
 
		Ia  de  wegberm  niet  breed  genoeg  of zijn  er andere  redenen,  
 die  bet  wenschelijk  maken  de  bestaande  wegen  te  verlaten  
 dan  wordt  een  eigen  baan aangelegd, soms over groote afstanden  
 en  deze  extra  onkosten  hebben  geen  te  grooten  invloed  op de  
 totale  kosten,  zoodat men  meer  en  meer  tot  dezen  gemengden  
 aanleg  overgaat,  die  ook  bet  groote  voordeel  beeft, dat op zulke  
 weggedeelten  in  bet  algemeen  grootore  saelbeden  te  bereiken  
 zijn  en  bier  vooral  de  meer  liberale  bepaling  der  wet  van  28  
 October  1889  (Staatsblad  n°.  146), waarbij de maximum snelheid  
 dezer  wegen  op  20 KM.  per  nur  wordt. gebracht,  nuttig wordt  
 toegepast.  Terwijl  bogen  van  50 M.  straal  en  hellingen van  '/50  
 als  normale  voor  onze  stoomtrams  zijn  aan  te  nemen  komen  
 toch,  bij  uitzondering,  stralen  tot  25 M.  en  hellingen  van  '/so  
 voor,  en  in  enkele  gevallen  gaat men  nog  vorder. 
 Het  onderhoud  der  baan  wordt,  als  bij  de  spoorwegen, opge-  
 dragen  aan  ploegen,  wier  uitsluitende  bezigheid  daarin  bestaat. 
 Het  rollend  materieel  bestaat  uit  locomotieven  van  9  tot  16  
 ton  dienstgewicht. 
 De  rijtuigen  zijn  alle  van  bet  Amerikaanscbe  type met  bal-  
 cons  en  geschikt  voor  40  tot  67  reizigers. .Zij  worden  gedragen  
 door  een-  of  tweeassige  trucs,  zijn  gewoonlijk  verdeeld  in  
 twee  klassen  en  worden  in  den  regel  des  winters  verwarmd  
 met  stoven of kachels, terwijl stoomverwarming reeds uitstekende  
 resultaten  heeft  opgeleverd  en  meer  en  meer  wordt  toegepast. 
 Des  zomers  zijn  op  vele  lijnen  open  rijtuigen  in  gebraik.  
 Als  regel  wordt  aangenomen,  dat  niet  alleen  de  locomotieven  
 maar  ook  de  rijtuigen,  wanneer  zij  buiten  dienst  zijn,  onder  
 overkappingen  of in  remises  moeten  worden  opgeborgen. 
 Voor goederen-  en  veewagens,  die  een draagvermögen hebben  
 van  5  tot  10  ton  geldt  deze  eiscb  niet. 
 De  breedte  van  bet  rollend  materieel  is  2  tot  2.20 M. 
 Het  rollend  materieel  wordt  in  bet  algemeen,  wanneer  de  
 bestaande  fabrieken  door  te  veel  werk  niet  verbinderd  zijn  de  
 levering  op  zieh  te  nemen,  in Nederland vervaardigd. Bovenaan  
 staan  voor bet vervaardigen van locomotieven de Macbinefabriek,  
 vroeger  B ä c k e r   en  R u e b ,  te Breda en voor rijtuigen en goederen-  
 wagens  de  Koninklijke  Fabriek  der  beeren  B e y n e s  te Haarlem,  
 terwijl  de  Koninklijke  Fabriek  voor  Werktuigen  en  Spoorweg-  
 materieel  te  Amsterdam  zieh  in  den  laatsten  tijd  ook  op  bet  
 vervaardigen  van  locomotieven  en  goederenwagens  voor  tram-  
 wegen  is  gaan  toeleggen. 
 Algemeen  wordt  als  onontbeerlijk  erkend  dat  de  tramweg-  
 maatschappijen  zelf  ruime,  helder  verlichte  en  goed  uitgerustc  
 werkplaatsen  hebben,  waar  bet  onderhoud  in  den  ruimsten zin  
 kan  worden  uitgevoerd. 
 Grootere  maatschappijen,  als  de  Amsterdamscbe  Omnibus-  
 maatschappij  en  de  Rotterdamsche  Tramwegmaatschappij  gaan  
 zelfs  zoover,  dat  zij  bare  personenrijtnigen  geheel  in  eigen  
 werkplaats  vervaardigen. 
 Ook  telefoonleidingen  beschouwt men  als  eene  behoefte  voor  
 eene  goed  ingeriebte  onderneming  van  eenigen  omvang. 
 Voor stations  en  wachtkamers  worden dikwijls koffiebuizen en  
 winkels  gebruikt,  waarvan  de  eigenaars  of buurders  dan tevens  
 als  agenten  der  maatschappij  optreden. 
 Bij  een  zeer  eenvoudigen  dienst,  die  zoo  goedkoop  mogelijk  
 moet  geexploiteerd  worden,  om  levensvatbaar  te  zijn,  is  het  
 dikwijls  niet  mogelijk  afzonderlijke  stations  of  wachtkamers  in  
 te  richten. 
 Daar  echter  moet  erkend  worden,  dat  de  vereeniging  van  
 wachtkamers  met  dergelijke  neringen  niet  wenschelijk  is,  
 zoowel  voor  het  publiek  als  voor  het  personeel  der  onderne-  
 mingen,  trachten  grootere  maatschappijen  overal  eigen  stations  
 en  wachtkamers  te  verkrijgen  en  zijn  enkele  daarin  reeds  
 grootendeels  geslaagd. 
 Administratief zijn onze tramwegen hoogst eenvoudig ingerieht. 
 Als  directeur  Staat  meest  een  ingenieur  of  ander  technisch  
 ontwikkeld  persoon  aan  het  hoofd,  eerst  bij  grootere  ondernemingen  
 is  dat  niet meer  noodig,  daar  de  directeur  dan,  zoo  
 hij  niet  technisch  ontwikkeld  is,  een  ingenieur  of bekwaam  
 opzichter  naast  of  onder  zieh  kan  hebben  om  de  technische  
 leiding  op  zieh  te  nemen. 
 Onder  den  directeur  heeft  men  op  het  bureau  gewoonlijk  
 een  administrateur  of  chef  van  exploitatie  en  een  of meer  
 kantoorbedienden  en  voor  de  werkplaatsen  een werkmeester  of  
 chef-machinist,  opzichter-timmerman  en  dito  schilder. 
 Voor  den  treindienst  heeft  men  een  hoofdconducteur,  die  
 zeer  gevoegelijk  een  ander  toezicht  daarbij  kan  waarnemen  en  
 liefst  ook  met  het  onderhoud  der  telefoontoestellen  moet  zijn  
 belast. 
 Voor  de  stations  heeft  men  agenten  of stationschefs,  soms  
 gebolpen  door  een  wisselwachter  of besteller. 
 Gewenscht  is,  dat  ook  de  mindere  beambten  meer  dan  één  
 vak  kunnen  uitoefenen  en  bijvoorbeeld  een  schilder  of timmer?  
 man  tevens  conducteursdiensten  kan  verrichten. 
 Verzekering  van  het  personeel  tegen  ziekte  en  ongev'allen.  
 en  pensionneering  wordt meer  en  meer  als  een  plicht  van  de  
 directie  tegenover  het  personeel  besehouwd. 
 De  exploitatiekosten  dezer  tramwegen  bedragen  hier  te lande  
 22  tot  30  cent  per  treinkilometer. 
 Wij  zullen  nu  zien  welke  resultaten  met  de  zoo  eenvoudig  
 aangelegde  en  georganiseerde  lijnen  verkregen  kunnen  worden. 
 De  ongeveer  945 KM.  dezer tramwegen, die in 1892 bestonden,  
 waren  toén  verdeeld  over  45  ondememingen,  zoodat hetgemid-  
 deld  aantal  KM.  voor  iedere  onderneming  slechts  21  bedraagt.  '■ 
 Hieruit  volgt  dan  ook,  dat .het  personenverkeer  uitsluitend  
 uit  buurtverkeer  bestaat  en  dat  het  goederenvervoer  zieh  niet  
 bijzonder  kon  ontwikkelen. 
 Tegenover  eene  opbrengst  van /  1789 000  voor  reizigers Staat  
 dan  ook  slechts f  332 000  voor goederen. 
 Het  aantal  reizigers  bedroeg  in  dat  jaar  10000000  of rond  
 10500  per KM.,  tegen  slechts  8300  per KM. onzer groote spoorwegen  
 voor  buurt-,  locaal-  en  transietverkeer te zamen, waarvan .  
 slechts  ruim  3300  op  dezelfde  eenheid  op  het  buurtverkeer  
 zijn  te  brengen. 
 Vergelijkt  men de tramwegen met de locaalspoorwegen, dan zijn  
 de  door  eerstgemelde  verkregen  resultaten  relatief nog günstiger  
 want  op  de  Geldersch-Overijselsche,  de  Koninklijke  Neder-  
 landsche  en  de  Enschede- Oldenzaal  locaalspoorwegen werden  
 in  dat jaar  slechts  3 700  reizigers  per  KM.  vervoerd. 
 En  hoe  zieh  dit  personenvervoer  op  de  tramwegen  zoo  belang  
 rijt  kon  ontwikkelen  zien  wij  uit  de  volgende voorbeelden. 
 Tusschen  Sneek  en  Boisward  bestond  vroeger eene stoomboot  
 met  een  vervoer  van  omstreeks  12 000 reizigers per jaar. De tram  
 werd geopend  en  het  verkeer ontwikkelde zieh weldra tot  66 000  
 reizigers. 
 Tusschen  Joure  en  Heeren veen  had men vroeger een omnibusdienst  
 met  7 500  reizigers  en  de  tram  vervoert  er  thans  81000  
 Tusschen  Heerenveen  en  Gorredijk  verkreeg  de  tram  78 000  
 reizigers,  waar  de  vroegere  wagendienst  het  niet  hooger  dan  
 5500  kon  brengen. 
 En  zoo  was  het  overal  elders,  waar  de  tram met  boot-  of  
 diligencediensten  in  het  strijdperk  trad  of  deze  verving.  En tot  
 het  verkrijgen  van  deze  resultaten  werkte  niet  alleen  medehet  
 meerdere  gemak  en  de  veelvuldiger  gelegenheid,  die  de  trams  
 boven  de  diligences  en  booten  het  publiek  aanbieden, maar  
 hier  kwam  ook  in  het  spei  de  betrekkelijke  goedkoopheid  der  
 tarieven,  een  factor  die mede  onontbeerlijk  is  voor  de  ontwik-  
 keling  van  het  buurtverkeer. 
 De  oüde  tarieven  waren  duur. 
 Tusschen  de  hierboven  genoemde  plaatsen in Friesland waren  
 de  tarieven  der  booten  en  wagendiensten  50  tot  100 °/„  hooger  
 dan  de  tegenwoordige  op  de  tram. 
 Eiders  gelijke  toestanden  en  gelijke  resultaten. 
 Maar  ook  waar  in  meer  dichtbevolkte  streken,  waar reeds op 
 de  spoorwegen  een  druk buurtverkeer bestond, trams eveuwijdig  
 aan  den  spoorweg werden  aangelegd  en  geexploiteerd, verkreeg  
 men  eveneens  verrassend  günstige  resultaten. 
 Tusschen Haarlem  en Leiden had de spoorweg 115 000 reizigers  
 in  buurtverkeer. De tram kwam in exploitatie en de spooxweg ver-  
 loor  33 %  of 30 000  reizigers,  maar  de  tram verkreeg er 375 000,  
 dus  v66r  de  concurrentie  115 000  reizigers  en  thans  460 000.  
 Het  vervoer  werd  dus  hier  viermaal  zoo  groot. 
 Tusschen  Delft  en  den  Haag  verloor  de  spoorweg ten gevolge  
 van  de  tram-concurrentie  190 000  reizigers  van  de  420000;  de  
 stoomtram  vervoerde  600000.  V66r  de  concurrentie  bedroeg  
 het maximum  vervoer .420000,  in  1890  810000;  eene  vermeer-  
 dering  dus  van  90 %• 
 Tusschen  Schiedam  en  Rotterdam  bedroeg  het  vervoer  op  
 den  spoorweg  v66r  1882  maximum  335000  reizigers,  na  de  
 opening  van  den  tramweg  in  dat jaar  daalde  het  vervoer  op  
 den  spoorweg  tot  156000  in  1883  en  klom  sedert weßr  tot  
 250 000,  terwijl  de  stoomtram  weldra,  uitsluitend  tusschen  
 Rotterdam  en  Schiedam,  380 000  reizigers vervoerde en wanneer  
 men  het  vervoer  van  het  tusschengelegen  Delfshaven meetelt  
 850 000,  dus  v66r  de concurrentie 335 000 en ten gevolge daarvan  
 1100 000;  dus  een  drievoudig  vervoer. 
 Ook  tusschen  Driebergen  en  Arnhem,  waar de  spoorweg  de  
 concurrentie  van'  den  tramweg  zeer  vreesde,  is  die  vrees  ijdel  
 gebleken.  De  resultaten  zijn,  wat  de  vermeerdering  van  het  
 verkeer  aangaat,  geheel  analoog  met  de  andere  hiervoor  be-  
 schouwde  baanvakken. 
 En  deze  resultaten  werden  verkregen  zonder dat een tarieven-  
 strijd  werd  gevoerd;  de  tarieven  op  de  spoorwegen werden niet  
 gewijzigd  en  die  op  de  tramwegen  waren  niet  lager  dan dieop  
 de  spoorwegen. 
 Een  ander  sterk  sprekend  voorbeeld,  wel  niet  van  directe  
 concurrentie,  maar  toch  waar  de  tramlijnen  diep  ingrijpen  in  
 het  voedingsgebied  van  den  spoorweg,  leveren  de  lijnen  van  
 de  Noordhollandsche  Tramwegmaatschappij  van  Amsterdam  
 naar  Purmerend  en  Alkmaar. 
 De  tarieven  op  de  tram  zijn  hier  ongeveer  de  helft  van  
 die  op  den  spoorweg  en  de  tram  verkreeg  omstreeks  600 000  
 reizigers;  hiervan  werden'  slechts  omstreeks  30000  aan  den  
 spoorweg  onttrokken  of niet meer dan 5% van het geheele aantal  
 reizigers,  die  van  de  tram  gebraik  maken. 
 De  invloed  van  de  concurrentie  tusschen  spoorwegen  en  
 trams  heeft  dan  ook  op  geen  enkel  baanvak  op  het  totale  
 reizigers-vervoer  der spoorwegen een merkbaar nadeeligen invloed  
 uitgeoefend,  wat  wel  hieraan  zal  zijn  toe  te  schrijven,  dat  de  
 verliezen  in  het  buurtverkeer  zijn  hersteld  door grootere  toene-  
 ming  van het andere verkeer, wat natuurlijk is : immers waar ver-  
 keersbehoeften  bevredigd  worden,  vermeerdert  de  welvaart  en  
 neemt dus met het buurtverkeer ook locaal- en transietverkeer toe. 
 Omdat  de  tramwegen  konden  voldoen  aan de eischen, noodig  
 voor  de  ontwikkeling  van  het  buurtverkeer,  omdat  zij  konden  
 geven  veelvuldige,  gemakkelijke  betrekkelijk  snelle  en  goed-  
 koope  reisgelegenheden,  konden  de  hierboven  genoemde  en  
 verrussende  resultaten  bereikt  worden. 
 Eene  latente  verkeersbehoefte  trad  bij  hun  ontstaan  daarom  
 in  het  volle  licht  en  werd  bevredigd  in  de  streken,  waar  zij  
 konden  worden  aangelegd  en  geexploiteerd. 
 Konden  de  tramwegen  tot  nu  toe geen groot goederen-vervoer  
 tot  zieh  trekken,  voornamelijk  omdat  de  verschillende  lijnen  
 tekort  zijn  en  door  verschil  van  spoorwijdte  geen  aansluiting  
 kunnen  krijgen,  we  willen  nu  nog  even  in  het  licht  stellen,  
 dat,  wanneer  de  tramwegen  slechts  lang  genoeg  waren  en  
 voldoende  aansluiting  hadden,  zij  evengoed  als  de  groote  en  
 de  locaalspoorwegen  in  Staat  zouden  zijn  ook  dit  vervoer  tot  
 zieh  te  trekken,  vooral  ook  omdat  daarvoor  snelheid  in  veel  
 mindere  mate,  dan  voor  het  personenvervoer  hoofdzaak  is. 
 De  Geldersch-Overijsselsche  tram,  slechts  33.5 KM.  lang  en 
 8  , 1 1  met  eene spoorwijdte van 1.067 M., vervoerde 15 058 ton goederen,  
 de  tramweg Bussum—Huizen,  lang  6.3 KM. met normale spoor-  
 wydte,  7651  ton  en  de tramweg den Haag—-Scheveningen (H. S.)  
 eveneens  met  normale  spoorwijdte  en  9 KM.  lang,  71 224  ton  
 of  per  kilometer  respectievelijk  449,  1214  en  7914,  waar  onze  
 locaalspoorwegen  gemiddeld  niet  meer  dan  1500  ton  en  de  
 groote  spoorwegen  niet meer  dan  3642  ton  per  kilometer  ver-  
 voerden. 
 En  daar  in  ons  waterland  bij  uitnemendheid  er  geen  tram  
 bestaat,  of hij  heeft  in  een  spoorweg  of  uitstekenden  waterweg  
 een  krachtige  concurrent,  ligt  hierin  ook  het  bewijs,  dat  wat  
 de  goedkoopte  van  dit  vervoer  betreft  de  trams niet  bij  de  
 andere  middelen  van  vervoer  behoeven  achter  te  staan. 
 Waar  de  aanleg  en  de  exploitatie  van  deze  goedkoope  soort  
 van  buurtspoorwegen  zulke  uitstekende  resultaten voor  de  ontwikkeling  
 van  het  verkeer  hadden  opgeleverd,  was  het  niet  
 meer  dan  natuurlijk,  dat,  toen  na  de  eerste  phase  van  ontwikkeling, 
   zoo  even  door  ons  omschreven,  de  financieele  
 resultaten  niet  even  günstig waren  en  de  verdere  aanleg  daar-  
 door  zeer werd  belemmerd,  terwijl  vele  streken  en plaatsen des  
 lands  nog  geheel  van  het  groote  spoorwegnet  waren  geisoleerd  
 en  geenerlei  ander-  goed  en  goedkoop  verkeersmiddel  bezaten,  
 de  Regeering  er  op  bedacht  was door het geven van financieelen  
 steun  den  vorderen  aanleg  te  bevorderen. 
 De  minister  C.  Lely  nam  hiertoe  in 1893 het initiatiefen had  
 het  voorrecht  dit  nieuwe  beginsel  en  de  eerste  toepassing  er  
 van  door  de  beide Karners  te  doen aannemen. Zijn opvolger, de  
 tegenwoordige  minister  P u .   W .   v a n  d e r  S l e y d e n  is'krachtig op  
 denzelfden  weg  voortgeschreden. 
 Het  beginsel  van  subsidieering,  dat  werd  aangenomen,  is het  
 volgende. 
 De  steun  wordt  gegeven  in  den  vorm  van  rentelooze  voor-  
 schotten,  die  eerst  dan  uit  de  overwinsten worden teruggegeven  
 wanneer  een  zekere,  te  voren  bepaalde  opbrengst  is  bereikt. 
 De  Regeering  verleent  eerst  dan  haar  geldelijken  steun,  tot  
 een  maximum  van een derde van de totale aanlegkosten, wanneer  
 eerst  de  plaatselijke  en  provinciale  besturen  door  subsidieering  
 van  hunnc  belangstelling  hebben  doen  blijken. 
 De  eerste  gesubsidieerde  lijn  van  Purmerend  naar Alkmaar,  
 lang  26.5 KM.,  kwam  in  Juli  1895  in exploitatie; de resultaten  
 overtreffen  de  verwachtingen,  want  alleen  tusschen  de  beide  
 eindpunten  bedroeg  het  verkeer  in  het  eerste jaar  reeds 20 000  
 reizigers  tegen  1100  per  jaar met  den  spoorweg,  v65r  dat  de  
 tramweg  werd  geopend. 
 De  tweede  lijn  van  Veghel  over Eindhoven  naar de Belgische  
 grens  bij  Arendonck,  lang  56  KM.,  zal  dit jaar  gereed  komen. 
 Verreweg  het  belangrijkste  ontwerp  is  dat  tot verbinding van  
 de  tot  nog  toe  geisoleerde  Zuidhollandsche  en  Zeeuwsche  
 eilanden  aan  het  spoorwegnet. 
 Als zoodanig zullen de eilanden IJsselmonde, Beijerland, Goeree  
 en  Overflakkee  en  Schouwen-Duiveland  met  den  vasten  wal  
 verbonden worden. 
 De  lijnen  zullen  loopen  als  volgt: 
 Eene  lijn  van  Rotterdam  over  IJsselmonde  en  Beijerland tot  
 aan  de, haven  te  Numansdorp. Deze  lijn  is  lang  37  KM.  Van  
 Numansdorp  zal  in  correspondentie  met  den  tramweg  een  
 stoombootveer  naar  Willemsstad  worden  in  dienst  gesteld. 
 Eene  tweede  lijn  over  de  eilanden  Schouwen  en Duiveland  
 van  Brouwershaven  over  Zierikzee  naar  Zijpe,  waar  een  haven  
 gebouwd  wordt  voor  het  veer  naar  Philipsland  in  aansluiting  
 aan  een  tramweg  naar  Steenbergen en in aansluiting aan den be-  
 staanden  tramweg  naar Roo'sendaal,  waardoor  de  eilanden  ten  
 zuiden  met  het  zuidelijk  spoorwegnet  worden  verbonden.  Deze  
 lijn  is  lang  46  KM. 
 Van  uit  Zijpe  verbindt  een andere stoombootdienst deze lijnen  
 met  de  hayen  van  Numansdorp  en  verder met  Rotterdam  en  
 het  noordelijk  spoorwegnet.