NEDER-RIJN EN LEK.
< 2 — .
n do vorige eeuw verkeerden Neder-Rijn en Lek,
I evenals trouwens onze overige rivieren, nog in jam-
merlijkeh Staat. De scheepvaart was z66 gering dat
I om scheepvaartbelangen zieh niemand bekommerde.
Zoowel de overheid als de belendendb oevereigenaren beschouw-
den de rivieren voornamelijk als middel tot het verkrijgen van
opvvassen en aanwassen. C o r n e l i s v a n V e l s e n , een van de eersten
die beproefden op waterloopkundig gebied gezondere denkbeeiden
ingang te doen vinden, verklaarde dan ook in het voorbericht
zijner «Rivierkundige Verhandeling», uitgegeven te Harlingen in
1768, dat: «een ieder met ’slands rivieren heeft gehandeld naar
«welgevallen en zij genoegzaam zonder loezicht geweest zijn;
«dat ze maar geacht werden als vuilnisgoten, waarinelkmocht
«morsen, zooals het hem behaagde.» De Lek van Hagestein tot
Krimpen noemt hij, wegens de vele dämmen en steenovens,
die de breedte op verscheidene plaatsen buiten verhouding
beperkten, «het tegengestelde eener goede rivier».
Eerst in het laatst der vorige en in het begin dezer eeuw,
begon er, voornamelijk door het toedoen van den bekwamen
C h r i s t i a a n B r ü n i n g s , eenige verbetering te komen. De bekende
Publicatie van 24 Februari 1806 gaf althans aan de Regeering
de bevoegdheid om verder bederf der rivieren tekeeren. Jammer
dat in de eerste helft dezer eeuw aan die publicatie niet beter
de hand is gehouden.
Van verbetering der rivieren zelve was evenwel in dat tijdvak
nog weinig sprake; des te meer van het maken van werken,
noodig geoordeeld om de gevolgen der verwaarloozing minder
noodlottig te maken. Zoo gaf G o u d r i a a n in overweging längs
de geheele lengte van Neder-Rijn en Lek van afstand tot afstand
overlaten aan te leggen; K r a y e n h o f f : de geheele afsluiting van
het Pannerdensch Kanaal en graving van een nieuwen IJssel-
mond, waardoor Neder-Rijn en Lek een in panden verdeeld
kanaal zouden geworden zijn; de lste Riviercommissie: afleiding
van de Lek bij Culemborg naar de Merwede en een afleiding
bij de Geldersche vallei.
Eerst in 1850 wordt met het bekende rapport van de inspec-
teurs F errand en van d e r K ün een nieuw tijdperk voor de
rivieren geopend. Het hoofdbeginsel van dat rapport, nader
uitgewerkt in het rapport van de inspecteurs L. J. A. van d er
K ün, J . G. W . F u n j e en F . W . Conrad van 1861, is verbetering
van de rivieren zelve door vorming van 66ne stroombaan van
bepaalde breedte zonder overmatig Sterke bochten voor den
afvoer van het zomerwater — normaal zomerbed — en, zooveel
mogelijk daarlangs, van strooken van bepaalde breedte, waarin
geen belemmeringen hooger dan 2 M. boven middelbaren rivier-
stand (MR.) mögen voorkomen en die met het zomerbed
moeten dienen voor den afvoer van het winterwater — normaal
winterbed. Bedoelde breedten werden voor Neder-Rijn en Lek
met Pannerdensch Kanaal in 1867 bepaald als volgt:
RIYIERGEDEELTEN. Zomerbed.
Winterbed met
inbegrip van
het zomerbed.
Van Pannerden tot den Usselmond.
Van den IJsselmond tot Wijk by
Duurstede................................... •
Van Wijk by Duurstede verwydende
tot de grens van Zuidholland op .
Van die grens tot Vreeswyk . . .
Van Vreeswijk verwydende tot den
benedenmond bij Krimpen op . .
170 M.
150 „
170 „
170 „
200 „
Van 450 M.
te Pannerden
verwydende tot
op 500 M. bij
Vreeswyk.
500
Naar bovenstaand beginsel werd sedert 1850 gewerkt. Op tal
van plaatsen, waar de rivier een overmatige breedte bezat en
daardoor bezet was met ondiepten, werden de oevers door
kribben en strekdammen uitgebouwd. Bovendien werden twee
sterke bochten, een aan den Roodvoet bij Wijk bij Duurstede
en een aan de Horde bij Jaarsveld, die voor de scheepvaart
hinderlijk. waren en tot ijsstoppingen aanleiding gaven, afge-
sneden. Eindelijk werd door strengere toepassing van de Publicatie
van 1806 verder bederf van het winterbed voorkomen.
. Omtrent de uitgevoerde werken kan verder nog het volgende
worden medegedeeld.
Tot beperking der overmatige breedte werden van Rijkswege
aangelegd:
I n 1850—1860 + 5 500 M. dwarskrib of strekdam to t een bedrag van + / 888 000
„ 1SG1—1870 „ 16100 -, „ | -, v « v v 617 000
„ 1871—1880 „ 16S00 „ „ „ « „ « « » » 598 000
„ 1881—1890 „ 10500.,, — „ ■ „ „ „ « „ » « « 503 000
„ 1891—1896 „ 13100 .. „ ,« -, « » -, - 678000
Totaal ± 6 2 000M. „ „ „ « » - -, « + /3 7 3 * 0 0 0
De doorsnijding van den Roodvoet werd in dejaren 1865—1867
voorbereid door het aankoopen van de voor dat werk benoo-
digde terreinen, waarvoor besteed werd een som van /125 847;
De uitvoering van die doorsnijding had plaats in de jaren
1868—1874 en wel op de volgende wijze. Eerst werd, met uit-
zondering van een 20 M. breeden dam aan het boveneinde, een
geul gegraven ter breedte van 30 M. tot een diepte van 1.60 á
2.60 M. onder MR., waardoor over die breedte alle klei werd
opgeruimd; daarna :werd die geul ter weérszijden over eene
breedte van 30 M. tot de diepte van 0.60 M. onder MR. ver-
breed; vervolgens werd de dam aan het boveneind opgeruimd;
daarna werd de oude rivierarm aan de bovenzijde afgesloten
en eindelijk over de geheele voorgeschreven breedte der doorsnijding,
zijnde 150 M., de klei opgeruimd. In Mei van 1874
werd over nagenoeg de geheele breedte der doorsnijding een
diepte van 4 M. onder MR. gepeild. De kosten hebben, met
inbegrip van de onteigening, bedragen een som van ongeveer
/ 395 761.
Aangaande de verbetering aan de Horde kan worden gemeld
dat aldaar in het midden der rivier een groote en. hooge plaat
aanwezig was en die verbetering bestond in het afsluiten van
de geul längs de noordzijde der plaat, het maken van een
385 M. langen vangdam op die plaat en het vormen van een
nieuw vaarwater längs de zuidzijde van den vangdam, waartoe
aan de boven- en benedenzijde van de plaat in de richting van
den nieuwen rechteroever strekdammen werden gemaakt en
de linkeroever tegenover de plaat werd uitgebouwd. Deze verbetering
werd uitgevoerd in de jaren 1853-—1865 en vorderde
éen uitgaaf van ongeveer f 220 000.
In 1892 werd wijziging gebracht in de in 1867 vastgestelde
normale breedte van het zomerbed boven Vreeswijk, omdat
gebleken was dat bij die breedte de voor de scheepvaart ge-
wenschte diepte van 2 M. bij een waterstand van 1.50 M. + 0
te Keulen niet te verkrijgen was. Reeds vroeger was bepaald
dat de normale breedte van het zomerbed tusschen Vreeswijk
en Krimpen in plaats van 170 M. tot 200 M. zou toenemen
van 170 M. tot 225 M.
De normale breedten van het zomerbed zijn nu vastgesteld
als volgt:
Van Pannerden tot den IJsselmond . . . . 200 M.
Van den IJsselmond tot Eck en Wiel . . . 130 »
Van Eck en Wiel toenemende in progressieven
zin en bedragende:
te Wijk bij Duurstede........................................... 138 »
» Culemborg 150 »
» Vreeswijk 163 »
» Schoonhoven 195 »
» Krimpen 225 •
De normale breedten van het winterbed zijn tot nog toe
ohveranderd gebleven zooals die zijn vastgesteld in 1867.
Welke uitwerking de rivierverbeteringen op de vaardiepte
gehad hebben, möge blijken uit het volgende.
In 1880 kwamen op de Lek boven Vreeswijk nog een zestal
plaatsen voor, waar, bij een waterstand van 1.50 M. -4- 0 te
Keulen, een diepte werd gepeild minder dan 1.80 M., bij een
minste diepte van 0.94 M. In 1891 kwamen geene diepten van
minder dan' 1.30 M. bij genoemden waterstand meer voor. Wel
werden boven Vreeswijk nog 25 vakken, ter gezamenlijke lengte
van 5.9 KM. aangetroffen, waar bij dien waterstand minder
diepte werd gepeild dan 2 M. In het laatst van 1896 werden op
dat riviervak nog maar 14 vakken aangetroffen ter gezamenlijke
lengte van slechts 3.4 KM., waar bij dien waterstand minder
diepte dan 2 M. werd gepeild. Op. de ondiepste plaats nabij
Pannerden werd eene diepte van 1.30 M. gepeild en op de
overigen 1.60 ä 1.90 M. Een lengte van ongeveer 1000 M. van
laatstbedoelde droogten is het gevolg van nederzetting van zand
beneden de in 1896 genormaliseerde riviervakken en zal eerlang
zijn opgeruimd. In 1872 was de Lek beneden Vreeswijk bij den
waterstand van 1.50 M. -+- 0 te Keulen nog slechts bevaarbaar
met een diepgang van 1.12 M., terwijl thans op dat riviervak
op een diepte van minstens 2 M. beneden dien waterstand kan
gerekend worden.
Met de verbeteringswerken boven Vreeswijk wordt intusschen
krachtig voortgegaan, zoödat eerlang ook daar een doorgaande
vaardiepte van 2 M. onder den waterstand van 1.50 M. + 0 te
Keulen kan worden te gemoet gezien.
Bij deze bijdrage behoort plaat II.
A. KEURENAER.
E. R. VAN NES VAN MEERKERK.
DE NIEUWE WATERWEG LÄNGS ROTTERDAM
18455 NAAR ZEE. 1897
v---------------------------------------------------------------- ©
„Onze kust worde voor de groote scheepvaart
„van onzen tjjd toegankelijk.”
(Minister T horbecke: zitting Tweede Earner
der Staten-Gencraal van 13 December 1863.)
vaart door het kanaal van Voorne bedroeginl847,
3043 zeeschepen, metende 14S3 357 kubiek meter,
fl P fij J In 1896 werd «de nieuwe Waterweg» bevaren door
E Ü B i 12484 zeeschepen, metende 28 656774 kubiek meter.
Welsprekende cijfers die eene plaats verdienen aan het hoofd
van dit opstell
In 1857 was de zeevaartweg voor Rotterdam uitsluitend over
Brouwershaven of Hellevoetsluis, in den regel, na overlading
in lichters, längs het in de jaren 1827—1829 uitgevoerd Voorn-
sche kanaal gericht, terwijl längs Brielle alleen kleinere schepen
Rotterdam konden bereiken. Dat Brielsche vaarwater bood toen
slechts 34 dM. diepte bij hoog water.
De diepten bij gewoon hoog water in het Goereesche gat
57 dM., in het Hellegat in de beste jaren 52 dM., beheersch-
ten den diepgang van die vaart, terwijl de overige afmetingen
werden beperkt door die van het Voornsche kanaal tot 71 M.
lengte, na 1876, toen voor lange schepen bij. günstig weßr
en stil water werd vergund om door de sluizen te varen
met open deuren, tot 110 M. lengte en 13.7 M. breedte. De
vaart uit zee tot Rotterdam vorderde dan ook onder günstige
omstandigheden -minstens 18 uur, doch was het nog in 1880
geen zeldzaamheid dat stoomschepen van 53 ä 55 dM. diepgang
5 ä 8 dagen noodig hadden om van Rotterdam in zee te
komen.
In verband met den toenemenden aandrang op verbetering,
inzonderheid met het oog op de verbinding met Amerika,
benoemde de Minister van Binnenlandsche Zaken op 5 November
1857 een Raad van den Waterstaat bestaande uit
de leden H. F. F u n j e , voorzitter, F. W. C o n r a d , D. J. S t o rm
B u y s i n g , J. A. B e i j e r i n c i c , Jhr. J. O r t t v a n S c h o n a u w e n
en P. C a l a n d , tevens als secretaris, om de plannen te onder-
zoeken voor de verbetering van den Waterweg van Rotterdam
haar zee. Deze Raad bepaalde de diepte op 70 dM. bij hoog
water.
25 Januari 1858 bood de ingenieur P. C a l a n d het ontwerp
aan voor eenen open Waterweg-, waarvan de -mond in zee uitgebouwd
tot de vereischte diepte en zoodanig dat de vloed
snel en krachtig binnentreedt tot behoud van de diepte door
het uitstroomen van die hoeveelheid vloedwater, versterkt door
het gedurende den vloed opgehouden, en bij eb af körnende
opperwater. Daarmede zou normaliseering gepaard gaan tot
onder eene bepaalde verhouding van den mond af binnenwaarts
regeluiatig afnemendc breedte«
De heer Caland lichtte in 1860 zijn beginsel nader weten-
schappelijk to’e in zijn standaardwerk «Over vloed en eb op
de benedenrivieren*.
Hoewel dit beginsel onder zeer nadeelige omstandigheden,
vlakke zandige kust, nabijheid der zandbanken van de zuide-
lijke riviermonden, gering tijversehil moest worden toegepast,
voerde Ixet desniettemin tot het in de gesehiedenis van de
groote werken in ons Vaderland schitterend feit van het tot
stand brengen eener open verbinding met zee, zonder baar in
den mond. Nederland plukt thans daarvan de vruchten door
het bezit van de van al de havens van Noordwestelijk Europa
gemakkelijkst en spoedigst toegankelijke haven, ook bij de
strengste winters zonder de minste ijsbelemmering, en zonder
kunstmatige ijsopruiming.
Het denkbeeid om een nieuwen riviermond te vormen doof
doorsnijding van Hoek van Holland was in 1739 door M e l c h i o r
B o l s t r a aangegeven.
De Wet van 24 Januari 1863 (Staatsblad n#. 4), waarbij in de
eerste plaats werd bepaald de aanleg van het kanaal door
I Holland, ter verbinding van Amsterdam met de Noordzee,
stelde in de tweede plaats vast de verbetering van den Waterweg
längs Rotterdam naar zee volgens genoemd ontwerp van den
ingenieur C a l a n d naar de volgende algemeene grondtrekken:
de rivier wordt gebracht op eene normale wijdte te Krimpen
van 225 el, van daar regelmatig verbreed. tot 450 el te Vlaar-
dingen en verder door het Scheur en den Hoek van Holland
met eene trapsgewijze verwijding zoodanig, dat de uitmonding
in zee eene breedte ve'rkrijge van 900 el met eene voor de
scheepvaart voldoende diepte; de riviermond wordt gevormd
door dijken, aansluitende tegen twee tot voldoende diepte in
zee uit te brengen dämmen.
De hoofden zouden daarbij worden uitgebracht tot de dieptelijn
van 72 dM. onder gewoon hoogwater. Het geheele werk van
Rotterdam tot zee werd geraamd op / 6 300 000, bij een tijd
van uitvoering van. 6 jaar. Met de werken werd aangevangen
in Augustus 1863; 31 October 1866 werd te Hoek van Holland
de eerste spade gestoken door Zijne Koninklijke Hoogheid den
P r i n s v a n O r a n j e .
Het daarvan opgemaakt Proces-verbaal luidde:
Op heden den 31»» October 1866, des middags ten 12 ure,
is door Zijne Koninklijke Hoogheid den P r i n s v a n O r a n j e ,