bij bruggen en sluizen, te zamen voor ruim /410 000. Hierbij |
zijn aan de boordvoorzieningen perkoenpalen van 2.50 en 3 M.
lengte (in sommige vakken zelfs 4 M.) gebezigd om den vasten
stand beter te verzekeren; de kosten worden daardoor echter
belangrijk hooger. In 1897 wordt de verbreeding van het pand
sluis 4 tot 5 ondernomen.
Dat al deze verbreedingen zijn tot stand te brengen zonder
onteigening möge niet onvermeld blijven om getuigenis af
te leggen van de ruime opvatting der ingenieurs, die v66r
ruim 70 jaren met den aanleg van het kanaal belast zijn
geweest (*).
R em m ingw erk en . Tot geleiding voor de invaart der boven-
sluishoofden, die slechts 1 .5 0 M. boven peil liggen, is in 1 8 9 4
aangevangen met het aanbrengen van remmingwerken aan de
bovenzijde der sluizen. In 1 8 9 4— 1 8 9 6 zijn daarvan tien sluizen
(n°. 2 tot 1 1 ) voorzien voor te z a m e n / 1 0 3 6 4 . Bovendien zijn in
1896 längs den basaltmuur te Helmond een remmingwerk en
wrijfpalen geplaatst voor /4020. De remmingwerken worden in
1897 voortgezet aan de sluizen 12 en 13, alsmede aan de bovenzijde
der ophaalbrug te Helmond; bij de andere bruggen zijn
duo d’alven aanwezig.
V o ed in g en w a terv erb ru ik .
V o e d in g . De voeding van de Zuidwillemsvaart geschiedt
uit de Maas door een kanaal, uitmondende beneden sluis 19 nabij
Maastricht en wordt aldaar met een duiker geregeld, ingevolge
de bepalingen van het met Belgie geslöten tractaat dd. 12 Mei
1863. Naar gelang de waterstand op de Maas aan het voeding-
kanaal boven of beneden een aldaar aangewezen peil teekent,
wordt 10 of 7'/, M*. per secunde door den voedingduiker inge-
laten, waarvan vervolgens door Belgie aan sluis 17 bij Loozen
respectievelijk 2 en 1.5 M3. per secunde naar het Nederlandsch
gebied wordt afgevoerd. Wegens een wisselvalligen toevoer beneden
gemelde sluis 17, afkomstig van een bevloeiingsgebied in
Belgie, bedraagt het waterdebiet op het Nederlandsch kanaal in
den regel feitelijk meer dan de hoeveelheden bij het tractaat
verzekerd.
W a terv e rb ru ik . De hoofdfactoren van verlies, verdamping
en kwel, zijn moeielijk met juistheid in cijfers op te geven. Het
verbruik aan schutwater kan worden aangenomen op 0.120 M3.
per secunde. Bovendien wordt water aan het kanaal ontleend voor
waterverversching, fabrieken en ontginningen door bevloeiing;
een aantal vergunningen zijn verleend om voor deze doeleinden
buizen of duikers door de kanaaldijken te leggen. Inhetgeheel
zijn op Nederlandsch gebied aanwezig: 11 buizen voor waterverversching,
44 buizen voor fabrieken en 4 duikers voor bevloeiin-
gen. Bijna al het daarmede onttrokken water gaat voor het
kanaal verloren; slechts van eene van de bevloeiingen wordt het
af körnend water op het kanaal teruggebracht. Voor zoover is na
te gaan, kan de voor al deze doeleinden verbruikte hoeveelheid
water stijgen tot 0.570 M3. per secunde.
V e rh o u d in g tu s s c h e n w a te rd eb ie t en -v erbruik.
Veeltijds is er overvloed van water, wanneer de hoofdfactor van
verlies door regenval wordt geneutraliseerd of overtroffen en de
wisselvallige toevoer bij sluis 17 het grootst is. De aftapping van
het overtollig water geschiedt dan längs het afwateringskanaal
naar Neer in Limburg en ook längs het kanaal zelf in Noord-
brabant (tot ongerief van de scheepvaart) wanneer het afwateringskanaal
daarin niet geheel kan voorzien. De gezamenlijke aftapping,
bepaald door die aan sluis 1 van het afwateringskanaal en aan
sluis 1 bij ’s Hertogenbosch, kan stijgen tot 3 M3j per secunde,
doch er komen soms perioden voor, waarinniets wordt afgevoerd;
deze zijn evenwel van körten duur geweest,'zoodat daarvan nog
geen nadeelige invloed is ondervonden. Gelukkig wordt dus in
den re^el het waterverbruik door het debiet overtroffen en zonder
(*) Hoofdingenieur B. H . Goudriaan en ingénieur M. H . Conrad.
dat wäre de voeding oök niet voldoende verzekerd; imraers
wanneer overvloed van water ontbreekt, dreigt of ontstaat gebrek.
DE DIEZE.
O p en r iv i e r .
G e b r e k k ig v a a rw a t e r . Deze door Dommel en Aa
gevormde rivier, welke de Zuidwillemsvaart verbindt met de
Maas beneden längs het fort Crevecceur, was daarmede aanvan-
kelijk in open gemeenschap en daardoor onderworpen aan al
de waterstanden op de Maas. Bij läge waterstanden werd de
Dieze dientengevolge een gebrekkig vaarwater, mede ten nadeelo
van de doorgaande scheepvaart naar en van de Zuidwillemsvaart.
Door baggerwerken ter diepte van 0.66 M. boven AP. en een.
bodembreedte van 12 M. werd in de jaren 1853—1855 getracht
dmm»" te gemoet te komen. De toestand werd ongunstiger
wegens de verlaagde waterstanden na de in 1854—1856 uitge-
voerde sluiting van het kanaaLvan St. Andries en hoewel de
jaarlijksche baggerwerken werden uitgebreid, in 1857 tot een
diepte van 0.30 M. boven AP. en een bodembreedte van 15 M.,
bleef het vaarwater gebrekkig.
A fs lu it in g s - o f d ich tin g sw e rk en te Crevecceur.
Daarop werd besloten tot afsluiting van de-Dieze met een uit-
wateringsluis nabij hare uitmonding in de Maas en tot den
bouw van .een schutsluis in het fort, ten einde de Dieze bij de
läge Maasstanden op een voor de scheepvaart gewenscht peil
te houden zonder schade voor de belangen der afwatering. Deze
werken zijn in 1858 aangevangen en in 1861 voltooid; de totale
kosten hebben bedragen ruim / 295 000. De schutsluis verkreeg
een wijdte van 12.50'M. ten behoeve van de raderbooten tusschen
*s Hertogenbosch en Rotterdam, de schutkolk een lengte
van 55 M. tusschen de sluishoofden; de drempels binnen en
buiten werden gelegd op een diepte van 0.25 en 0.75 M. beneden
AP. De uitwateringsluis verkreeg vier openingen, elk wijd
5 M., diep op den vloer = AP. en werd voorzien van schot-
balken tot afsluiting.
G e k a n a l i s e e r d e r iv i e r .
A an v an k e lijk v o o r d e e l, d o ch o n v o ld o en d vaarwater.
Met deze afsluitingswerken werd in 1861 begonnen de
Dieze op een zomerpeil te houden van 2 M. boven AP.; voor
de scheepvaart was daarmede een groot voordeel verkregen
zonder dat de afwatering bezwaar ondervond. Met de jaarlijksche
baggerwerken werd intusschen voortgegaan en de verdieping
uitgebreid tot AP. en een breedte in den bodem van 20 M.
Bij de toenemende stoomvaart bleek die verruiming wegens
afsla«, der oevers moeielijk in stand te houden en bovendien
onvoldöende. wegens den kronkelenden loop der rivier; vooral
beneden Engelen waren twee bochten zeer hinderlijk voor de
scheepvaart. Tot verbetering werd daarom een algemeene ver-
breeding wenschelijk geacht en door wijlen den hoofdingenieur
J. S t r o o tm a n werd daartoe voorgesteld een bodembreedte van
40 M. ter diepte van 0.20 M. beneden AP.
V e rb e te r in g tu s s c h e n de sp o o rwegb ru g en Crevecceur.
In 1868 is met het werk aangevangen over omstreeks
600 M. beneden de in 1867 gebouwde spoorwegbrug, waar in
het belang van de scheepvaart een verbreeding allereerst noodig
werd geacht wegens te vreezen oponthoud door het spoorweg-
verkeer. Een voortzetting, mede in 1868 voorgenomen, kon niet
worden uitgevoerd ten gevolge van moeielijkheden bij den aan-
köop van de benoodigde gronden.
Wegens deze belemmering werd het verbeteringswerk vervol-
gens van Crevecceur af ter hand genomen. Om de hinderlijke
bochten beneden Engelen te doen vervallen werd eerst in 1869
een afsnijding ten oosten van Engelen door «de Hambaken»
ontworpen, doch in 1870 tot behoud van het vaarwater längs
Engelen een afsnijding door «de Werken» beneden Engelen
voorgesteld. Na aankoöp van de noodige gronden in 1872—1875 1
is dit werk in 1876—1877 tot stand gebracht op een bodembreedte
van 40 M., ter diepte van 0.30 M. beneden AP.
In de volgende jaren werd op dezelfde afmetingen de verbreeding
voortgezet. Längs Engelen werd daarbij in 1883—1884
een basaltmuur met losplaats gebouwd, terwijl in 1887 bij
Treurenburg aan den Rijksweg (nabij Crevecceur) een houten
los- en laadplaats werd gemaakt. Geleidelijk werden de weder-
zijdsche rivierbeloopen van steenbekleeding voorzien om afslag
en verpndieping te voorkomen. Bovendien werd ook in de
waterkeering tegen hooge Maasstanden te Crevecceur verbetering
gebracht door de dijken aldaar wederzijds de sluizen te brengen
op de hoogte van 6.50 M. boven AP. In 1889 voltooid, hebben
al deze werken in totaal de volgende uitgaven gevorderd:
wegens aankoop van gronden..................................... / 162880
aan de uitvoering van de werken . . . . . . » 498305
Samen . . . / 661185
De aankoop van gronden is geschied zonder toepassing van
de onteigeningswet.
V e rb e te r in g bij en b o v en de spoorwegbrug. Deze
brug veroorzaakte door hare läge ligging bij gesloten stand veel
bezwaar voor de scheepvaart, daar zelfs bij het zomerpeil op de
Dieze de doorvaarthoogte voor de meeste vaartuigen onvoldoende
was. Hierin is verbetering gekomen door den bouw van een
nieuw Station met emplacement te ’s Hertogenbosch, waaraan
werd verbonden eene nieuwe overbrugging van de Dieze en een
verruiming boven deze brug tot aan de haven van ’s Hertogenbosch.
De in 1896 voltooide brug heeft een draaibrug met twee openingen,
elk van 14 M. wijdte en bovendien twee doorvaarten van dezelfde
wijdte onder een vaste overbrugging. Bij zomerpeil is de tot
doorvaart toegelaten hoogte van het hoogste punt der schepen
boven den waterspiegel: 4.20 M. onder de draaibrug bij gesloten
stand en 6 M. onder de vaste bruggen. Onder de oude draaibrug,
waarbij geen geschikte zij-openingen tot doorvaart aanwezig
waren, bedroeg die hoogte slechts 3.50 M.
Met de opening van het nieuwe Station op 19 Juli 1896 is
de nieuwe brug in gebruik genomen, terwijl toen de verruiming
van de Dieze boven de oude brug en een nieuwe spoorweg-
haven beneden de nieuwe brug waren voltooid. Sedert is met de
opruiming der oude brug en de aldaar nog overgebleven kanaal-
verruiming aangevangen; deze werken worden in 1897 voltooid.
N ieuw e p la n n en in b eg in van u itv o e r in g .
K an a a l E n g e le n—H en r ie ttew a a rd . Wegens de te
verwachten lagere waterstanden op de Maas na de openstelling
van den verlegden Maasmond zou bij läge zomerstanden geen
voldoende diepte voor de scheepvaart blijven op den drempel
van het buitenhoofd der schutsluis te Crevecceur, liggende op
0.75 M. beneden AP. Om hierin te voorzien is een scheepvaart-
kanaal ontworpen, uitgaande van de Dieze beneden Engelen
naar den hollen oever van de Maas tusschen Crevecceur en
Bokhoven bij de Henriettewaard.
De totale kosten zijn geraamd op / 1100 000; de onteigening
vordert omstreeks / 150 000 en voor zoover het kanaal binnen
de polderdijken valt is het met de schutsluis in 1896 aanbesteed
voor / 783 000. Dit kanaal verkrijgt 40 M. bodembreedte, ter
diepte van 0.50 M. beneden AP. De sluis verkrijgt eene wijdte
van 13 M., een diepte der slagdrempels van 0.75 en 2.50 M.
beneden AP., een kolklengte van 90 M. tusschen de sluishoofden
en een kolkwijdte van 20 M in het midden.
S c h u t s lu is en k e e r slu is b en ed en de spoorweg-
haven. In verband met het aan te leggen afwateringskanaal'
van ’s Hertogenbosch naar Drongelen, behoorende bij de werken
tot verlegging van den Maasmond, werd het stellen van een
waterkeering gevorderd om den afvoer van Dommel en Aa
op dat kanaal te verzekeren, ook onder omstandigheden van
doorbraken in den linker Maasdijk boven Crevecceur. De plaats
voor die waterkeering' is gekozen in de Dieze beneden de nieuwe
spoorweghaven, rechts en links aansluitende aan denspoorweg.
Daarin worden gebouwd een schutsluis en een keersluis, zoodat
door deze in den regel openstaande sluizen de op-en afvarende
schepen verschillende wegen kunnen volgen. De keersluis en
de hoofden der schutsluis, die een kolk met beloopen verkrijgt,
worden van gelijke samenstelling als het binnenhoofd der schutsluis
op het kanaal Engelen—Henriettewaard. Met uitzondering
van de afdamming der Dieze, welke eerst later kan geschieden,
zijn deze werken met toebehooren in 1896 aanbesteed voor
/ 433000, terwijl de kosten van onteigening omstreeks / 33 000
bedragen.
ZUIDWILLEMSVAART EN DIEZE.
D ie n s t- , te le g r a a f- en t e lep h o o n lij ’n. Ingevolge de
op 10 April 1886 te Brussel tusschen de gevolmachtigden van
Nederland en Belgie uitgewisselde verklaring (opgenomen in
Staatsblad no. 34 van 1887) betreffende het aanleggen eener
internationale telegraaflijn längs de Zuidwillemsvaart en de
Dieze, is in 1887 een dienst-telegraaflijn gelegd van de Belgische
grens bij Loozen tot Crevecceur. Nadat ook de toestellen
waren geplaatst kwam deze lijn sedert Mei 1888 in' gebruik.
Op negen punten, aan sluizen en bruggen, zijn telegraafstations
gevestigd en overigens zijn aan de sluizen telephoontoestellen
geplaatst.
S ch e ep v a a r tb ew e g in g . Sedert 1850 zijn voor de Zuidwillemsvaart
aanteekeningen nopens het jaarlijksch scheepvaart-
verkeer te raadplegen. Volgens die aan sluis n°. 0 te ’s Hertogenbosch
wijst het gezamenlijk aantal der op- en afvarende
schepen sedert niet op toename, blijvende tusschen 7000 en
8000, behoudens enkele jaren van 6000 en ruim 9000 schepen. Hit
de sedert 1870 voorhanden opgaven van den gezamenlijken
tonneninhond der op- en afvarende schepen aan diezelfde sluis
blijkt evenwel dat het vervöer, vooral na 1886, belangrijk is
vermeerderd. Nog tot 1886 bedroeg die inhoud tusschen 450 000
tot 600 000 ton, doch daama is een stijging ontstaan tot 1 000 000
ton en meer in 1894 en 1896. Niet alleen heeft daartoe bijge-
dragen het vervöer van turfstrooisel naar Rotterdam uit de venen
onder Asten, geexploiteerd door «The Griendtsveen Mosslitter
Company L4.», maar ook de aanvoer van goederen, welke door
de Noordbrabantsch-Duitsche Spoorwegmaatschappij sedert de
laatste jaren doorgaande met vijf stoombooten wordt onder-
houden van Rotterdam naar hare losplaatsen nabij Veghel.
Uit de verhouding tusschen aantal en tonneninhoud volgt
tevens dat de gemiddelde grootte der vaartuigen is toegenomen.
Terwijl in 1866 slechts vier schepen grooter dan 200 doch
kleiner dan 300 ton in de vaart waren, zijn in 1896 bekend:
280 schepen tusschen 200 en 300 ton, 83 schepen tusschen 300
en 400 ton en zelfs 66n vaartuig van 444 ton.
Op de Dieze is de scheepvaartbeweging eerst bekend na 1861,
waarin de afsluitingswerken te Crevecceur in gebruik kwamen.
Het. aantal op- en afvarende schepen is sedert zeer afwisselend
geweest, tusschen 11000 en 20000. De gezamenlijke tonneninhoud,
in 1862 bedragende 650 000, was reeds in 1868 het
cijfer van een millioen nabij gekomen, doch is eerst na 1878
daarboven gekomen en, behoudens eenige wisselingen, geklommen
tot 1.7 millioen in 1896. Bij al de veranderingen, welke
zieh in aantal en inhoud hebben voorgedaan, bleef evenwel de
gemiddelde inhoud der vaartuigen tamelijk geleidelijk toenemende
van 56.8 ton in 1862 tot 89.4 ton in 1896.
Ka n a a i r e c h t e n . Volgens art. 11 van het Verdrag van
Handel en Scheepvaart tusschen Nederland en Belgie dd. 29 Juli
1846 (Staatsblad n°. 51) werd op de Zuidwillemsvaart een recht ge-
heven per ton en per 5 KM. v a n /0.01499 voor geladen schepen en
de helft o f / 0.00749 voor ledige schepen. Deze rechten zijn met in