Onder Koning L o d e w l j k kwam die bevaarbaarmaking weder. 1 1
ter sprake, doch zonder eenig gevolg.
Koning W i l l e m I, die steeds een open oog had voor de
belangen van bandel en nijverheid,. die voorging waar het de
bevordering van nuttige ondernemingen of het scheppen van
nieuwe bronnen van welvaart gold, bracht uit eigen middelen
in 1827 en 1828, het Kanaal van Apeldoorn naar den IJssel
beneden Hattem tot stand, dat den 13den April 1829 voor de
scheepvaart geopend werd.
Het kanaal, te Apeldoorn aanvangende aan den straatweg
naar Deventer, liep over ongeveer 2'/« KM. op eenigen afetand
beoosten de Grift, liep verder onmiddellijk längs de Grift tot
Heerde, waar het in de Grift werd opgenomen en volgde die
beek behoudens eene coupure, lang ruim 1 KM. boven I-Iezenberg,
tot hare vereeniging met de Groote Wetering, en verder tot
haren uitloop in den IJssel beneden Hattem. De lengte van dit
Griftkanaal was 32 KM., waarvan ruim 20 KM. geheel nieuw
gegraven.
Het kanaal verkreeg zes panden, waardoor het verschil in
waterspiegel tusschen Apeldoorn en Hattem, bij middelbare
IJsselstanden 12.28 M. bedragende, verdeeld werd over vijf
houten schutsluizen, wijd 4.30 M. met eene schutlengte van
22 M., keerende: de Apeldoornschesluis 2.40 M., de Koudhoorn-
schesluis 2.50 M., de Vaassenschesluis 2.72 M., de Bonenberger-
sluis 1.56 M. en de Hezenbergersluis 3.10 M., bij lage IJsselstanden
zelfs nog meer, tot ruim 4 M.
De schuthoogte verdient de aandacht; zij werd tot heden in
ons land alleen overtroöen bij de na te noemen sluis te Dieren,
waar, bij het schütten op lage IJsselstanden, soms 5 M. voor
een paar deuren gekeerd wordt.
De kanaal peilen waren 1.42 M. boven de sluisdorpels, de
bodembreedte bedroeg 6.50 M., die op den waterspiegel 10.80 M.
met 7 keerplaatsen; 27 ophaalbruggen, waarvan 3 voetbruggen,
voorzagen in de gemeenschap over het kanaal.
Vijf grondduikers onder het kanaal dienden voor de afwatering
van eenige lage gronden tusschen de Grift en het Kanaal.
In de voeding werd voorzien door de Kaijersbeek, gevormd
uit onder Beekbergen geopende sprengen, wier water in de
haven te Apeldoorn werd geleid, en verder door de Grift, die
ook het overtollige water weder opnam.
De opname van het kanaal in de Grift had plaats beneden
de Bonenbergersluis, terwijl de benedenste of Hezenbergersluis
| op het benedeneinde der coupure beoosten de Grift werd
gebouwd. Op het afgesneden gedeelte der Grift werd het water
door een in werking blijvenden papiermolen opgestuwd.
Na de voltooiing werd het nieuwe kanaal door het Rijk in
onderhoud genomen.
Op hoe bescheiden schaal dit ook was aangelegd, waren de
I gevolgen spoedig merkbaar aan de ontwikkeling van landbouw
en nijverheid, aan de daarmede gepaard gaande meerdere welvaart,
en ook door de snellere toename der bevolking, ver-
geleken bij die van andere op de Veluwe en daar nabij gelegen
gemeenten, die de voordeelen van een waterweg misten.
In 1845 werd door den districts-commissaris van de Veluwe,
baron S l o e t t o t O l d h u i s , die Koning W i l l e m I reeds terzijde
had gestaan bij het tot standbrengen van het Griftkanaal, eene
doortrekking van dit kanaal van Apeldoorn naar den IJssel,
tusschen Dieren en Brammen ontworpen. Dit plan kwam,
hoewel van bevoegde zijde günstig beoordeeld, niet tot uitvoering.
Intusschen was de belangstelling levendig geworden; in 1850
begon een overleg tusschen de Regeering en het Provinciaal
bestuur, om met medewerking der verschillende belanghebbenden
tot de uitvoering van een kanaal Apeldoorn—Dieren te geräken;
door de gemeenten Apeldoorn, Brammen en Rheden werden
bijdragen van te zamen / 25 000 toegezegd, en in de zomer-
vergadering der Staten van Gelderland van 1854 werd / 80 000
toe*estaan, wanneer het Rijk het werk ondemam. Eindelijk
werd bij de wet van 4 Juli 1858 (Staatsblad, nn. 49) tot de
doortrekking van het Griftkanaal naar den IJssel. te Dieren
besloten.
Het op e6n waterspiegel liggende kanaal, lang van den straatweg
te Apeldoorn tot den IJssel te Dieren 22.8 KM., werd gegraven
in de jaren 1859—1864, op eene diepte van 1.60 M. beneden
het kanaalpeil van 13.42 M. + AP., bij eene bodemsbreedte van
6 M., met 14 wisselplaatsen en 4 keerplaatsen, te Apeldoorn,
Oosterhuizen, Loenen en Dieren. Voor de gemeenschap over
hot kanaal werden 20 bruggen, waarvan 6 draaibruggen en
14 vlotbruggen, gebouwd.
Reeds bij de behandeling van het wetsontwerp werd aan-
genomen dat later het geheele kanaal, van Hattem tot Dieren,
op eene diepte van 2 M., bij eene bodemsbreedte van 7.50 M.
zou worden gebracht, om het voor de tjalkvaart tusschen de
noordelijke provincien en den Rijn met een diepgang van
1.70 M., geschikt te maken. Zoowel bij de onteigening van de voor
het kanaal noodige gronden, als bij den bouw der sluis te
Dieren, werd daarmede rekening gehouden.
De sluis, waarmede men van het kanaalpeil, 13.42 M. + AP.
daalt tot den IJssel (middelbare stand 6.30 M. + AP. en lage
stand overeenkomende met dien van 1.50 M. aan de peilschaal
te Keulen, 4.90 M. + AP.), werd 11S63—1S65) in steen gebouwd;
zij verkreeg eene wijdte van 6 M. en 3 schutkolken lang 32.60 M.
De bovenslagdorpel werd gelegd 11.30 “M. + AP. (2.12 M.
kanaalpeil) en de benedendorpel 3 M. + AP., of3.30M. — MR.
en 1.90 M. beneden den genoemden lagen rivierstand van
4.90 M. + AP.
Daar de Regeering de bevoegdheid miste om de, het kanaal
snijdende beken, daarin op te nemen, en daardoor een voor
de scheepvaart gewenschten waterstand te verzekeren — door
welke inleiding trouwens ook andere belangen, die te ontzien
waren, zouden geschaad worden — was de aandacht reeds dadelijk
op de voeding gericht.
V66r dat tot de uitvoering besloten was, werd deSneest mogelijke
! medewerking in uitzicht gesteld van hen, die'iäe beschikkihg
hadden over de voor de voeding in aanmerking körnende beken
en waterbronnen; nadat eenmaal tot den aanleg besloten en daar-
aan een begin van uitvoering gegeven was, bleek reeds spoedig
dat van die medewerking weinig te wachten was en dat de
voeding een zoo niet moeielijk, dan toch kostbaar en tijdvorderend
onderdeel van het werk zoude zijn.
Toen in 1865 het kanaal en de sluis te Dieren gereed waren,
was de voeding nog allerminst verzekerd, en eerst met het einde
van 1868 was een toestand bereikt, die tot de opruiming van
den dam tusschen het oude en het nieuwe kanaal en tot de
openstelling daarvan voor het doorgaand verkeer van Hattem
tot Dieren deed besluiten.
In de voeding werd toen voorzien: door de Oudebeekboven
Loenen, die in 1867 verruimd was en het water aanvoerde uit
een gebied van ongeveer 230 HA.; — door de Oosterhuizer-
sprengen, lang 1533 M., onder Beekbergen aangelegd in 1867
en in 1869 verlengd;!;+ door de Zwaansprengen onder Beekbergen
en Apeldoorn, lang 3645 M., aangelegd in 1867 en
1868; — door de Kaijers- of Keizersbeek onder Apeldoorn,
lang 6552 M., waarvan de bronnen of sprengen, liggende ten
westen van den straatweg van Apeldoorn naar Arnhem, reeds
in 1826 geopend waren tot voeding van het bovenpand van
Ixet Griftkanaal, en later opgenomen werden in het pand Apeldoorn—
Dieren, in 1868 was het boveneind of de zuidwest-
kop met 212 M. verlengd; — en eindelijk nog door eenig van
de heide bezuiden Eerbeek afloopend water, dat door een duiker
op het kanaal gebracht werd.
De Soerensche- Eerbeeksche- Loenensche- en Beekbergsche-
beken waren, evenals de voormalige Oudebeek onder Loenen,
met ruirne grondduikers, bestaande uit twee kokers, wijd 0.S0
M, hoog 0.60 M., onder het kanaal doorgebracht. Voor een zestal
kleinere waterleidingen waren grondduikers, wijd van 0.35 tot
0.50 M., gelegd.
Om het waterverlies door doorsijpeling van de kanaaldijken
te verminderen, waren tusschen Dieren en Spankeren, waar het
kanaal in ophooging ligt, dat is waar de gewenschte waterspiegel
merkelijk hooger ligt dan het doorsneden terrein, de
bodem en de beloopen over eene lengte van ruim 1 700 M. met
klei bekleed, en daarvan goede uitkomsten verkregen; werd
toch over dit vak v66r de kleibekleeding een verlies van
4 500 M3. per etmaal geconstateerd, daarna was dit verlies tot
25 °/o teruggebracht.
Na de openstelling werd soms nog watergebrek op het kanaal-
pand Apeldoorn—Dieren ondervonden, en bleef men op ver-
betering der voeding bedacht, waartoe van 1869 tot 1872 de
Veldhuijzerspreng, lang 2630 M., strekkende zuidwestwaarts van
het kanaal benoorden Loenen naar den weg Loenen—Beekbergen,
met een zijtak op 1502 M. uit het kanaal, lang 230 M.,
werd aangelegd, en van 1874—1876 de Vrijenbergerspreng,
zijnde eene zuidwestwaartsche doortrekking van de Veldhuijzer-
spreng, lang 3 671 M., die in 1882 nog met 182 M. verlengd
werd.
Voor een zuinig waterverbruik zijn op de sprengen stuwen
geplaatst om het water op te houden, wanneer daaraan voor
de voeding geen behoefte bestaat, en eene noodelooze daling
van het grondwater te voorkomen.
Van deze sprengen zijn de Veldhuijzer- en Vrijenbergerspreng
merkwaardig door de zeer diepe ingraving, die eene grootste
diepte van 13.50 M. bereikt. De bodem der Vrijenbergerspreng
daalt van 29.64 tot 13.71 M. + AP. welk verschil nagenoeg
geheel wordt verdeeld over vijf steenen overlaten of vervallen,
waarvan twee gekoppeld, met eene hoogte van afstorting van
4.90 M. en 7.43 M.
Dank zij deze werken is de voeding verzekerd- en wordt geen
belemmering der scheepvaart door. te lage waterstanden meer
ondervonden. In droge maanden, waarin de verdamping den
regenval aanzienlijk overtrof, leverden de sprengen met de
Kaijersbeek altijd nog ongeveer 20000 M3. per etmaal.
Om het bij de behandeling der wet van 4 Juni 1858 (Staatsblad
n°. 49) aangegeven programma te volgen, werden van 1858
tot 1874 de bruggen van Apeldoorn tot Hattem in ijzer herbouwd,
en op eene doorvaartwijdte van 6.20 M. gebracht. Van 1872
tot 1884 werden de tusschen Apeldoorn en Hattem liggende
vijf sluizen in steen herbouwd op dezelfde wijdte, diepte en
schutlengte als die der Dierensche sluis, — van 1874 tot 1879
werd het met den IJssel gemeenliggende zesde pand gebracht
öp eene diepte van 1.90 M. — AP. of 2.80 M. beneden den
middelbaren rivierstand, bij eene bodemsbreedte van 5 M. en
beloopen van 3 op 1, terwijl te gelijkertijdde sterk kronkelende
benedenmorid door eene flauwgebogen afsnijding, lang 534 M.,
werd vervangen.
Van 1873 tot 1881 werd het kanaal van Apeldoorn naar
Dieren verruimd tot 2 M. beneden kanaalpeil, bij eene bodemsbreedte
van 7.50 M., zoodat aan de volledige uitvoering nog
ontbreekt de verruiming tot genoemd profil van de kanaal.
panden tusschen de Apeldoornsche en de Hezenberger sluis,
over eene lengte van bijna 25 KM
De in 1877 geopende, in dezelfde richting loopende locaal-
spoorweg Willem III, inet aansluitingen aan het groote spoor-
wegnet te Dieren, Apeldoorn eh Hattem, heeft de verruiming
dezer lcanaalpanden op den achtergrond gescboven.
Met het onderhoud der werken zijn ook voortdurend ver-
beteringen aangebracht, onder anderen de begrinding der kanaaldijken
over eene lengte van bijna 25 KM., noodig om de doorsneden
streek het volle genot van den waterweg te geven, en
de aanleg van 23 losplaatsen, waarvan 11 met keermuren van
basalt, te zamen lang 765 M.
De lengte van het kanaal bedraagt van den IJssel te Dieren
tot den IJssel beneden Hattem 54 630 KM.
De kosten van aanleg van het geheele kanaal, zooals het thans
bestaat, zijn te stellen:
Voor het gedeelte van Apeldoorn naar Hattem . / 850 000
■ > » > • • ■ » Dieren . » 743 600
Te zamen . . . / 1593 600
Volgens het Bijzonder Reglement van politie voor het Apel-
doornsch Kanaal, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 Mei
1892 (Staatsblad n°. 105) mag het kanaal bevaren worden door
schepen, hoogstens lang 30 M., — van Dieren tot Apeldoorn en
van de Hezenbergersluis tot den IJssel, breed hoogstens 5.90 M.
met een diepgang van hoogstens 1.56 M., — voor het gedeelte
van de Apeldoornsche tot de Hezenberger sluis diepgang hoogstens
1.38 M., breedte hoogstens voor stoombooten 4.15 M., voor
de overige schepen 5 M.
In 1896 werden geschut te Dieren 1240 vaartuigen met cen
gezamenlijken inhoud van 78001 M3.; aan de Hezenberger sluis
1552 vaartuigen met een gezamenlijken inhoud van 74 562 M3.
Drie stoombooten bevaren het kanaal in geregelde beurt van
Apeldoorn, op Rotterdam en Amsterdam.
In 1896 werden längs het kanaal vervoerd aan steenkolen,
turf, brandhout, bouwmaterialen, landbouwproducten en fabrieks-
goederen tusschen Dieren en Apeldoorn 42 647 ton en tusschen
Apeldoorn en Hattem 39 658 ton (van 1000 KG.).
Volgens het Koninklijk Besluit van 29 November 1877 (Staatsblad
n°. 198) wordt het kanaalgeld op 10 plaatsen geind, zoodat
betaald wordt in verhöuding tot den bevaren afstand; voor een
schip dat het kanaal over de geheele lengte bevaart, wordt
betaald /0.13 per M3. en voor een vlot/2.75 in eens. Beurt-
schepen, en schepen geladen met steenkolen en turf voor aan
het kanaal gelegen fabrieken, of met dakriet, hooi en stroo,
betalen de helft; met mestspecie geladen schepen zijn geheel vrij.
In 1894 werd aan kanaalgelden ontvangen / 6 217.
Bovendien betaalt ieder schip voor de opening van elke van de
47 over het kanaal liggende bruggen / 0.05, wanneer het 60 M3.
of minder en / 0.10 wanneer het meer dan 60 M3. inhoud heeft.
Bij deze bijdrage behoort plaat X.
W. BLOM.
DE B1NNENSCHEEPVAARTKANALEN
@ IN ZUIDHOLLAND. I
n het gedeelte der provincie Zuidholland, gelegen
benoorden den IJsel, Nieuwe-Maas en Scheur, komen
tallooze wateren voor. die alle worden bevaren en
] dit gemeen hebben, dat ze boezemwateren zijn; dat
wil zeggen, dat ze in de eerste plaats dienen tot het ontvangen en
bewaren van het op de landen vallende regenwater (längs natuur-
lijken weg of kunstmatig op den boezem gebracht) en tot het
afvoeren van dit overtollige water op de aanliggende rivieren of
.op de zee.
Onder die boezem wateren, die in ieder waterschap afzonderlijk,
met elkander gemeen liggen, zijn eenige vaarten, die van oudsher
meer rechtstreeks voor de scheepvaart dienst dcden en door
schutsluizen met de rivier en met de aangrenzende boezeni-
wateren waren verbonden; terwijl andere vaarten, binnen de
grenzen van hetzelfde waterschap, verbinding van enkele meer
belangrijke centra van bevolking geven.
Tot de laatste behooren onder anderen de vaarten van Delft
iiaar Maassluis en Vlaardingcn en de vele kanalen in het Westland;
tot de .eerste: de Rijn van Leiden tot de Utrechtsche grens,
de verschillende takken van de Schie, de Vliet van Delft naar
ü