B e r g h , gemeente-architekt te Maastricht en de kapitein der I
Genie A. J. v a n P r e h n . Voor de behandeling der comptabiliteits-
aangelegenheden werd aangewezen de hoofdingenieur-titulair
It. M u s q d e t ie r .
Op 1 September 1863 werd de commissie voor de Staatsspoor-
wegen ontbonden en met de leiding der Staatsspoorwegwerken
belast de secretaris jhr. G. J. G. K l e r c k , met den titel van
adviseur. Deze bleef als zoodanig werkzaam tot 1 Februari 1876,
toen hij tot minister van Oorlog werd benoemd. De leiding
van de zaken der spoor wegen, met inbegrip van den aanleg
der Staatsspoorwegen, werd toen opgedragen1 aan den eerstaan-
wezend-ingenieur N. T h . M ic h a e l is met den titel van Directeur
voor de Spoorwegen (*).
De aanleg der Staatsspoor wegen, ingewijd door Koning
W il l e m III met het leggen van den eersten steen voor de brug
over den TJssel te Zutphen op 22 October 1861, werd met
groote kracht aangevat. Op 5 October 1863 werd de eerste
sectie, van Breda naar Tilburg, voor het verkeer opengesteld,
nog in datzelfde jaar gevolgd door de section Harlingen—
Leeuwarden en Roosendaal—Bergen op Zoom, in totaal lang
orastreeks 61 KM.
In 1865 volgde de opening van de gedeelten Arnhem—Deventer,
Boxtel—Tilburg, Zutphen—Hengelo, Maastricht—Venlo, Helder—
Alkmaar, ter gezamenlijke lengte van omstreeks220 KM.,
en in 1866 van de gedeelten Leeuwarden—Groningen, Hengelo—
Enschede, Breda—Moerdijk, Yenlo—Boxtel, Deventer—Zwolle
en Venlo—Pruissische grens, ter lengte van 185 KM.
In de drie volgende jaren had de openstelling plaats van
de gedeelten Alkmaar—Uitgeest en Zwolle—Meppel (1867);
Enschede—grens, Groningen—Nieuweschans, Meppel—Leeuwar-
den, Bergen op Zoom—Goes, Utrecht—Waardenburg, ’s Her-
togenbosch—Boxtel (1868); Uitgeest—Zaandam, Waardenburg—
Hedel (1869), ter gezamenlijke lengte van bijna 266 KM., zoodat
op 1 Januari 1870 in het geheel omstreeks 731 KM. voor het
verkeer waren opengesteld.
In het jaar 1870 werden vervolgens de lijnen Meppel—Groningen
en het ontbrekende gedeelte Hedel—’s Hertogenbosch van
de lijn Utrecht—Boxtel in exploitatie gebracht, in 1872 de
gedeelten Goes—Vlissingen en Zwaluwe—Dordrecht—Mallegat
(tegenover .Rotterdam), ter gezamenlijke lengte van 138 KM.
Daarmede was het geheele Staatsspoorwegnet der wet van 1860
voltooid, behoudens de gedeelten Zaandam—Amsterdam en
Mallegat—Rotterdam, waarvan de oplevering door de belangrijke
viaduct-, stations- en haveninrichtingen werd vertraagd.
Let men op de groote moeielijkheden, die bij den bouw der
lijnen van dit net te overwinnen waren en neemt men verder
in aanmerking het groot aantal, waaronder hoogst belangrijke,
kunst- en andere werken, die gemaakt moesten worden, dan
is er zeker alle reden om hulde te brengen aan de voortvarend-
heid, waarmede bij den bouw van het eerste Staatsspoorwegnet
is gewerkt.
De vraag, door wie de Staatsspoorwegen zouden worden
geexploiteerd, was in de wet van 1860 in het midden gelaten.
Eene beslissing daaromtrent werd genomen, toen de eerste
sectien hare voltooiing naderden, bij de wet van 3 Juli 1863
(Staatsblad n#. 100). Daarbij werd bepaald dat de exploitatie
aan bijzondere ondememers bij concessie zou worden gegund,
terwijl bij de wet van denzelfden datum (Staatsblad n°. 101)
verschillende artikelen van eene door den Koning te verleenen
concessie werden goedgekeurd. Bij Koninklijk besluit van
11 Augustus 1863 werd daarop concessie verleend voor de
exploitatie van de Staatsspoorwegen, genoemd in de wet van
1860, met uitzondering van de lijn Amsterdam—Nieuwe Diep,
(*) Ala eerstoanwezend-ingenieur trad bij den bouw van het eerste Staatsspoorwegnet.
in de plaats van den beer Keuvexs, van 1S65 to t 1870 de kapitein der
Genie J . K a lp f op; de plaats van den heer Michaêlis en later die van den
heer van P behn, werd vervuld door den heer J . L euds.
66
aan de heeren F. v a n H e u k e l o m , H. L u d e n , W. P o olma n en
A.. V r o l ik , door wie op 26 September 1863 de Maatschappij
tot Exploitatie van Staatsspoorwegen te ’s Gravenhage (*) werd
opgericht.
Naast de uitbreiding van het spoorwegnet.door den Staat
valt in deze période melding te maken van den bouw. van
verschillende particulière spoorwegverbindingen. De eerste is
die van Utrecht over Amersfoort naar Zwolle, waarvoor op
14 Juli 1859 concessie was gegeven aan de heeren H. A. baron
v a n L o o k h o r st , A. B l o n d o t en C. v a n d e r E l s t en tot den
bouw waarvan op 20/29 Februari 1860 de Nederlandsche Centraal
Spoorwegmaatschappij te Amsterdam (f) werd opgericht. Deze
maatschappij verkreeg op 11/14 Maart 1863 nader concessie
voor de voortzetting der lijn van Zwolle tot Kampen. Het
gedeelte Utrecht—-Hattem werd door haar op 20 Augustus 1863,
de lijn tot Zwolle op 6 Juni 1864, de voortzetting tot Kampen
op 10 Mei 1865 in exploitatie gebracht.
Op 20/24 Augustus 1861 werd aan den heer E. J. H. D ull
te Almelo concessie verleend ~voor een spoorweg, die Almelo
via Hengelo en Oldenzaal met Salzbergén' zou verbinden. De
lijn werd gebouwd door de daartoe opgerichte Spoorwegmaatschappij
Almelo—Salzbergen, die haar na voltooiing op 16
October 1865 in exploitatie gaf aan de Maatschappij tot Exploitatie
van Staatsspoorwegen.
Aan de te Nijmegen opgerichte Nijm'eegsche Spoorwegmaatschappij
werd op 4 Juni 1864 concessie verleend voor een
spoorweg van Nijmegen in de richting naar Kleef, welke lijn
op 9 Augustus 1865 werd geopend en Nijmegen uit haar geïso-
leerden toestand verloste. De exploitatie werd opgedragen aan
de Rheinische Eisenbahn-Gesellschaft te Keulen.
In Noordbrabant werden door Belgische spoorwegmaatschap-
pijen de verbindingen van Eindhoven in de riehting naar
Hasselt en verder naar Luik en van Tilburg in de richting
naar Turnhout gemaakt. De eerstgenoemde lijn, op 20 Juli 1866
geopend, werd gebouwd door de Société du Chemin de fer
Liégeois—Limbourgeois et ses prolongements, te Luik, die de concessie
voor het Nederlandsche gedeelte verkreeg op 9/12 April 1864
en de exploitatie harer lijnen [Eindhoven—Hasselt—Luik en
Liers—Ans (Etat)] aan de Maatschappij tot Exploitatie van
Staatsspoorwegen opdroeg. Voor de lijn Tilburg—grenzen, in de
richting naar Turnhout, werd op 4 November 1864 ooncessie verleend
aan de Société des chemins de fer du Nord de la Belgique
te Brussel ; zij kwam op 1 October 1867 in exploitatie bij de spoor-
wegonderneming genaamd Chemin de fer Grand Central Beige,
eene in 1864 tot stand gekomen combinatie van de drie Belgische
spoorwegmaatschappijen, de Société anonyme des chemins
de fer d’Anvers à Rotterdam, de l’Entre Sambre et Meuse en
de l’Est Belge. Genoemde onderneming nam op 15 Juli 1867
ook de exploitatie van de spoorwegen van Landen via Hasselt
en Maastricht naar Aken over van de Aken—Maastrichtsche
Spoorwegmaatschappij.
De Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij, die sedert
1847 de breedsporige lijn Amsterdam—Rotterdam exploiteerde,
begreep dat zij, bij de uitbreiding die het spoorwegnet onder-
ging, haar geïsoleerden toestand niet mocht blijven handhaven.
Pogingen om een Rijkssubsidie te verkrijgen voor de versmalling
van haar spoor en de wijziging van haar rollend materieel,
stuitten in 1859 en 1863 af op de weigering van de Tweede
Karner om daartoe mede te werken. Ook eene in 1860 verkregen
concessie voor den aanleg van eene normaalsporige baan van
Scheveningen over ’s Gravenhage en Leiden naar Woerden, waar-
aan reeds een begin van uitvoering was gegeven, verviel door de
verwerping van de onteigeningswet door de Tweede Kamer
in 1862.
De spoorversmalling werd toen door de maatschappij in de
{*) De zetel der Maatschappij werd in 1870 naar Utrecht overgebracht,
(■j-) De zetel werd in 1878 verplaatst naar Utrecht.
jaren 1864 tot 1866 voor eigen rekening tot stand gebracht, en
op 30 Maart/29 April 1865 concessie verkregen, zoowel voor
den aanleg van een spoorweg van Haarlem naar Uitgeest, als
voor de exploitatie van den Noordhollandschen Staatsspoorweg
van Amsterdam naar het Nieuwe Diep.
De lijn Haarlem—Uitgeest werd op 1 Mei 1867 tegelijk met
de sectie Alkmaar—Uitgeest van den Staatsspoorweg voor het
verkeer geopend, nadat de maatschappij reeds op 20 December
1865 het geïsoleerde gedeelte van Den Helder naar Alkmaar in
exploitatie had genomen.
Nog veel- belangrijker was de ontwikkeling, die de Hollandsche
IJzeren Spoorwegmaatschappij eenige jaren later aan
haar net gaf, door den aanleg van den zoogenaamden Ooster-
spoorweg, van Amsterdam over Hilversum, Amersfoort en
Apeldoorn naar Zutphen, met een zijtak van Hilversum längs
de oostzijde van Utrecht, aansluitende aan den Staatsspoorweg
Utrecht—Boxtel. Hiermede werd uitvoering gegeven aan een
plan, dat aanvankelijk door de Nederlandsche Centraal-Spoorweg-
maatschappij werd gevormd. De concessie voor deze uitbreiding
werd verleend 30 Maart/4 April 1870, en de lijn, onder de leiding
aehtereenvolgens van de eerstaanwezend-ingenieurs J. K a l ff en
R. van H asselt, met zooveel kracht gebouwd, dat het gedeelte
Amsterdam—Amersfoort met den zijtak naar Utrecht op 10
Juni 1874, en de geheele lijn tot Zutphen op 15 Mei 1876 in
exploitatie werd genomen.
Ook de Nederlandsche Rhijn-Spoorwegmaatschappij breidde
haar net uit met de verbinding Harmelen—Breukelen en den
zijtak van Gouda naar ’s Gravenhage met verbindingsbaan
a-ldaar, waarvoor haar op 27 Mei 1867 concessie werd verleend-
De lijn Harmelen—Breukelen werd op 5 November 1869, de
lijn Gouda—’s Gravenhage op 1 Mei 1870 geopend.
Voor eene verbinding van Boxtel over Gennep naar de
Duitsche grenzen, en van daar voerende eenerzijds naar Wesel,
anderzijds naar Kleef, werd op 24 Februari 1869 concessie
verleend aan den heer W. H. van Meukeren te Rotterdam.
Van den zijtak naar Kleef werd later afgezien. De hoofdlijn
■ over Goch naar Wesel werd door de daartoe op 28 Mei 1869
te Rotterdam opgerichte Noordbrabantsch—Duitsche Spoorwegmaatschappij
gebouwd, die na veel vertraging wegens financieele
moeielijkheden het gedeelte Boxtel—Goch op 15 Juli 1873 in
exploitatie bracht. De voortzetting tot Wesel werd op 1 Juli
1878 in gebruik genomen.
In Staats-Viaanderen kwamen nog tot stand de lijn Terneuzen—
Sluiskil—Hulst—Belgische grens in de richting naar St. Nicolaas
en Mechelen en de lijn Sluiskil—Belgische grens in de richting
naar Gent. Voor de eerste lijn was reeds in 1863 concessie
verleend, die evenwel niet tot uitvoering werd gebracht en op
10 Juni 1868 werd ingetrokken en vervangen door een concessie
aan de heeren H. van Berchem, T h . J anssens, A. W auters
en W. D ’hanens, die op 27 Augustus 1868 te St. Nicolaas de
Société du chemin de fer international de Malines à Terneuzen
oprichtten.
Inmiddels was op 19 April 1864 aan den heer I. D e s ch am p s
te Gent concessie verleend voor den aanleg van den spoorweg
van Sluiskil via Sas van Gent naar de Belgische grenzen in
de richting naar Gent, en daartoe op 21 April 1865 de Société
du chemin de fer de Gand à Terneuzen te Gent opgericht.
Daar bij de concessie het medegebruik van het gedeelte Sluiskil—
Terneuzen van de lijn Mechelen—Terneuzen was toegezegd, en
de spoorwegmaatschappij Gent—Terneuzen er belang bij had,
dat de voortzetting van hare lijn tot Terneuzen zoo spoedig
mogelijk tot stand kwam, werd tusschen beide maatschappijen
overeengekomen, dat de maatschappij Gent—Terneuzen ook het
gedeelte Sluiskil—Terneuzen zou bouwen en wel voor gemeen-
schappelijke rekening en ook tijdelijk zou exploiteeren. De lijn
Gent—Sluiskil—Terneuzen werd daarop 1 April 1869 voor het
verkeer opengesteld; op 27 Augustus 1871 volgde de opening
van den spoorweg van Sluiskil naar St. Nicolaas.
Nog valt melding te maken van de opening van den spoorweg
van Zevenaar over Elten naar Kleef, met gebruikmaking van
het Nederlandsche gedeelte van den spoorweg van Zevenaar
naar Emmerik. Deze verbinding werd door de Nederlandsche
Rhijn-Spoorwegmaatschappij en de Rheinische Eisenbahn-Gesellschaft
te Keulen, ieder voor het gedeelte tot de grens, gebouwd
en op 19 April 1865 door laatstgemelde maatschappij voor
gezamenlijke rekening in exploitatie genomen.
Ook werd op 31 December 1874 geopend de spoorweg van
Venlo naar Wesel en verder naar Osnabrück, de zoogenaamde
Parijs—Hamburger baan, gebouwd en geëxploiteerd door de
Köln-Mindener Eisenbahn-Gesellschaft te Keulen. De concessie
voor het gedeelte Venlo—grens in de richting naar Straelen,
was op 7/11 September 1867 verleend.
De behoefte om Nijmegen direct met Arnhem te vereenigen
en in verband met een ontworpen spoorweg van Tilburg naar
Nijmegen eene verbinding daar te stellen tusschen de noorde-
lijke en zuidelijke Staatsspoorwegnetten, leidde tot de tweede
wet tot aanleg van spoorwegen voor rekening van den Staat
van 21 Mei 1873 (Staatsblad n°. 55). Behalve van de lijn
Arnhem—Nijmegen werd daarbij de aanleg gelast van eene
verbinding tusschen de lijn Breda—Rotterdam nabij Zwaluwe
met den spoorweg van Antwerpen naar het Hollandsch Diep
nabij Zevenbergen. De concessie voor deze verbinding was reeds
in 1871 aan de spoorwegmaatschappij Antwerpen—Rotterdam
verleend, maar werd in het begin van 1873 op verzoek van
deze maatschappij ingetrokken. Met de directe leiding van
den bouw der lijnen Arnhem—Nijmegen en Zwaluwe—Zevenbergen
werd belast de eerstaanwezend-ingenieur J. G. v a n den
Berg h .
Het gevolg van de hierboven geschetste werkzaamheid op spoor-
weggebied was, dat op 1 Januari 1870 de lengte van het in exploitatie
zijnde spoorwegnet was geklommen tot 1315 KM. en op 1
Januari 1875 tot 1621 KM. Bovendien waren op laatstgenoemden
datum nog voor de volgende spoorwegen de concessiën verleend :
1°. voor eene lijn Tilburg—’s Hertogenbosch—Nijmegen op 8
December 1871 aan den heer A. Brogden te Londen ; 2°. voor eene
lijn van Zutphen over Winterswijk naar de Pruissische grenzen in
de richting naar Borken en verder naar het kolenrevier «de Ruhr»,
en voor een zijtak van Winterswijk naar de grenzen in de richting
naar Bocholt, respectievelijk op 27 Maart en op 15 October 1872
aan de heeren J. B. Snellen te Moordrecht en J. W il l in k te
Winterswijk; 3°. voor eene lijn van Zutphen via Doetinchem
naar de Pruissische grens in de richting naar Bocholt op
10 Mei 1872 aan den heer A. H oltzman te Amsterdam ; 4°. voor
eene lijn van Leiden naar Woerden op 7 April 1873 aan de
heeren J. P. d e B ordes te ’s Gravenhage en mr. L. A. J. W. baron
S loet te Leiden ; 5°. voor eene lijn van Rotterdam over Schoon-
hoven, Wijk bij Duurstede en Wageningen naar Arnhem op
1 Mei 1873, en voor de voortzetting van Arnhem over Winterswijk
naar de Pruissische grenzen in de richting naar Munster
op 15 Mei 1874, aan de heeren E. Öt let te Brussel en L. W ilmart
te Brugge ; 6°. voor buurtspoorwegen in Groningen (Groningen—
Delfzijl, Sauwerd—Roodeschool, Baflo—Zoutkamp) aan S. baron
van H eemstra te Hillegom en E. J. J. K u inders en D. S. A.
D ocen te Amsterdam, op 30 September 1873 ; 7°. voor een
spoorweg van de Belgische grenzen bij Hamont längs Weert en
Roermond naar de Pruissische grenzen in de richting naar Gladbach
(spoorweg Antwerpen—Gladbach) op 6 December 1873
aan de Société anonyme des chemins de fer du Nord de la
Belgique te Brussel; 8°. voor eene lijn van Woensdrecht naar
de Belgische grenzen in de richting naar Antwerpen op 9 Mei
1874 aan de Société anonyme des chemins de fer d’Anvers
à Rotterdam te Brussel.
Ook was het tot stand komen en de doorgaande exploitatie
van de lijn van Nieuwe-Schans naar Ihrhove verzekerd door
het met Pruissen gesloten tractaat van 3 Juni 1874, goedgekeurd
bij de wet van 4 Juli 1874, waarbij beide Staten besloten den