■Provinoien, zoo noodig door financieele ondersteuning,
bevorderd»- welk voorstel met algemeene- stemmen werd aan-
genomen (*).
Ik meen daarm het bewijs te mögen zien, dat- bet congres
mijne- meening betreffende de wenschelijkheid der-bevordering
van - den vorderen aanleg van waterleidingen deelde.
- Werd -onze -bevolking in 1866 hevig door-de-cholera geteisterd,
in 1893,• toen- deze gevreesde ziekte in Hamburg woedde, bleef
ons land daarvan- bijna geheel verschoondy alhoewel het be-
smettingsgevaar vooral voor onze vele havenplaatsen groot was
en zieh hier en daar enkele gevallen vertoonden. -Al laat zieh
nu niet- wiskunstig bewijzen, dat wij dit aan-de sedert 1866
aangelegde -waterleidingen hebben te danken -gehad, zoo mag de
geringe üitbreiding, welke de cholera in 1893 in ons lahd heeft
verkregen, toch een günstig resultaat worden- genoemd en moet
het voor ons een spoorslag zijn om verder- op den goeden weg
voort -te gaan, ook in die plaatsen -waar de aanlegkosten
relatief hooger en de financieele resultaten waarsehijnlijk minder
günstig zullen zijn. Met het oog op het belang-van hetalgemeen,
zoowel bij den gezondheidstoestand der bevolking als bij de
verschaffing van zuiver water, bijvoorbeeld voor de zuivelbereiding
en andere takken van nationale welvaart, welke daaraan be-
hoefte hebben, meen ik dat de financieele ondersteuning van
Rijk en Prövincien mag worden ingeroepen, zoodra de betrokken
gemeenten zelve door subsidien- of dergelijken sprekende bewijzen
leveren, den aanleg van eene waterleiding in haar belang
te achten.
- Ik begin echter af te dwalen -door raijn blik reeds op de
toekomst te vestigen en wensch tot het heden terug te keeren.
Hat heden wordt vertegenwoordigd door de waterleidingen,
welke in uitvoering zijn en, daar wij gezien hebben dat de
meerderheid daarvan zijn bronwaterleidingen met ontijzerings-
inrichtingen' (f), zoo doe ik in eene tweede verhandeling de
beschrijving volgen van een van die nieuwste werken, namelijk
de waterleiding te Tilburg.
H. P. N. HALBERTSMA.
r ' p g p
DE WATERVOORZIENING VÄN AMSTERDAM.
äinkele weken v66r de oprichting van het Koninklijk
Instituut van Ingenieurs, den 8sten Juli 1847, werd
bij Koninklijk besluit aan den gepensionneerden majoor
der genie C. D. V a il l a n t , concessie verleend tot het
aanleggen van een waterleiding uit de duinen bij Haarlem
naar en in Amsterdam. Hiermede werd de grondslag gelegd
voor de duinwaterleiding, welke te huidigen dage nog het
grootste aandeel heeft in de watervoorziening van de hoofdstad.
Een betere watervoorziening voor Amsterdam was toen ter
tijd reeds meer dan twec eeuwen aan de orde. Telkens wareti
min of meer fantastische plannen voor aanvoer van water van
elders ter sprake gebracht; de Vecht en de Heikop hadden
beurtelings het punt van ititgang gevormd voor plannen, welke
nooit tot uitvoering kwamen; ook was reeds overwogen om
gedistilleerd water voor de waterverzorging te benutten. Door
(!) Zie gedrukt verslng van dat congres, Amsterdam, F . vas R ossum, 1890.
■ (-}-)• le ts over de ontwikkeling der ontijzeringsinrichtingen, welke eerst sedert
1S90 praktisch bruikbare zijn geworden, vindt men onder anderen in de „Deutsche
Vierteljahrschrift für öffentliche Gesundheitspflege”, Erstes H e ft 1897; in het
Beferaat von Prof. Dr. Bernard F ischer over „Grundwasserversorgung mit
besonderer Berücksichtigung der Enteisenung", blz. 85 en volgende.
V a il l a n t zelven was vroeger reeds voorgeslÄgeh om het water
aan den Krommen Rijn of de Barneveldsche Beek te ontleenen.
1 Het bestek van deze mededeeling laat niet toe over deze
vroegere plannen uit te weiden; het plan V a il l a n t geeft boven-
dien beter dan eenig ander een- beeid van den stand van het
wätervoorzieningsvraagstuk in het geboortejaar van het Instituut»
In 1847 moest, als, men afziet van het water uit de Mariapomp
te Utrecht, dat alleen ~voor enkele zeer rijken beschik-
baar was, te Amsterdam in • de behoefte" aan water -voorzien
worden door het in regenbakken opgevangen hemelwater en het
in schuiten aange voerde Vecht water. Van dit laatötgemelde werden
voor een -bevolking van ruini 200 000 zielen ongeveer 300 M*.
per dag aangevoerd en bij kleine hoeveelheden verkocht tegen
een prijs, die gewoonlijk / 0.05 per gang, overeenkomende met
ongeveer /1.50 per M3., doch in hetdrogejaargetijdeof bij lang*
durige. vorst het tienvoudige of meer bedroeg. En dit was het
water, waarvan de .meer behoeftige klasse, welke niet de beschik*
king had-over regenbakken, zieh uitsluitend moest bedienen.
Bij de gebrekkige wijze van aanvoer en distributee ging van
bovenvermelde hoeveelheid nog veel verloren; toch was de
gemiddelde opbrengst van dit schuitwater in het tienjarig tijdvak
van 1836—1846 /113 280 per jaar, waarbij nog omstreeks 50 °/„
moet worden gerekend voor het vervo’er naar ‘de woningen,
zoödat per jaar omstreeks /1 7 0 000 werd uitgegeven ■ voor een
zoo sehamele verzorging.
Door zijn in 1846 versehenen ontwerp voor een duinwater-
leiding bedoelde V a il l a n t in dien toestand verbetering te
brengen, maar toch meende-hij, dat, bij het stellen van eischen
voor een waterverzorging,- Amsterdam niet op 66n lijn mocht
gesteld worden met andere groote plaatsen, daar spoeling vkn
riolen niet voorkwam en bovendien de-'regenbakken, althans
voor hen die tegen het onderhoud er van nietopzagen,‘nimmer
zouden verdwijnen, uithoofde van de vele goede - eigenschappen,1
welke het regenwater voor vele doeleinden in de huishouding
bezit.
Hij begreep de groote moeielijkheid om bij een gewijzigde
watervoorziening het noodige bedrag juist te raraen, doch ben
rekende uit de door hem verzamelde gegevens, dat Amsterdam-
met 3500 M3. per dag ruimschoots van water zoude zijn voor*
zien, en,- dat, met het oog op de vermeerdering van bevolking,
op een uiterst maximum van 4000 M1. moest worden gerekend.
In den eersten tijd zoude deze hoeveelheid naar zijn meening
niet noodig zijn, en daarom stelde hij voor om, wat den aanleg
van de prise d’eau aangaat, een «primitive presumptive con-
sumptie» van 2000 M3. per dag aan te nemen.
V a il l l a n t beoogde het water uit de duinen te verzamelen indichte
gemetselde tunnels,* uitloopende in een diep kanaal,
waartoe hij een bestaande zanderijvaart bij Overveen wilde ver-
diepen. Nadat de waterstand in dat kanaäl zooveel mogelijk
door uitpomping“ zoude zijn verlaagd, zouden van daaruit, op
een diepte van ongeveer 25 M. beneden de oppervlakte van de
hoogere duinen, de 2 M. hooge- en 1.34 M. breede tunnels worden
geboord.
. Aangenomen werd, dat het water steeds zoude kunnen ge-
houden .wqrden. op een peil van 0.25 ä 0.30 M. boven den
bodem van die tunnels, zoodat op 0.40. M.. boven dien bodem
een honten, vloer was ontworpen, waarover de tunnels steeds
begaaubaar zouden wezen. Het water zöude die tunnels in-
treden door ijzeren buizen, geplaatst in de afdekking van in
den bodem. der tunnels, op afstanden van .20. M. verdiepte, van
onderen opene, doch van boven afgesloten putten. Die ijzeren
buizen zouden verstelbaar worden gemaakt om. in verband met
den stand van het welwater in de duinen, den toevoer naar de
behoefte te regelen.
Het uit die tunnels toevloeiende water, op 1.330 M3. per dag-
en per meter lengte berekend, zoude in een standpijp opge-
porapt worden en naar Amsterdam gevoerd door een gegoten
ijzeren buis van 0.30 M. middellijn, bestaande uit mofbipzen,
V waarvan de verbindingen met eenig werk en verder met beuken-
houten wiggen zouden worden gedieht. Kenschetsend voor de
denkbeeiden van dien tijd is, dat V a il l a n t in zijn ontwerp in
het breede meende te moeten uiteenzetten, waarom zulk een
ijzeren gesloten leiding, vooral in de vlakke terreinen tusschen
Haarlem en Amsterdam, de voorkeur verdiende boven een
open kanaal.
In Amsterdam zoude het water verzameld worden in een
réservoir, bestaande uit een aantal in den grond gezonken
eikenhouten bakken van 8 M. middellijn en 10 M. diepte,
onderling door ijzeren buizen verbonden, in welk samenstel het
water aan de eene zijde zoude intreden, om aan de andere zijde
door een stoomwerktuig te worden opgenomen en in de stad
geperst; later, als die houten bakken zouden beginnen te vergaan,
en men tevens over ruimere geldmiddelen konde beschikken,
zouden die bakken met metselwerk kunnen worden bekleed.
Op dit ontwerp, waarvan de kosten op / 2 200 000 werden
begroot, werd de bovenvermelde concessie van de Regeering,
verkregen, en verleende ook de Gemeente Amsterdam den
20sten April 1849 concessie tot het leggen van een buizennet
binnen haar gebied.
Het ontwerp van V a il l a n t werd in Amsterdam met weinig
instemming ontvangen; te meer waardeering verdienen de
mannen, die een open oog hadden voor de belangen der hoofdstad
en zieh met V a il l a n t tot een comité vereenigden om de
zaak tot stand te brengen en die ook tot stand brachten.
Aan het hoofd van dit comité stond de als schrijver algemeen
bekende mr. J. v a n L e n n e p ; verder bestond het uit de heeren
J. S. K l e in p e n n in g , H. G. Cr u y s , mr. W. v a n d e r V l ib t ,
K. K o o pm a n s , J. E d u a r d S t u m p f f en H. M. G. v a n R os sum.
Reeds in Januari 1850 werd een bericht in het licht gegeven,
waarin het groote gewicht van de onderneming werd uiteen-
gezet, ontwerp-statuten van een op te richten naamlooze ver-
eeniging werden aangeboden en de ingezetenen werden opge-
roepen om door deelneming in het maatschappelijk kapitaal
• de onderneming te doen slagen. Het vertrouwen ontbrak echter;
zoowel in dagbladen als in brochures werd het ontwerp be-
streden: hier werd het denkbeeid om uit de duinen water te
ontleenen voor Amsterdam als onzinnig uitgekreten; dââr
Werd het belachelijk genoemd om voor die watervoorziening
zulke groote hoeveelheden beschikbaar te stellen en werd voor-
gerekend dat eene hoeveelheid van 630 M3. per dag, zelfs in den
meest onbeperkten zin, in de behoefte kon voorzien ; elders weder
werd het een ongerijmdheid genoemd, te meenen dat ooit een
behoorlijke rente zoude worden verkregen van een zoo groot
kapitaal, en, zooals gewoonlijk, ontbrak het ook niet aan persoon-
lijke insinuatiën omtrent de motieven v:an de ontwerpers.
Doch het comité werkte rüstig voort; adviezen vangeleerden
omtrent den aard van het water, van ingénieurs omtrent de
uitvoerbaarheid van de werken, werden gevraagd; ook werden de
plannen onderworpen aan het oordeel van met de uitvoering
van waterleidingen meer vertrouwde engelsche ingénieurs, die
zieh daarover in zeer günstigen zin uitspraken en toezegden
ook van hunne zijde pogingen te doen om de belangstelling
voor de onderneming in Engeland gaande te maken. Doch
niettegenstaande in een nader bericht van Juni 1850 van dit
alles mededeeling werd gedaan, bleven, met uitzondering van
enkele, de Amsterdamsche beurzen gesloten; in eene door het
comité opgeroepen vergadering, waarbij de zaal tot de nok gevuld
was. en waarin J a c o b v a n L e n n e p zijn groote welsprekendheid
aanwendde om het nut der zaak te bepleiten, werd de gelegen-
heid opengesteld om in het maatschappelijk kapitaal deel te
nemen ; bij het openen der lijst bleek dat voor één aandeel
ad f 250 was ingeteekend. Ook de pogingen, in Engeland aan-
gewend, bleken weinig vruchtbaar, zoodat in Februari 1851
het comité bij circulaire aan de enkele inschrijvers mededeelde,
dat het vermeende zijne bemoeiingen te moeten eindigen ende
inschrijvers van hunne toezegging ontsloeg.
Door toevallige omstandigheden werden echter in dien tijd
eenige invloedrijke personen in Engeland voor de onderneming
gewonnen, en de noodige gelden bijeengebracht, waarop
onmiddellijk de werkzaamheden op nieuw werden aangevangen;
den llden Juni 1851 werd de Koninklijke bewilliging op de
Statuten verkregen; op 11 Juli daaraanvolgende werd de naamlooze
vennootschap «Duinwater-Maatschappij» opgericht en op
19 December daaraanvolgende werd aan die Maatschappij de
definitieve concessie door de Regeering verleend.
Inmiddels was met de uitvoering reeds aangevangen; door
medewerking van mr. D. J. v a n L e n n e p waren de noodige
gronden in de duinen verkregen, door die van mr. H e n r jc k
A. v a n L e n n e p het recht van doorvoer van het water en op
11 November 1851 werd de eerste spade in den grond gestoken
door wijlen Z. K. H. den prins van Oranje; hierna werd het werk
met kracht voortgezet, zoodat op 12 December 1853 water kon
geleverd worden aan een fontein bij de Willemspoort en op 1 Mei
1854 het eerste abonnement voor waterlevering kon worden
gesloten.
De uitgevoerde werken weken in vele opzichten af van het
ontwerp van V a i l l a n t ; een andere dan de door hem aange-
wezene plaats voor de prise d’eau had moeten worden gekozen ;
in plaats van in de besproken tunnels, werd het water in open
kanalen verzameld en kunstmatig g'efiltreerd. Was hierin de
engelsche invloed kenbaar — de definitieve werken waren toch
ontworpen en uitgevoerd door B la n d W. C r o k e r — deze deed
zieh vooral gevoelen in den breederen opzet van het geheele
werk. In plaats van voor 4000 M3. per dag werd het, althans
wat de machinekracht en het buizennet betreft, voor meer dan
de dubbele hoeveelheid aangelegd.
Ook het oorspronkelijke denkbeeid om het water bij Amsterdam
op nieuw op te pompen, had men laten varen; op aan-
drang van het Amsterdamsche gemeentebestuur werd echter
voor grootere zekerheid nog een open reservoir met pompmachines
bij Amsterdam gebouwd, dat echter nooit is gebruikt.
Dat een grootere capaciteit dan de eerst gedachte wensche-
lijk was, blijkt uit de omstandigheid, dat reeds in 1855 ruim
2 600 000 M3. water werd gepompt; deze hoeveelheid onderging
in de eerste jaren weinig verandering, werd na 1870 echter
steeds grooter, zoodat in 1896 9 000000 M3. uit de duin waterleiding
werd geleverd.
Het gepompte water kwam echter niet alleen aan Amsterdam
ten goede; in ^858 werd ook aangevangen in Haarlem, in 1870
in Nieuwer-Amstel water te leveren, en hieraan werd steeds
üitbreiding gegeven, tot in 1885 de nieuwe concessie verdere uit-
breiding van het buizennet buiten de gemeente Amsterdam ver-
hinderde en in 1888 Nieuwer-Amstel een eigen waterleiding open de.
Deze toeneming van het gebruik maakte üitbreiding van de
werken noodig; reeds in 1856 werd met üitbreiding van het kana-
lennet aangevangen, en deze geregeld doorgezet; een derde filter
bleek spoedig gewenscht, in 1879 werden nog twee en in 1891
weder twee filtere gebouwd, zoodat de totale lengte kanalen nu
24160 M. en de filteroppervlakte 19 600 M*. bedraagt. Ook de
machinekracht werd in 1879 vergroot, een tweede buisleiding
naar Amsterdam gelegd en het buizennet aldaar uitgebreid.
Bleken de voorspellingen van hen, die de door V a il l a n t
geraamde behoefte te hoog hadden geacht, dus onjuist, zij die
van de onderneming siechte financieele resultaten verwachtten,
schenen eerst goed te hebben gezien, want, hoe groot de bloei
van de Maatschappij in latere jaren was, in de eerste jaren
was het niet mogelijk eenig dividend Op het aandeelenkapitaal
uit te keeren.
Een keerpunt in de geschiedenis van de waterlevering van
Amsterdam gaf het jaar 1878. De door de gemeente Amsterdam
verleende concessie was een niet uitsluitende en bovendien te
allen tijde opzegbaar, en in genoemd jaar deelde het gemeentebestuur
aan de Maatschappij mede, dat de concessie zoude worden
opgezegd, tenzij door de gemeente andere voorwaarden konden