«bij valleien of diepe insnijdingen van den bodem werden onder-
»steund door brugleidingen van grooten omvang, welke meer de
«bewijzen opleverden van de ervaring der voorgeslacbten in de
«kunst van bouwen, dan van hunne kennis in de waterloopkunde.
«Sedert men den stoom als beweegkracht heeft leeren ge-
«bruiken, heeft men getracht het doel op eenvoudiger en meer
«volledige wijze te bereiken door die kracht te bezigen tot op-
«heffing en voortstuwing van het water, zoodat dit niet uit-
■sluitend behoefde gezöcht te worden op plaatsen, welke z66veel
«hooger waren gelegen, dat het water, onder alle omstandig-
«heden, in genoegzame hoeveelheid kon toevloeien. Men be-
«hoefde nu het water siechts op te pompen en te brengen onder
«de drukking van een waterkolom van voldoende hoogte, om
«het te dwingen door ijzeren buizen den verlangden weg te
«nemen, onafhankelijk van het niveau, waarop de prise d’eau
»met betrekking. tot de hoogte der plaats, die gevoed moest
• worden, gelegen was.
«Doch niet alleen de tegenstand door het verschil in hoogte
■ en de wrijving in de buizen kon door den stoom worden over-
«wonnen. Men zag al spoedig in dat door aanwending van meer
«brandstof en van grooter stoomdrukking de waterkolom, die
«de beweging van het water in de buizen voortbrengt, zooveel
«hooger kon genomen worden, dat het water het vermögen
«verkreeg om tot in de bovenste verdiepingen van de huizen
«en gebouwen te stijgen, en dat van dit springvermogen van
«het water tevens kon worden gebruik gemaakt tot het aan-
«leggen van fonteinen en bad-inrichtingen, blussching van brand,
«zuivering van waterclosets en urinoirs, besproeiing vqn straten
«en kaden en daarna het wegvloeiende gebruikte water dienstig
«kon worden gemaakt tot zuivering der openbare riolen, waar-
«door de algemeene reinheid en gezondheid zeer wordt bevorderd.»
Aldus luidt de aanhef van hethoofdstuk «Waterleidingen» in
het rapport der cholera-commissie van 1868.
Het valt ons, die aan de gemakken en hygienische voordeelen
der moderne watervoorziening gewend zijn, thans moeielijk om
ons den tijd voor te stellen, waarin nog geen enkele stad in
Nederland van eene dergelijke waterleiding was voorzien.
En toch was dit nog het geval toen het Instituut vijftig
jaren geleden (1847) werd opgericht.
Wel waren er toen reeds in Engeland dergelijke waterlei-
dingen aangelegd, maar zij moesten nog op het vasteland van
Europa worden geintroduceerd.
Dit geschiedde door engelsche ingenieurs en wel het eerst in
Hamburg (1849) en daarna ook te Amsterdam (en Haarlem)J
waar de duinwaterleiding aan het einde van het jaar 1853 in
exploitatie werd gebracht.
Volgens de interessante «Notice» van den ingenieur J. A. E.
M u s q u e t ie r , waarheen hieronder wordt verwezen, werden de
engelsche ingenieurs hier bijgestaan door den nederlandschen
ingenieur C. D. V a il l a n t .
Hierop volgde in 1856 de kleinere duinwaterleiding voor den
Helder, die door de Nederlandsche ingenieurs J. M. v a n d e r
M a d e en IC. J. v a n S p a l l werd gebouwd.
Met uitzondering van deze leiding, die waarschijnlijk in de
eerste plaats ten behoeve van de scheepvaart van Amsterdam
en van het Rijks marine-etablissement te Nieuwediep werd
aangelegd, heeft het na het begin van de exploitatie te Amsterdam
ongeveer twintig jaren geduurd voordat eene tweede waterleiding
in ons land tot stand kwam.
Dit mag inderdaad verwondering baren, omdat ons vaderland
wel is waar rijk is aan water, maar vooral in dien tijd zeer arm
was aan goed drinkwater.
Alle openbare wateren waren toch, zooals helaas thans nog,
aan vervuiling blootgesteld, terwijl vrij uitstroomend deugdelijk
bronwater in ons läge land niet dan bij uitzondering wordt
aangetroffen.
De gevolgen hiervan bleven helaas niet uit. .
Toen in 1866 de cholera ook ons land bezocht, maakte zij hier
zoo vele slachtoffers, dat bij koninklijk besluit van 16 Juli 1866
eene commissie werd benoemd tot onderzoek van drinkwater
in verband met de verspreiding van cholera en tot aanwijzing
van de middelen ter voorziening in zuiver drinkwater.
Het rapport van die commissie aan den Koning is in druk
versehenen en ik moet er mij • toe beperken met hier naar den
hoogst belangrijken inhoud daarvan te verwijzen.
Alleen zij het mij veroorloofd uit het zevende hoofdstuk:
«Besluit» het volgende mede te deelen:
Het onderzoek van de commissie strekte zieh uit tot over een
zeventigtal van de meest door de epidemie bezochte gemeenten.
De sterfte aan die ziekte was in verhouding tot debevolking
het grootst in gemeenten, waar polderwater werd gedronken
(17.7 van de 1000 inwoners), vervolgens waar pomp- put- of
welwater werd gebruikt (16.8 van de 1000), daarna waar rivier-
water de gewone drank was (11.9 van de 1000) en het kleinst
in gemeenten, waar men regenwater dronk (5.3 of, als men
Amsterdam buiten rekening liet, 6.4 van de 1000). De sterfte
te Amsterdam, waar duinwater uit de waterleiding of regenwater
werd gedronken, was 'slechts 4 van de 1000.
De vraag, door welke middelen in Nederland in de behoefte
aan zuiver drinkwater voorzien kon worden, beantwoordde de
commissie door aan te wijzen wat bij de verzameling van regenwater
in acht te nemen is, ten einde het van vreemde bij-
mengselen vrij te houden.
Verder heeft zij aaugewezen hoe rivier-, vaart- en polderwater
bevrijd kan worden van organische bijmengselen, en
eiudelijk is medegedeeld wat de ondervinding hier te lande
omtrent putboringen geleerd heeft en op welke wijze dooç
waterleidingen ziiiver water kan worden gevoerd naar plaatsen
waar gebrek aan goed drinkwater is.
Aan de w a t e r le id in g en is in het rapport eenafzonderlijk
hoofdstuk gewijd, waarin de volgende merkwaardige woorden
voorkomen, die een goed denkbeeid geven hoe in 1868 (het
jaar waarin bet rapport veracheen) over definancieelemogelijk-
heid van den aanleg van waterleidingen werd geoordeeld:
«Uit de ondervinding in het buitenland schijnt men te kunnen
«opmaken, dat, zullen de kosten voor de gebruikers niet te
«hoog loopen, de gemeente, die van eene zoodanige waterleiding
«door eene particulière onderneming voorzien zal worden, min-
•stens eene bevolking moet hebben van 35 000 à 40000 zielen,
■tenzij men uit dezelfde prise d’eau en met dezelfde stoomwerk-
«tuigen door lange en ruime hoofdbuizen het water naar ver-
■ schillende gemeenten zou willen leiden, welke dan de kosten
«gezamenlijk zouden dragen.
■ Gaat men tot eene zoodanige combinatie niet over, dan zal
«het maken van kunstwaterleidingen in plaatsen van geringe
• bevolking voor de rneeste te kostbaar zijn».
Nu, dertig jaren later, zijn wij zoover gevorderd, dat wij de
boven vermelde be volkingscij fers tot een derde of een vierde
kunnen reduceeren en dit wel op grond van de ondervindingen,
in ons eigen land opgedaan.
Waterleidingen zijn sedert gebleken niet alleen te behooren
tot de mèest onbetwistbaar nuttige hygienische werken, maar
ook tot de minst kostbare, daar de belaugrijke kapitalen, welke
daarin zoo wel door pârticulieren als gemeentebesturen zijn aangelegd,
over het algemeen genomen eene behoorlijke rente hebben
opgeleverd.
Het rapport van de cholera-commissie, reeds in 1869 in tweeden
druk versehenen, schijnt een zeer günstigen invloed op den
aanleg van waterleidingen hier te lande te hebben gehad.
Immers was het den 13den November 1869, dat door de gemeente
Rotterdam beslöten werd tot den aanleg van eene drinkwaterleiding
voor eigen rekening over te gaan. Met de uitvoering
werd in 1870 aangevangen, terwijl in 1874 het bedrijf werd
begonnen.
In ditzelfde jaar werd de exploitatie van de gemeentelijke
waterleiding te ’sGravenhage geopend.
Sedert hebben zoo wel gemeentebesturen als particulière onder- \
nemers en maatschappijen zieh met hunne ingenieurs beijverd
om. waterleidingen in alle steden van eenige beteekenis in
Nederland tot stand te brengen. Met welk gevolg, blijkt
uit de navermelde brochures, die elk op hare wijze. een over-
zicht geven van hetgeen in het jaar harer verschijning was
verricht :
«lets over de waterleidings-kwestie in Nederland» door
H. P. N. H a l b e r t s m a , Ingenieur, gedrukt bij J.F. v a n D r t j t e n
te Sneek, 1879 (niet in den handel), waarin schrijver een
lans breekt voor den a a n l e g en de exploitatie van waterleidingen
voor rekening en in eigen beheer van de gemeenten.
«L’Emploi des eaux filtrés par le sablé des dunes, des
bruyères et des terrains sablonneux pour l’alimentation des
villes dans les Pays-Bas. Notice de Monsieur J. A. E. M u s q u e t ie r ,
Ingénieur du Waterstaat à Utrecht», zijnde eene bijdrage, ge-
schreven voor «l’Exposition Universelle de 1889, Congrès international
de l’utilisation des eaux fluviales. Paris, Imprimerie
générale Lahure, 1889.»
Het is wel jammer dat van deze overigens zeer interessante
samenstelling juist zijn buitengesloten onze rivierwaterleidingen
(eaux fluviales).
«Overzieht- der Waterleidingen in Nederland» door N. C. V o g e l ,
gedrukt bij Wed. P. v a n W a e s b e r g e & Zoon te Rotterdam,
1895 (niet in den handel), dat velé belangrijke gegevens, vooral
betreffende de technische exploitatie bevat.
Deze brochures, ook die welke niet in den handel zijn,
zullen waarschijnlijk alle in de bibliotheek van ons Instituut
worden aangetroffen.
Gaarne zoude ik een nieuw overzicht hebben opgesteld, aan-
gevende hetgeen tot in dit jubeljaar van ons Instituut op het
gebied der waterleidingen. is tot stand gebracht, doch mij
ontbreekt daarvoor de noodige ruimte,
Bovendien zal de tentoonstelling te Parijs in 1900 ongetwijfeld
weder eene geschikte gelegenheid bieden om bijvoorbeeld de
samenstelling van den heer M u s q u e t ie r , uitgebreid ook tot de !
rivierwaterleidingen en gecompleteerd met eenige gegevens, zooals
die door den heer V o g e l zijn gegeven, tot dat jaar bij te
werken en tot een geheel samen te stellen.
Het möge hier voldoende-zijn te constateeren, dat, behoudens
enkele weinige uitzonderingen, de waterleidingen in Nederland
(en ook in Nederlandsch Indië) na het begin der exploitatie te
Amsterdam door N ed e r la n d s ch e ingenieurs (of architekten)
zijn ontworpen en uitgevoerd.
Tegenover de weinige uitzonderingen, dat buitenlandsche ingenieurs
aan het ontwerpen en uitvoeren van onze waterleidingen
hebben medegewerkt, zijn even zoovele voorbeelden te noemen
dat Nederlandsche ingenieurs werkzaam zijn geweest om in
het buitenland waterleidingen te projecteeren en tot stand te
brengen.
In het geheel zijn tot heden de navermelde waterleidingen in
Nederland in gebruik gesteld(*). Zij zijn chronologisch gerang-
schikt volgens den datum der ingebruikstelling.
Nijmegen. . .
Groningen . .
Amsterdam (Haarlem). 1853
Helder en Nieuwediep. 1856
Rotterdam......................1874
’sGravenhage en Sche-
~veningen . . . ■ . 1874
Leiden en Katwijka/dR.
en aan Zee . . . . 1878
Dordrecht. . . .
Delfshaven . . .
Utrecht en de Bilt
Gouda. . • . . •
Vlissingen . . .
ndt n
. 1879
. 1881
. 1882
. 1883
. 1888
. 1888
. 1884
.iteratuur over de waterleidingswerken in Nederland
in de verspreide besclmjvingen van de nfzonderlijke werken, in h e t TijdschriU
•t Koninklijk In stitu u t van Ingenieurs, verder in het weekblad „Do Ingenieur"
lelijk in het „Journal für Gasbeleuchtung und Wasserversorgung", waana
illende verhandelingen van nederlandsche ingenieurs zijn opgenomen.
bevat ten eenige buitenlandsche werken over stedelijke watervoorzieningen,
anderen de Duitsclie lmndboekon van F rühling en L ueger eenige niederen
over soinmiffo van onze waterloidingen.
Baarn en Soest. . . . 1885 Kämpen.................... . 1889
Alkmaar......................... 1885 Tiel. . . . • • • . 1890
Vlaardmgen. •. - • • 1885 Amersfoort . . . . . 1890
Zaanstreek.................... 1886, Maassluis.................... . 1891
Gorinchem . . . . • 1886 Enschedé. . . . . . 1892
Schiedam..................... 1886 Middelburg . . . . . 1892
Hilversum „ . . . . 1886 Zwolle........................ . 1893
Sliedrecht . . , . ■1887 Almelo-.................... . 1893
’s Hertogenbosch . . ■1887 Deventer.................... . 1893
Rozendaal . . . . ... 1887 B T c d a ................................. . 1894
Maastricht.................... 1887 Meppel . . . . . . 1894
D e l f t .............................. 1887 Apeldoorn . . . • • . 1894
Amsterdam (Vechtwater Delden (en Twickel). . 1894
leiding)* • • • • • 1888 Hellevoetsluis. , ■ • . 1896
Nieuwer-Amstel • • 1888 Harderwijk . . g • . 1896
Oud-Beijerland. . . . 1888 Z e i s t ........................ . 1896
Leeuwarden* . . . • 1888 Hengelo . . . . . . . 1897
Venlo............................. 1889
Bovendien zijn thans in uitvoering de waterleidingen te
Tilburg, Haarlem, Assen, Zwijndrecht, Roermond, Bussum,
Velp en Wageningen.
Met uitzondering van Zwijndrecht, dat door gefiltreerd rivier-
water zal worden verzorgd, zullen al deze laatst gemelde
waterleidingen haar water door middel van bronnen aan zand-
of kiezellagen ontleenen, terwijl bij minstens vier daarvan,
namelijk Tilburg, Haarlem, Assen en Roermond, het bronwater
door middel van ontijzerings-inrichtingen van het daarin
aanwezige ijzer zal worden ontdaan, alvorens naar de stad te
worden gepompt.
Bovendien zullen verschilfende waterleidingen worden uitgebreid
en verbeterd en zal in de eerste plaats de hoofdstad
Amsterdam, nu alle werken van de waterleiding haar eigendom
zijn geworden, overgaan tot zeer belangrijke werken in de duinen,
ten einde den toevoer van daar meer in overeenstemming te
brengen met de behoefte.
Volgens de berekeningen van M u s q u e t i e r waren reeds. op
den lsten Januari 1889 o n g e v e e r 1 450 000 bewoners of meer
dan een derde gedeelte van de geheele bevolking van Nederland
in de gelegenheid gesteld om het drinkwater aan waterleidingen
te ontleenen.
Volgens zijne globale berekening was toen reeds ongeveer
30 millioen gulden door gemeentebesturen en maatschappijen
in waterleidingen aangelegd, welk kapitaal volgens M u s q u e t ie r
gemiddel 5 ten hon derd rente opbracht.
Deze cijfers moeten voor den lsten Januari 1897 ongeveer
luiden als volgt: |
Aantal bewoners, voor welke reeds waterleidingen zijn aangelegd
19S2 500.
Tötaal kapitaal, in waterleidingen belegd 36000000.
Dit kapitaal heeft gemiddeld over 1896 opgebracht eene rente
van 5 ten honderd, na aftrek van alle exploitatie- en onder-
houdskosten en afschrijvingen.
Het bedoelde aantal bewoners zal op 1 Januari 1898 ver-
moedelijk gestegen zijn tot 2100 000.
Hieruit volgt dat dan nog 2 800 000 bewoners van Nederland
niet van de voordeelen eener waterleiding kunnen profiteeren,
zelfs al wilden zij daarvoor betalen, om de eenvoudige reden,
dat zij niet aan de buisleiding eener waterleiding wonen.
Om te bevorderen dat ook deze ingezetenen des Rijks zooveel
mogelijk de voordeelen eener waterleiding deelachtig worden,
heb ik in het eerste Nederlandsche congres voor openbare
gezondheidsregeling, gehouden te ’s Gravenhage op 21 September
1896, voorgesteld om eene commissie te benoemen om te
onderzoeken «wat ter bevordering van de goede drinkwaterver-
• schaffing behoortte geschieden, onder anderen of het wenschelijk
«is dat de aanleg van drinkwaterleidingen door het Rijk ende