S ta a t van de e le k t r is c h e in s t a l la t io n der S t a a t s s p o o rw e g e n op 1 D e c em b e r 1896.
g g •uoinoBupp.iuucI oqosuiipig;
■f S
S i
•uain-aioduty a i iiairandtiQ
•SuiioîpiïiVV
■ïnnaiin aad uoS uiib}uba\uio
•ouronip a sp do auiqoBuraïooîs
op uba âuiâs.uaq op uba 3at8awqj9AO
•innujui jod ub3 ujibiubaauio
•(anoiBOipai) u^qoBjqapjBB^
W -0 2 °î qniputooig
'sH u! qo[A.raddo puuB.sua^
ni pp^saS îsuaip u j
lamp door de handen van den instrumentmaker geweest, dan
komt zlj op de regelbank, waar zij onder contröle van stroom- en
spanningmeters zal moeten aantoonen vrij te zljn van mechanische
gebreken en de elektrische nader zullen worden verholpen.
Daar bij dit onderzoek de geaardheid van den lichtboog waarde-
volle aanwijzingen kan geven, is de regelbank voorzien van
over elkaar aangebrachte gekleurde (roode en groene) glasruiten,
die veroorloven den lichtboog zonder' vermoeienis voor de,
oogen te volgen, terwijl ten overvloede een vergroot beeid van
den lichtboog, door een lens op een wit muurvlak ontworpen,
de details verraadt, die aan het ongewapend oog ontsnappen.
Ten slotte zij nog vermeld, dat voor de afregeling uitsluitend
prima koolstiften worden gebezigd, ten einde de onregelmatig-
heden die de koolstiften kunnen veroorzaken, zooveel doen-
lijk te voorkomen en dat door het opnemen van een spannings-
diagram door middel van een zelfregistreerenden Voltmeter de
geringste onnauwkeurigheid in de regeling wordt verraden.
In 1895 werd. eene hieuwe uitbreiding van het centraalstation
Utrecht noodzakelijk door de aansluiting van de stationslokalen
met 69 gloeilampen en 11 booglampen, de locomotiefloodsen
met 67 gloeilampen, de nieuwe stationsoverkapping met 52 boog-
larapen en eindelijk het nieuwe administratiegebouw der Staatsspoorwegen
met ruim 520 gloeilampen, een 7 PK. elektromotor
voor het drijven van een personenlift, 2 elektro-ventilatoren van
2 PK. en 3 van 1 PK., te zamen per uur een volume van
30000 M*. lucht uitslaande, zijnde ruim de inhoud van het
gebouw.
Middelerwijl had te Nijmegen de tijdelijke installatie plaats
gemaakt voor een definitieve, terwijl ten slotte in 1896 eene
tijdelijke installatie te ’s Hertogenbosch in de verlichting van
stationsgebouw en overkapping voorzag. Voor eene behoorlijke
beschrijving van de verschillende elektrische inrichtingen van 1883
tot 1897 door de Staatsspoorwegen tot stand gebracht, bood dit
vluchtige ©verzieht geen plaats, terwijl eene overlading van
cijfers moest vermeden worden om aan de leesbaarheid van deze
regelen niet te kort te doen. Ten einde aan de daardoor ont-
stane leemten tegemoet te komen, zijn in de nevensstaande tabel
de voornaamste gegevens verzameld die, in eene algemeene
statistiek van elektrische sterkstroom-inrichtingen bij spoor-
wegen opgenomen, geen siecht figuur zouden maken. Een denkbeeid
van het bedrijf op de verschillende stations geeft de
grafische voorstelling van de Ampere-meterstanden op 1 December
1896, terwijl ten slotte de vooruitgang in de wijze van inrichting
van de elektrische centraalstations in beeid is gebracht door de
gegeven plattegronden en doorsneden van de fabrieksgebouwen
te Venlo en te Vlissingen. Zie plaat LV.
L. M. BARNET LYON.
OVER DE ONTWIKKELING DER TELEFONIE EN ELEK-
- TRISCHE VERLICHTING TE AMSTERDAM.
@ ,
I onder vrees voor tegenspraak mag beweerd worden,
dat bij de geboorte van het Instituut, welks vijftig-
jarig bestaan wij hier gedenken, de hier boven-
I genoemde bedrijven in het geheel niet bestonden.
De ontwikkeling daarvan te schetsen komt dus eenvoudig
neer op het mededeelen van den bestaanden toestand, wat ik
mij voorstel hier voor Amsterdam te doen.
De rang van eerstgeborene geeft aan de telefonie de eer van
het eerst te mögen worden behandeld.
TELEFONIE.
Afgezien van enkele op zieh zelf staande verbindingen, is in
Amsterdam het eerste geregeld geexploiteerde telefoonnet aan-
gelegd. De Gemeente waagde het niet het nieuwe bedrijf, nog
zoo geheel onbekend, als eigen tak van dienst in te richten, maar
verleende een concessie aan «the International Bell-Telephoon-
Company», die de uitvinding van B e l l productief wilde maken.
Deze maatschappij droeg de concessie over aan dé daarna ge-
.vormde «Nederlandsche Bell-Telefoonmaatschappij», die eveneens
in andere steden van ons land concessie verwierf en exploiteerde,
en later ook voor intercommunaal verkeer zorgde.
De concessie te Amsterdam dagteekent van 7 September 1880
en werd verleend voor vijftien jaren. Zij hield de bepaling in van
na dit tijdvak te kunnen worden ingetrokken, in welk geval
de concessionaris tot opruiming van alle werken, op-in,ofover
den gemeentegrond verplicht zou zijn.
Wij zijn er allen getuigen van geweest, dat deze bepaling is
uitgevoerd, zij het ook ruim één jaar na het bij den aanvang
vastgestelde tijdstip, namelijk . 1 November 1896. Het is hier
zeker niet de plaats om in een beoordeeling te treden van de
handelwijze der gemeente om een belangrijk kapitaal met één
slag renteloos te maken. Het Staat echter vast, dat het net
der Nederlandsche Bell-Telefoonmaatschappij veröuderd was,
ondanks de vele en kostbare uitgaven, besteed om de behoefte
van het verkeer te bevredigen. Het huldigde nog het oor-
spronkelijk denkbeeid de stad in sectiën te vcrdeelen, in elke
waarvan een station, dat elken daarin woonachtigen abonné met
één bovengrondsche geleiding aan zieh verbond, en dezen ver-
oorloofde met een anderen abonné in die sectie telefonisch
te verkeeren, waartoe in het sectie-station deze geleidingen met
elkaar werden verbonden. Voor een gesprek tusseben twee
in verschillende sectiën gevestigde abonnés was dan noodig, dat
de betreffende sectie-stations, die onderling en elk met een derde
sectie-station, het centraäl-station, door bundels luchtdraden,
soms door ondergrondsche kabels verbonden waren, met elkaar in
gemeenschap werden gebracht. Het is duidelijk, dat het aantal ver-
bindingslijnen tusschen de stations het aantal gelijktijdig te voe-
ren gesprekken beperkte, en dat het tot stand komen van een telefonische
verbinding de tusschenkomst van twee of meer beambten
en toestellen in de stations vereischte, wat tijdroovend en omslach-
tig was en aanleiding gaf tot storing en onvoldoende contacten.
Die toestellen dagteekenden ook nog van den eersten tijd en be-
hielden de reeds spoedig aan den dag getreden gebreken. De
verbinding geschiedde met de aarde als terugleiding. Evenals de
telegraaf nog doet, en de elektrische verlichting in den aanvang
van hare ontwikkeling zieh veroorloofde, moest de telefonieinhaar
kinderjaren bezuiniging in den aanleg betrachten, daar de behoefte
nog geen kostbaren aanleg gedoogde; dit deed zij door slechts
één geleider en wel een gegalvaniseord ijzeren te maken.
Thans is dat anders : telefonische gemeenschap is beslist noodig,
en een met oordeel gemaakte kostbare aanleg laat zieh uit de
opbrengst betalen.
De vermelde gebreken bleken duidelijk in de exploitatie der
Nederlandsche Bell-Telefoonmaatschappij, boe zeer zij haar best
deed om het bedrijf aan den eisch te doen beantwoorden. Dit springt
te meer in het oog sinds op 1 November 1896 de gemeentelijke
telefoondienst werd geopend. In duidelijkheid van het gesprek,
alsook in de zekerheid een verbinding snel te verkrijgen wint hij
het beslist van zijn voorganger, al valt het niet te ontkennen
dat bijgeluiden zieh nu en dan vobrdoen.
Daarbij moet echter worden in het oog gehouden, dat de nieuwe
dienst nog te jong is, dan dat men al de gebreken in den aanleg zou
hebben kunnen opsporen en ter zijde stellen en niet minder, dat de
aanleg in een zeer körten tijd moest geschiedenen onder omstan-
digheden van tegenstand en druk, die voor een wel bestudeerd
werkplan zeer ongunstig waren, en waarvan de gevolgen zieh
zullen openbaren.