derde machten der snelheden (s) tusschen de grenzen 8 = 3 en l
8 = 11 M. per seconde.
Na substitutie van de aldus gevonden waarden van u s3
in de formule van Coulomb werd alzoo voor het jaarlijksch
vermögen gevonden :
voor het jaar 1888 . . . 1.90 PK.
. . . 1889 . . . 1.02 »
| . » 1890 . . . 1.05 »
. . . 1891 . . . 1.33 |
zoodat over die-.vier jaren het vermögen gemiddeld slechts
1.32 PK. zou geweest zijn.
Blijkt uit dit bedrag reeds dat men met betrekking tot de
windkracht hier te lande over geen groote natuurkracht beschik-
ken kan, nog duidelijker springt dit in het oog wanneer men
de snelheden van den wind vergelijkt met die, welke volgens
professor Oelwein aan het Observatorium te Weenen zijn wàar-
genomen (*).
Deze heeft voor de jaren 1890 en 1891 uit de dagelijksche
waarnemingen berekend het aantal uren, dat de windsnelheid
bedroeg 5.56 tot 6.94 M. per seconde en 6.94 en meer per
seconde en vond daarvoor :
in .1890 respectievelijk 855 en 2486 uren,
> 1891 » 769 » 2136
wij daarentegen voor Utrecht:
in 1890 respectievelijk 399 en 100 uren,
| | 1891 | 405 | 200 |
nlzoo minder :
in 1890 respectievelijk 456 en 2386 uren,
. „ 1891 » 364 . 1936 » .
Het behoeft wel geen betoog, dat, wegens de geringe grootte
van het j a a r l i jk s c h vermögen van dengewonenwindmolen
hier te lande, het noch praktisch, noch ceconomisch zou zijn
om al wäre het mogelijk de windkracht zonder veel verlies
längs mechanischen of elektrischen weg te accumuleeren, een
fabriek daarmede geregeld van kracht of zelfs van licht te
voorzien. Dit geldt echter niet alleen voor den gewonen
molen, maar ook voor de nieuwere windmolens waarbij de
wièken vervangen zijn door windraderen (systeem- Halladay,
Wheeler, Ultra Standard, enz.). Wel is het jaarlijksch vermögen
van zulk een molen van groot type (bijvoorbeeld 18.80 M.
middellijn van het windrad, bij 7 rijen sectoren en 222 M*.
oppervlak waartegen de wind drukt) bijna 3V,-maal zoo groot,
maar toch nog te gering om voor het genoemde doel praktisch
en ceconomisch te kunnen worden gebezigd.
Voor de bemaling van onze polders zöuden echter de nieuwe
windmolens eene aanzienlijke verbetering zijn. Hierbij toch is
(*) Die motorische K ra ft des Windes in Wien. Vortrag gehalten in der
Fachgruppe der Bau- und Eisenbahn-Ingenieure am 10 November 1892 von
Prof. A b th u b O e lw e in (Zeitschrift des Oesterr. Ingenieur und Architekten
het niet noodig, dat stelselmatig iederen dag gemalen wordt,
maar kan men bij een voldoenden bergboezem den tijd afwachten
dat de wind voldoende kracht heeft om met den molen te
kunnen malen. In den regel zal men echter niet lang behoeven
te wachten en wel om dezelfde reden als die waarora de windmolen
.zieh hier te lande zoo bijzonder leent voor de bemaling
van onze polders, namelijk deze: dat de tijden van veel regen
gewoonlijk samenvallen met de hier te lande overheerschende
zuidwesten- en westenwinden, zoodat men in tijden van water-
bezwaar ook meestal over windkracht beschikken kan. Het is
vooral deze omstandigheid, die den windmolen, in weerwil van
zijn gering jaarlijksch vermögen, zoo bijzonder geschikt doet
zijn voor bemaling.
Door de invoering van de nieuwe molens zou men nu dadelijk
eene belangrijke verhooging van het vermögen verkrijgen, daar
bij eene windsnelheid van bijvoorbeeld 7 M. in de secondehet
vermögen bij een molen van bovengemeld type in plaats van
10, zou bedragen 30 PK. of driemaal zooveel als dat van den
gewonen molen.
Daar nud e kosten voor een vervanging van de wieken van
een gewonen molen door een windrad betrekkelijk gering zijn,
zouden vele polders, welke thans geene voldoende bemaling
hebben, geholpen kunnen worden zonder dat men behoefde te
vervallen in de aanzienlijke kosten, welke een stoomgemaal
zoowel voor den aanleg als de exploitatie zoude medebrengen.
Wanneer intusschen de nieuwe molens nog niet op water-
beraaling zijn toegepast, dan is dit niet zonder reden. Omtrent
de molens toch van zulke groote afmetingen, als hier vereischt
worden, möge wellicht in het buitenland eenige ondervinding
bestaan, in ons land wordt die geheel gemist en ofschoon nu
aan de mogelijkheid van eene doelmatige constructie niet ge-
twijfeld behoeft te worden, zal toch ook hier de ondervinding
de leermeesteres moeten zijn om tot. de meest doelmatige constructie
te komen.
En daar nu de raeeste polders van ons land reeds onder
zware lasten gebukt gaan en de ongunstige toestand, waarin de
landbouw verkeert, tot de grootste zuinigheid noopt, laat het
zieh verklären, dat onze polderbesturen weinig lust gevoelen
tot het doen van eene proefneming. Mocht echter te eeniger
tijd een polder tot de invoering van den nieuwen molen be-
sluiten, dan gelooven wij zeker dat dit voorbeeld weldra door
andere polders gevolgd zal worden.
Wij eindigen daarom met den wensch, dat in een volgend
Gedenkboek van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs een
woord gewijd zal kunnen worden aan de invoering van den
nieuwen windmolen voor de .waterbsmaling hier te lande.
J. VAN HEURN.
P L A A T XLVIII