zij heoten: «Leeghwater», «Cruquius» en «Lynden», het eerstege-
plaatst in het zuiden, het tweede in het westen en het derde
in het noorden. De engelsche ingenieurs A. D ean en J. Gibbs
hadden reeds in 1840 plannen van stoomtuigen ingediend, wat
aanleiding gaf om met hen in overleg te treden. Zij stelden voor
zoogenaamde plunger- of dompelaar-pompen te gebruiken, maar
men gaf, te recht, de voorkeur aan het stelsel van zuigpompen,
ontworpen door L tpkens.
Na vele omwerkingen van hun ontwerp, kwamen Gibbs en
D ean in September 1842 goed gedetailleerde plannen indienen
voor het stoomgemaal »Leeghwater», dat het eerstzougebouwd
worden als proefgemaal, v£6r dat men besloot van welke in-
richting de beide andere gemalen zouden zijn.
Deze ontwerpen van dit voor dien tijd reusachtige stoomtuig,
van thans vrij algemeen bekende samenStelling, werden aange-
nomen. Met de engelsche firma’s Fox en Comp, en H arvey
en Comp, werd gecontracteerd voor de levering van de eigenlijke
machine en do pompen en met de nederlandsche firmaP. van
Vu ssjn g en en D. van H e e l voor de levering van de noodige
pompbalansen en de stoomketels. De ingenieur J. A. Be ijerinck
leverde de plannen voor het gebouw van het stoomtuig, dat in
September 1845 ter beproeving gereed kwam en na het ver-
helpen van enkele haperingen goed bleek te werken.
Evenwel kon de »Leegh wat er» toen nog niet voor de droog-
making in dienst komen, want de overeenkomst met Bijnland
omtrent de werking van de gemalen, waarvan boven gesproken is,
kwam eerst in 1847 tot stand. Toen pas kon de ringdijk ge-
sloten worden en dientengevolge kon de «Leeghwater» eerst in
Juni 1848 nuttig werk beginnen.
Inmiddels waren de beide andere stoomtuigen »Cruquius» en
«Lynden» bijna gereed gekomen. Hunne inrichting verschilde
slechts in niet essentieele punten van die van den «Leeghwater»;
de verschillende deelen van de stoomtuigen werden door dezelfde
fabrikanten vervaardigd, die ze aan den »Leeghwater» leverden.
»Cruquius» en «Lynden» samen kostten / 1100000. In April
1849 begon het gezamenlijke werken van de drie stoomtuigen bij
een waterstand van 0.79 M. — AP. Op het eind van 1849 was
die stand 1.97 — AP., op het eind van 1850, 2.89 — AP., op
het eind van 1851, 8.56 — AP. en in Juli 1852 kon de Staatscourant
berichten: «het Meer is droog».
Het werk van de verkaveling leverde geen groote moeielijk-
heden op, maar het was omvangrijk, daar de gezamenlijke
lengte van de vaarten, tochten en slooten 1206 KM. en de gezamenlijke
lengte van de wegen 274.5 KM. bedroeg, waarin 69
houten bruggen werden gebouwd.
De eerste verkooping van de droog gevallen gronden had plaats
op 3 Augustus 1853, de laatste op 20 Juli 1855. In hetgeheel
werden verkocht 16842 HA., die opbrachten / 8030081 of ge-
middeld / 473 per HA.
In totaal werd voor het groote werk uitgegeven /1 3 789 377,
waarvan f 4411865 aan kosten en renten van de geldleeningen,
zoodat de kosten van het eigenlijke werk waren / 9 377 512.
Daaronder zijn ook begrepen de kosten van het scheprad-
stoomgemaal van 120 waterpaardekrachten, te Gouda gebouwd
in 1857 en 1858, om te gemoet te komen aan de klachten over
de hooge standen van Bijnlands boezem ten gevolge van de
droogmaking van het Meer.
De totale ontvangsten van de ondememing bedroegen bijna
juist evenveel als de kosten van het werk,namelijk/9 377 262,
want behalve de opbrengst van den verkoop der gronden, waren
er nog andere ontvangsten, bijvoorbeeld die van verpachtingen
en die van de overdracht van voorraden en goederen aan het
polderbestuur, dat den polder van den Staat overnam.
Op 28 December 1855 en 17 Januari 1856 geschiedden de
eerste verkiezingen van Hoofdingelanden van den nieuwen polder
door de eigeneren van de verkochte gronden. Den 26sten Februari
1856 kozen de benoemde Hoofdingelanden uit hun midden
f het Dagelijksch Bestuur, bestaande uit een Dijkgraaf en zes
Heemraden. Tot Dijkgraaf werd benoemd de heer J. L. v a n
p e r B u r c h .
Op 9 Juni 1856 werd door het polderbestuur de overeenkomst
met den Staat aangegaan waarbij de Bijkseigendommen, den
polder betreffende, aan het polderbestuur in eigendom, beheer
en onderhoud overgingen. Daardoor was de Haarlemmermeer-
polder geconstitueerd.-
Kort daarna benoemden Dijkgraaf en Heemraden den heer
A. van E gmond tot hoofdopzichter van den polder.
Klachten over den gebrekkigen toestand van de stoomtuigen
en de waterleidingen daarheen en over veel te hooge waterstanden
dientengevolge, hadden het polderbestuur eenigen tijd
weerhouden om die werken van den Staat over tenemen, maar
men besloot daartoe over te gaan ten einde zoo spoedig mogelijk
zelf verbeteringen te kunnen aanbrengen.
In 1857 werd dus een commissie benoemd, waarvan de heer
D. J. Storm Buysing voorzitter was, om middelen ter verbete-
ring voor te stellen.
Deze commissie sloeg voor om eenige hoog gelegen landen
längs de polderboorden, samen 38G0 HA. groot, afzonderlijk te
omkaden en door nieuw te stichten werktuigen droog te houden,
verder om de drie stoomtuigen te verbeteren en deze het overige
deel van den polder, op 66n peil, te doen bemalen.
Die voorstellen vonden over het algemeen geen goedkeuring
en men besloot geen land afzonderlijk te omkaden, maar
de stoomtuigen te verbeteren en bepaaldelijlc hun ketelvermogen
te vergrooten, en om de verondiepte vaarten en tochten in den
polder tot hun oorspronkelijke maten te verdiepen.
Deze verbeteringen kwamen allengs in een zestal jaren tot
stand en verlaagden de vroegere waterstanden onmiskenbaar.
Een andere algemeene klacht was die over den siechten toestand
der aarden wegen. Beeds in het laatst van 1856 werd
dan ook besloten tot begrinding van de wegen. Van 1857 tot
1864 werden ongeveer 220 KM. weg verhard. Het Rijk en de
provincie Noordholland betaalden elk een derde in de kosten
van dit werk, die omstreeks / 224 000 beliepen.
In het jaar 1860 legde de heer J. L. van de r B urch zijn
betrekking van Dijkgraaf neder en werd in zijne plaats tot
dat ambt benoemd de heer jhr. J. W. M. van d e P oll, een zoon
van den eersten President van de Droogmakingscommissie.
In de klacht van de hooge gronden längs de polderboorden
over watergebrek werd voorzien door het leggen van hevels
over den ringdijk, die het water van de ringvaart in die gronden
brengen, welke alsdan afgedamd moeten zijn. Er zijn thans
31 zulke hevels, ijzeren buizen meest en hoogstens van 0.15 M.
middellijn, 20 van den polder en 11 van pärticulieren.
In 1867 overleed de hoofdopzichter, de heer A. van E gmond en
werd steiler dezes tot zijn opvolger benoemd.
De houten rolbruggen over de ringvaart werden tusschen
1868 en 1891 door nieuwe bruggen vervangen, allen, op 6en na,
ijzeren draaibruggen. Zoo ook werden drie van de vijf pontveren
door ijzeren draaibruggen vervangen, terwijl door besturen van om-
liggende polders of gemeenten nog een draaibrug en drie pontveren
over de ringvaart werden bijgemaakt.
Van de 69 houten bruggen in den polder werden er tot nu
toe 36 door steenen en ijzeren bruggen vervangen.
Hoewel de waterstanden allengs veel lager waren geworden
dan vroeger, bleven klachten dat zij toch nog te hoog waren
aanhoüden en in 1876 besloot men daarom het polder-winter-
peil op 5 2 0 M. — AP. vast te stellen; 4.90 M. — AP. was toen
een gewone winterwaterstund. Wat Haarlemmermeer onderscheidt
van de meeste polders is, dat men ’s winters een lageren waterstand
begeert en heeft dan ’s zomers. Om een peil van 5.20 M. — AP.
mogelijk te maken moesten alle vaarten en zekere deelen van de
tochten in den polder 0.30 M. dieper gemaakt worden dan zij
oorspronkelijk waren. Dit werk, van 1877 tot 1881 uitgevoerd,
kostte omstreeks / 213 000.
I
In 1884 werd aan Hoofdingelanden voorgesteld een scheep-
vaartsluis in den ringdijk bij Aalsmeer te doen bouwen, geen
sluis voor groote vaartuigen, die zieh in de wateren en onder
de vele vaste bruggen van den polder toch niet zouden kunnen
bewegen, maar een sluis voor kleinere vaartuigen, als waardoor
in menige streek van Nederland welvaart heerscht. Ditvoorstel
werd echter verworpen. Later bleek evenwel zulk een sluis ook
wenschelijk voor de militaire defensie, toen voor die defensie
belangrijke werken in den polder moesten gemaakt worden en
in 1889 kwam dientengevolge een overeenkomst met het Bijk
tot stand, bepalende dat het Bijk de sluis zoude bouwen en
aan den polder in eigendom overdragen, terwijl de polder een
deel der kosten van het werk zou betalen. Dit geschiedde en in
October 1895 werd voor het eerst door openstelling van de sluis
het uit- en in den polder varen mogelijk. Gedurende het eerste
jaar van het gebruik der sluis hadden er 2996 schuttingen
plaats.
De machine «Lynden» begon omstreeks 1881 zeer lästige ge-
breken te vertoonen. Eensdeels waren zij niet vatbaar om ver-
holpen te worden, anderdeels werden zij met veelmoeite verholpen,
maar ook daarna bleek die machine niet recht vertrouwbaar
meer te zijn. In 1892 werd daarom besloten haar te vervangen
do'or, in gebouwen naast haar, twee centrifugaalgemalen op te
richten, elk van iets grooter vermögen dan de oude «Lynden»
had, met het voornemen om daarna de machine »Cruquius» te
' laten stilstaan en als reserve-machine te beschouwen. De centri-
fugalen en nieuwe machines weiden vervaardigd door defirma
J. en H. Gwynne te Londen en opgesteld door de firma W. C.
en K. d e W it te Amsterdam. Den 17den April 1893 legde de
dijkgraaf den eersten steen van dit werk, den 19den Augustus
i|! 9 à
kwam de eerste en den 18den November 1893 kwam de tweede
centrifugaal in werking. In totaal kostten de nieuwe werktuigen
met hunne gebouwen, nieuwe ketels en een aanzienlijke ver-
ruiming van het toevoerkanaal/363 900. De waterstanden kon den
na de stichting van deze werktuigen weder worden verlaagd en
klachten over te hoog water komen sedert niet meer voor.
In 1894 overleed de dijkgraaf jhr. van d e P oll. In zijne
plaats werd tot dijkgraaf benoemd mr. G. C. E verw ijn Lange.
Omtrent de werking van de stoomgemalen sedert 1856 valt mee
te deelen, dat zij te zamen jaarlijks gemiddeld ongeveer 90 millioen
M*. water uitwierpen. In het droogste jaar verwijderden zij 55
en in het natste omstreeks 105 millioen MJ. De regenval bedraagt
jaarlijks gemiddeld 784 mM., minstens 550 en hoogstens 1060 mM.
De stoomtuigen met hunne gebouwen kostten sedert 1856 in
veertig jaren aan onderboud, steenkolén enbediening / 2 931000
of gemiddeld /7 3 300 per jaar, waarvan/4 0 600 voor stuenkolen
alleen.
De totaal uitgaven van den polder waren in die 40 jaren
/ 9 503 000 of omstreeks/ 237 500 per jaar. Zij werden hoofdzakelijk
bekostigd uit de polderlasten, die per jaar verschilden van
f 7.50 tot / 11 en in de laatste jaren / 9 per HA. bedragen. -
De bevolking in den Haarlemmermeerpolder is thans 16100
zielen groot.
De opbrengst van den laatsten oogst is 180700 HL. graan,
86000 HL. aardappelen, erwten en boonen, 48700 ton suiker-
bieten en mangelwortels, 6900 ton hooi. De oppervlakte aan
weiland is 4500 HA. De veestapelbestaatuit8434stukshoornvee
en 4711 paarden en veulens, 3850 Varkens en 5210 schapen.
A. ELINK STERK.
POLDERBEMALLNG.
e P o ld e r b em a l in g behoort zeker op het gebied
van de ingenieurswetenschap in Nederland tot de
oudste onderwerpen, die door haar zijn beoefend.
Reeds in 1430 toch, werden door windbemaling
plassen drooggemaakt bij voorbeold de Neschmeer in Noordholland;
hoeveel vroeger dus zal de windvvatermolen polders
hebben drooggehouden, daar uit oude aanteekeningen blijkt,
dat reeds in 1408 de windwatermolens hebben bestaan.
Toen droegen de »vernuftelingen», die den windmolen ont-
wierpen, aanwendden, verbeterden en volmaakten, en die polders
indijkten, de bemaling regelden en de waterleidingen berekenden,
niet den titel van Ingenieur, maar werden de Molenmaker,
Fabrijk of Fabrijk-landmeter geheeten.
De windwatermolen is langzamerhand, door de praktijk en
minder door wetenschappelijke Studie, zijne volmaking nader
gekomen; noch in zijne algemeene inrichting, noch in het gaande
werk, noch in de wateropvoeringswerktuigen, zijn in den laatsten
tijd wezenlijke verbeteringen aangebracht, hij is door de praktijk
geworden een vrij volmaakt werktuig.
Wel is men vijftig jaren geleden begonnen, de houten bovenassen
door gegoten ijzeren te vervangen, omdat goed eikenhout tot
die afmetingen hoe langer hoe schaarscher werd; wel is naast