het kanaal vordert, met inbegrip van het
bovenvermelde, van het Rijk jaarlijks eene uitgave van ongeveer
f 215000.
Haven- en schutgelden worden geheven.
HET KANAAL DOOR ZUID-BEVELAND.
Ook N a p o l e o n I liet in 1810 ontwerpen opmaken voor de
afdamming van de Ooster-Schelde; W i l l e m I deed in 1827
het ontwerp opnieuw ter hand néraen, sedert bleven de plannen
rüsten tot 1846, toen in verband met de verleende concessie
tot aanleg van den spoorweg Vlissingen—Maastricht, van particulière
zijde het initiatief werd genomen: tot het indijken van
buitengronden in de Ooster-Schelde, onder de verplichting den
spoorwegdam.. gepaard aan het graven van het kanaal door
Zuid-Beveland, uit te voeren.
Hoewel in 1850 met de kanaalwerken een aanvang werd
gemaakt, waren de vorderingen in de eerste jaren zoo gering,
dat in 1861 de Staat tusschenbeide is getreden.
Met de geconcessioneerde maatschappij werd eene, in 1S61
bij de wet bekrachtigde, dading getroffen, waarbij alle werken}
waarvan r.og slechts een klein deel was uitgevoerd, aan den
Staat zijn overgegaan.
Sedert 1862 is de uitvoering Van Staatswege krachtdadig
voortgezet zoodat deze waterweg 15 October 1866 voor de
scheepvaart kon worden opengesteld ; met den bouw der tweede
of kleine schutsluizen, van 1870—1872 uitgevoerd, was de aanleg
voltooid.
Als eene bijzonderheid geldt de strekking van het kanaal,
noord-zuid; het verbindt de Wester-Schelde nabij Hansweert
met de Ooster-Schelde nabij Wemeldinge (figuren 3 en 16) en
bestaat uit één pand, lang 7.75 KM.
Het dwarsprofil, figuur 17, vertoont 10 M. bodemsbreedte,
6.14 M. — N.AP. bodemsdiepte, 42 M. breedte op den waterspiegel.
Het kanaalpeil bedraagt 0.26 M. -+- N.AP.,
Te Hansweert. Te Wemeldinge.
de hoogte van het gemiddelde HW. 1.97 M. 1.50 M.+N.AP.
» » » LW. 2.25 » —1.77 - — »
De groote en kleine schutsluizen zijn gefundeerd op paalfundeering
(figuren 20 en 2 1 ).
Groote sluis. Kleine aluia.
De schutwijdte bedraagt . . . 16 M. 8.60 M.
» lengte » . . . 119 » 113.40:- »
» diepte van den slagdrempel
bedraagt............................. 6.14 » — 464 - —N.AP.
De beweegbare waterkeering in de groote sluis bestaat uit
4 paar ijzeren deuren en uit schuiven in de riolen; in de
kleine uit 4 paar houten deuren met kleppen.
Drie gelijkarmige draaibruggen voor gewoon verkeer, waarvan
aanvankelijk alleen de oostelijke opening, wijd 17 M., voor door-
vaart geschikt was (thans is het inrichten tot doorvaart van de
tweede of westelijke opening, wijd 13.50 M. in uitvoering, figuur
18), onderhouden de gemeenschap te land; bovendien is er een
spoorwegbrug in de lijn Vlissingen—Roosendaal.
De grootste op het kanaal toegelaten schepen hebben 100
M. lengte, 15.75 M. breedte, 6.20 M. diepgang.
De kosten van aanleg, in ronde sommen, hebben bedragen
4 1/, millioen gülden.
De kosten van uitbreiding en verbetering, van 1867 tot en
met 1896, hebben bedragen f 32 000 per jaar.
De kosten van onderhoud. ongeveer fS5 000 per jaar.
De exploitatie vordert, met inbegrip van het bovenvermelde,
van het Rijk jaarlijks eene uitgave van ongeveer f 100 000.
Rechten worden niet geheven.
De belangrijkheid van het • verkeer längs dezen waterweg,
het verkeer door Walcheren, alsook de Rijnvaart van Belgie,
wordt toegelicht door de grafische voorstelling in figuur 15.
W. F. STOEL..
e bloei, waartoe de veenkolonien in het noordenvan
ons land geraakten, prikkelde onze oostelijke naburen
om de uitgebreide veenstreek, die zieh längs de grenzen
van Drenthe en Groningen over gemiddeld een paar
uur gaans breedte uitstrekt, door aanleg van kanalen tot ont-
wikkeling te brengen en reeds onder de Hannoversche Regeering
werden hiertoe pogingen aangewend. Kort na de inlijving hield
de heer v a n B e e s t e n uit Lingen in het Pruissisch Huis van
Afgevaardigden hiervoor een warm pleidooi met het succes, dat
de Minister van Landbouw v o n S e l c h ow zieh bereid verklaarde
den toestand in oogenschouw te nemen. Nog in hetzelfde jaar
(1868) deed Zij ne Excel len tie de toezegging gestand en bracht
tevens een bezoek over de grenzen. Het volgend jaar werd het
bezoek hernieuwd en kregen de plannen kans op verwezenlij king.
De Minister was andermaal ter plaatse om met de belang-
hebbende gemeenten de voorloopige onderhandelingen ten einde
te brengen, toen 16 Juli 1870 de oorlogsverklaring van Frankrijk
Zijne Excellentie naar Berlijn opriep en de aanleg plotseling
voor geruimen tijd dreigde verschoven te worden.
On verwacht werd echter deze oorlog dienstbaar aan de belangen
der betrokken landstreek.. Het groot aantal krijgsge-
vangenen, dat aldaar gelegerd was, leidde er toe bezigheid voor
hen te zoeken en daarbij viel de aandacht op het lcanalisatie-
plan. Toen de Directie verklaarde, dat de opnemingen genoeg
gevorderd waren om tot uitvoering over te gaan, liet de Regeering
in körten tijd in de nabijheid van Haneken eene groote
barak voor huisvesting van krijgsgevangenen- bouwen. Deze
staken weldra de eerste spade, in den grond en door hun arbeid