Overgebracht . . . / 317 470«
2324 M*. stortebed, 1750 M*. steenstorting en 3770 M.2.
rollaag van waalklinkers (omstreeks 750 000stuks)
in portland-cement over den dam en het stortebed
van b e t o n .................................................................... * 85 025.
5225 M3. metselwerk in op het werk gemaakte baksteen » 98 480.
Kosten van de bemaling, met inbegrip van de aanschafBng
van locomobielen en pompen................... » 46 215.
Gebouwen en loodsen......................................................... 17 890.
Tijdelijk toezichl-personeel, schadevergoedihg en verschillende
uitgaven........................ .............................* 40 560.
Afdamming en in gebruikstelling. • . • . • • » 22 770.
Te zamen . . / 628410.
Rivierwerken ter vermij'ding van overstroomingen
zijn onder anderen uitgevoerd ten behoeve van Batavia en
Semarang.
Bij laatstgenoemde plaats werd elk jaar in den westmoesson
bet westelijk stadsgedeelte geinundeerd door de bandjirs der
Semarangsche rivier, die geheelvrij door de stad stroomde enwaar-
van het debiet enkele malen tot 550 M3. per seconde kan stijgen.
In 1873 besloot men door het graven van een afleidings-
kanaal met een gemetselden overlaat in de bovenmonding (in
de stukken meestal als déversoir bekend) een groot deel van
het bandjirwater rechtstreeks naar zee te loozen,v66r dathetde
stad binnenkwam.
Het bleek evenwel dat eene dergelijke zijdelingscbe afleiding,
haaks op de rivierrichting, niet voldoende aan het doel beant-
woordde. Eensdeels was het debiet minder dan verwacht werd
door het voorbijschieten van een deel van het.water, anderdeels
ontstond vôôr het déversoir eene zware opslibbing. Men heeft
toen het werk in zoover gecompleteerd, dat de ingang naar
Semarang geheel door een inlaatsluis wordt afgesloten, terwijl
ter wegruiming van de slib aan weerskanten van het déversoir
een spuisluis is gebouwd. Bovendien is de voorkant van het
bestaande werk door een betonkoffer tnsschen damplanken
versterkt. Om het water recht op den overlaat te doen aan-
stroomen, zijn twee bochten in de rivier afgesneden, zo.oals in
de situatie te zien is.
De hydrographie van de stad Batavia en omstreken is. door
ailes wat sedert onze vestiging aldaar werd tot stand gebracht,
vrij ingewikkeld geworden en, eenmaal op den weg van zijde-
lingsche afleidingen, heeft men na de overstroomingen van 1872
nog een tweetal bandjirkanalen aan den toestand moeten toe-
voegen. De Tjiliwong, die zieh thans bij de citadel splitst en
waarvan een gedeelte längs Molenvliet en een ander gedeelte
längs den Goenoengsari-tak afvloeit, liep vroeger met eenige
bochten (op het terrein achter halte Sawah besar nog zichtbaar)
rechtstreeks naar en door de onde stad-en tusschen de hoofden
in zee uit. Aan de westzijde had het riviertje Krokot een af-
zonderlijken loop en het is zeer waarschijnlijk dat de in 1648
«egraven Molenvliet aanvankelijk een aftapping uit die Krokot
was, waarvan het gedeelte Tanah Abang-Harmonie later is
gedempt, toen door het kanaal längs Noordwijk en Rijswijk
Tjiliwongwater in de Molenvliet werd gebracht. Uit dit kanaal
werden, zooals de naam reeds aanduidt, verschiÛende aftap-
pingen tot het drijven van watermolens gemaakt en aan het
eindpunt (bij Glodok) trof men een aantal door sluisjes opge-
damde afleidingen aan, die, te zamen onder den naam van
«waterplaats» bekénd, eén frisch en aangenaam plekje vorm-
den, dat evenweï geheel zou veränderen, toen daar in den
tijd van Daejsdels kazemen en later een stadsverband, gevun-
genis en kettingkwartier opgericht werden, terwijl de water-
loopen hoe langer zoo meer door aanslibbing en vervuiling
verondiepten.
Vermoedelijk bij den bouw van de citadel nPrins Frederik»,
tos« het water van de Tjiliwong moést dienen om degrachten
daaromheen te voeden, heeft men de waterverdeeling tot stand
gebracht, die thans nog bestaat en waarbij een dubbel val-
schut onder de zoogenaamde Sluisbrug (zie de afbeelding) ter
wijdte van 6.20 M. in den dag gelegenheid geeft om meer of
minder water längs den Goenoengsari-tak af te leiden tot aan
het punt, waar deze de rivier beneden weder ontmoet bij den
Jacatraschen weg.
In de tweede helft van Januari 1872 werd Batavia door eene
overstrooming geteisterd, zooals zieh in tal van jaren aldaar
niet had voorgedaan. De onderzoekingen, die gedaan werden
om middelen te beramen, ten einde in den vervolge zulke
onheilen te voorkomen, brachten aan het licht, dat verschillende
omstandigheden kunnen medewerken om aan de Krokot ende
Tjiliwong meer water toe te voeren, dan längs de bestaande
kanalen kon worden afgeleid, zoodat het noodig was door zijde-
lingsche afvoergelegenheid hierin te voorzien. Voor de Krokot
had dit plaats door het graven van het op de kaart aangeduide
kanaal bewesten de stad, waarin eenige drempels zijn gemetseld
om te voorkomen, dat de rivier zieh in die richting verlegt.
Van eene afleiding uit de Tjiliwong boven het verdeelpunt
werd wegens de hooge kosten afgezien, doch de Goenoengsari-tak
werd entlast door een afleidingskanaal rechtstreeks naar zee te
graven, dat door een sluis met vier openingen,elk wijd3.50M.,
met de rivier in verbinding Staat. Ondertusschen was echter het
sche,epvaartkanaal evenwijdig aan de kust tusschen Batavia
en Tandjong Priok noodzakelijk geworden en, daar dit het
afleidingskanaal van Goenoengsari rechthoekig kruist, werd
hierdoor een samengestelde toestand in het leven geroepen,
die, wäre die in den aanvang voorzien, ten slotte wellicht
aan het meer kostbare plan de voorkeur had doen geven.
Nu toch valt het niet te ontkennen, dat een gedeelte van het
slibwater in het scheepvaartkanaal komt en den baggerarbeid
voor Priok verzwaart. Dit neemt echter'niet weg, dat het openen
der Goenoengsari-sluis, bij bandjir, stroomopwaarts een vrijbe-
langrijke verlaging van den waterspiegel teweeg brengt, waardoor
het doel tot dusver is' bereikt (zie de voorstelling der verhang-
lijnen op plaat LXII).
Batavia heeft tegenwoordig alleen nog last van overstroomingen
uit een klein tusschen Tjiliwong en Krokot gelegen
riviertje, het spruitje Menteng, waaryan het water in laatstgenoemde
rivier moet afloopen, doch dit niet voldoende kan doen
als de Krokot hoog Staat, zoodat thans nog een sluiswerk in die
rivier bij het verdeelpunt met het westelijk bandjirkanaal in
Studie is, ten einde bij zware regens het peil in de Krokot laag
te kunnen houden en de afstrooming van het spruitje ten bäte
van de wijken Kebon Siri, Gang Scott enz. te bevorderen.
J. E. DE MEIJIER. •
evloeiingswerken van zoo grooten omvang, als bij-
voorbeeld in Britsch-Indie worden aangetroffen, zijn
op Java niet aanwezig. Een blik op de wereldkaart
doet dadelijk zien, dat op dit betrekkelijk kleine
eiland van languitgerekte gedaante geen rivieren kunnen voorkomen,
die oolc slechts van verre kunnen worden vergeleken
bij de mächtige stroomen van het vasteland.
De grootste rivier van Java — de Solo-rivier — heeft dan
ook slechts een stroomgebied van ruim 16000 KM2., dat is veel
kleiner dan dat van sommige zijrivieren van den Rijn.
Toch zijn de bevloeiingswerken op Java in menig opzicht
belangrijk; immers doen zieh bij hunnen aanleg nagenoeg alle
vraagstukken voor, die bij irrigatie-werken kunnen optreden; zijn |
daarvoor van 1885—96 ongeveer 23 m i l l io e n gülden uitgegeven;
zijn zij van het grootste gewicht voor de welvaart van een
tropisch land, waar de landbouw nagenoeg het eenig middel
van bestaan uitmaakt en dat -dichter bevolkt is dan Nederland
(25 millioen inwoners op de 132 000 KM'-.) en vormt de aanleg,
het onderhoud en het beheer van die werken een zeer belangrijk
onderdeel van de taak der ingenieurs op Java.
De rijst-cultuur met kunstmatigen toevoer van water is sedert
eeuwen op Java inheemsch. Eerst na het herstel van het Neder-
landsch gezag (1815) begon de Staat werken voor dien toevoer
aan te leggen, of althans bij de uitvoering daarvan zijnemede-
werking te verleenen.
De in de eerste helft dezer eeuw uitgevoerde werken hebben
op enkele uitzonderingen na slechts geringe uitgavengevorderd; I
de arbeid werd grootendeels zonder betaling in beerendienst
verricht en de meeste materialen werden op dezelfde wijze ver-
kregen. .
Inlaatsluizen werden in den regel niet gebouwd, evenmin als
duikers of aquaducten voor de kruising van de leiding met
verschillende waterloopen. Het door die riviertjes aangevoerde
water werd in de leiding opgenomen en evenals het overtollige
water, dat bij bandjir door den openmond was binnengetreden,
geloosd door middel van overlaten.
Die overlaten en een stuwdam waren gewoonlijk de eenige
kunstwerken. -
De aldus gevormde leidingen zijn in den loop der jaren
meestal sterk uitgeschuurd, niet zelden in die mate, dat er later
kostbare voorzieningen zijn noodig geweest om ze op den duur
aan hare bestemming te doen beantwoorden.
De stuwdammen waren veelal samengesteld uit riviersteenen
bijeengehouden door houten dolken, bamboe enz. en bestonden
soras bij na geheel uit tijdelijke materialen.
Deze bouwwerken moesten uit den aard der zaak, zelfs al
bleken zij bestand tegen de kracht van het water, wat zeer
dikwijls niet het geval was,' spoedig worden hersteld of vemieuwd.
Bij de beoordeeling van de eischen, w a a r a a n de stuwdammen
op Java moeten voldoen, moet rekening worden gehouden met
den ten gevolge van de zware tropische regens en van de sterke
helling van het terrein in verhouding tot de grootte van het
stroomgebied veelal zeer hoogen maximum-afvoer. Zoo is in
de "Waloeh (zie plaat LXIII, kaart van Java sub VI) op een
punt, waar het stroomgebied 109 KM2, groot is, dus kleiner
dan dat van menig Geldersch of Overijsselsch beekje, van 1890
tot 1896 drie malen een debiet van meer dan 700 M*. waargenomen.
Beter dan de zooeven bedoelde dämmen voldeden de zoogenaamde
»raamdammen», bestaande uit een met steenen gevuld
stevig raamwerk van horizontale djattihouten balken met ijzeren
bouten verbonden en ingesloten tusschen gemetselde leimuren.
Zulke dämmen zijn tusschen 1830 en 1850 onder anderen gebouwd
in de Tjikeroe (een zijrivier van de Tjimanoek, kaart
van Java sub I) en de Sampean (idem, sub XV).
Zij hebben versebeidene jaren dienst gedaan, maar natuurlijk
kwam eens de tijd, dat het hout vergaan was en ook was
veelal niet voldoende gewaakt tegen onderloopsehheid. Tegenwoordig,
nu het hout eene veel grootere waarde vertegenwoor-
digt dan vroeger, wordt deze constructie niet meer toegepast.
In menig geval voldeden dämmen, uitsluitend van gestapelde
riviersteenen, nog beter. Er zijn verschillende voorbeelden, dat
men er in geslaagd is om, vooral in dien men over groote steenen
beschikte, op die wijze een dam te vormen, die vele jaren
stand hield. Doch daarvoor waren groote massa’s steen noodig
en, indien men den vereischten arbeid in geld omzet, dan waren
deze dämmen veelal volstrekt niet goedkoop.
Daarom zijn in later jaren bij de van Gouvernementswege
uitgevoerde werken bijna uitsluitend gemetselde stuwdammen
toegepast.
Tusschen de jaren 1850 en 1860 zijn twee werken van grooten
omvang uitgevoerd, die nu nog bestaan en waarvan er 66n
zeker niet weinig toe heeft bijgedxagen om een gedeelte van
de residentie Soerabaja te maken tot een van de meest wel-
varende streken van Java. Bedoeld worden de werken bij Lengkong
en bij Glapan (kaart van Java sub XII en IX).
Nabij Lengkong verdeelde de Brantas, de tweede rivier van
Java,' zieh van oudsher in twee takken, de Porrong en de
Soerabaja-rivier. Laatstgenoemde stond met drie armen, de
Gedongsoro, de Gedek en de Melirip, met de onverdeelde rivier
in verbinding.
De waterverdeeling liet hier veel te wenschen over en het
onderhoud van de tijdelijke dämmen, die ten behoeve van de
bevloeiing in de rivieren waren gelegd, baarde veel zorg.
Daarom is de Melirip-tak afgesloten geworden meteenschot-
balksluis van 9 M. wijdte, waarnaast een schutsluis van 5 M.
doorvaartwijdte, voorzien van een waaierdeur. De Gedongsoro
en de Gedek werden afgesloten door schotbalksluizen met drie
openingen van 5 M. en vijf openingen van 5.50 M.
Beneden Melirip werd in de Porrong-rivier een beweegbare
stuw, de stuw van Lengkong, gebouwd met tien openingen van
10 M., die met ijzeren schipdeuren worden gesloten. Aan dezen
stuwdam zijn op den linker rivieroever verbonden twee inlaatsluizen
voor tw e e .belangrijkebevloeiingskanalen, de Mangettanen
Porrong-kanalen, die de landstreek tusseben de Soerabaja- en
de Porrong-rivieren, de zoogenaamde delta van Sidhoardjö,
irrigeeren. Elke inlaatsluis heeft drie openingen van 3 M. wijdte.
Al deze werken hebben, met inbegrip van de twee irrigatie-
kanalen en de daarin voorkomende kunstwerken, ongeveer
/ 2 600 000 gekost.
Op plaat LXIII is eene situatieteekening gegeven van de
werken te Lengkong; voorts een aanzicht benedenstrooms van
den stuwdam in zijn geheel, .waarbij de deuren meerendeeis
zijn opgepompt en door middel van schotbalken achterwater
hebben verkregen, benevens eene afbeelding van het verwijderen
van de deuren.
De deur op den voörgrond is nog gezonken; de twee volgende
zijn reeds opgepompt, terwijl eene deur drijvende is en boven-
strooms wordt weggevaren.
De stuwdam in de Toentang bij Glapan (plaat LXIII) voedt
twee irrägatie-kanalen: het Oosterkanaal, bestemd voor de bevloeiing
van een gedeelte van Demak tusschen de Toentang- en
Serangrivieren en het Westerkanaal, bestemd voor de bevloeiing
van een gedeelte van het district Singen-Kidoel. Zij zijn afge-
I sloten door inlaatsluizen met zes en twee openingen van
2.90 M. wijdte.
Van den stuwdam is op de plaat een doorsnede gegeven. Bij
de uitvoering zijn veel teleurstellingen ondervonden, doch ten
slotte is een werk verkregen, hetwelk stand houdt.
Na de voltooiing van de werken te Lengkong en te Glapan
zijn er bijna twintig jaren verloopen, voordat op Java weder
een irrigatiewerk van zulk een omvang is uitgevoerd geworden.
In 1873 is een begin gemaakt met het doen van opnemingen
voor de verdere yerbetering van de bevloeiing van Demak. Het
oosterkanaal van Glapan bleek niet in Staat te zijn de geheele
landstreek tusschen Toentang en Serang te irrigeeren. Daarom
is ook eene aftapping gemaakt uit laatstgenoemde rivier. Van
den daarvoor bij Sedadi gebouwden stuwdam is op plaat LXIII
een doorsnede gegeven.
De inlaatsluis heeft vier openingen van 2.15 M. wijdte en het
hoofdkanaal is voor scheepvaart ingericht en in verbinding gebracht
met het vele jaren te voren gegraven prauwvaart-kanaal.
De waterverdeeling is hier voor de eerste maal op Java door
een geheel net van leidingen geregeld geworden en dergelijke
nevenkanalen zijn ook bij het Oosterkanaal van Glapan ge