vermeld dat, volgens een mededeeling van wijlen den hoofd- 1
ingenieur D . J. S to rm B u y s in g in de Koninklijke Akademie van
Wetenschappen in 1860, de afneming van de geheele kust
van Noordholland in de laatste 200 jaren naar zijne schatting
op 4260 HA. zou te stellen zijn.
Door op bovenstaande wijze te handelen zal men, in plaats
van zieh tot verdediging te bepalen, den vijand op zijn eigen
gebied bestrijden, wat in de meeste gevallen de voorkeur
verdient, en zal men zieh tevens van eenige voorwerken hebben
verzekerd en niet genoodzaakt zijn te retireeren op den hoofdwal,
zooals te Petten en te Seheveningen reeds geschied is. Däär
heeft men niets meer te verliezen.
Het is overigens duidelijk, dat van meer of minder lange
dämmen in zee slechts daar spraak behoeft te zijn, waar het
strand niet breed genoeg meer is om de hooge vloeden te be-
letten den duinvoet te bereiken.
Daar, waar het strand hiertoe nog breed en hoog genoeg is,
kan men zieh bepalen tot behoud van het bestaande strand,
mits daarbij te werk gegaan wordt in verband met de aan-
sluitende vakken.
Voor de lengte van de dämmen op een stuk aangevallen
kustvak kan men den volgenden regel stellen.
Aangezien, zooals reeds gezegd is, onze stranden onder eene
helling liggen van 40 of 50 op e6m moeten de dämmen, ten einde
zoodanig strand te bekomen daar waar het niet meeraanwezig
is, de lengte van 40 of 50 maal de hoogte hebben, die de duinvoet
moet verkrijgen.
Zal de duinvoet door de golven bij stormweder niet worden
getroffen dan moet hij niet alleen boven de hoogte van den
stormvloed verheven zijn, maar ook boven die van de golfver-
frftffing boven den vloed. Voor deze laatste hoogte kan menop
onze kust 1 M. stellen; wel is de golfverheffing soms nog grooter,
maar de door die meerdere hoogte veroorzaakte schaden zijn in
den regel zoo gering, dat het onnoodig schijnt daartoe de dämmen
nog meer te verlengen. De hoogste vloeden rijzen tot ongeveer
2 M. boven gewoon hoog water.
Het verschil tusschen hoog- en laagwater nu stellende op,
bijvoorbeeld........................................... ; . . . 1.50 M.
de hoogte van den stormvloed op. ....................2.00 »
en die der golfverheffing o p .................................. .... L *
bekomt men voor de hoogte van den duinvoet, zal
hij bij stormvloeden onaangetast blijven, . . . . 4.50 M.
Dit vermenigvuldigd met 50 geeft voor de lengte der dämmen225 M.
Men moet hierbij echter in het oog houden, dat het strand
tusschen de dämmen altijd eenigszins inschaart en dat de uit-
einden eenigszins buiten de laagwaterlijn reiken. Om nu ook
tusschen de dämmen de noodige breedte strand te bekomen
zullen de dämmen dus altijd eenigszins langer moeten zijn dan
de gevonden afmeting.
Een vaste regel daarvoor aan te geven is zeer moeielijk,
dewijl hier alles af hangt van de richting der stroomen in zee.
Bichten deze zieh onder zekeren hoek op de kust dan zal het
strand tusschen de dämmen verder inscharen dan wanneer de |
stroomen bijvoorbeeld evenwijdig aan de kust loopen.
Op grond van hetgeen de ondervinding op ons strand heeft
geleerd komt het mij voor, dat men wel zal doen met voor de
meerdere lengte van de dämmen, die op onze kust noodigisoml
in de inscharing te voorzien, niet veel minder te stellen danj
60 ü 70 M., zoodat de dämmen op de meest blootgestelde of
afgenomen gedeelten van de kust lang zouden moeten worden |
225 -+- 60 of 70, zeg 800 M.
P. CALAND.
DE ZEEWERING EN DEINEN VAN HET HOOG-
HEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND.
e zorg voor het behoud der zeewering van hetHoog-
heemraadschap Delfland, welke een groot enbelang-
rijk deel van de provincie Zuidholland tegen de zee
beschermt, vindt hären oorsprong in een charter, door
Graaf F l o r is V in het einde der Xlllde eeuw aan de Hooge
Heemraeden van Delfland verleend, waarin hun toegekend werd:
het heemrecht om — onafgebroken en ten eeuwigen dage — te
«schouwen, te keuren en te berechten al dat den heemraet
«raect en te moghen keuren tot onse Luyden van Delflandt
■behoeff in allen steden ende dorpen beleghen in Delflandt,
«al waert oick deur ende in onsen huysen in den Hage
«ende tSande.»
Erachtens dit charter ontstonden in latere eeuwen de keuren
en de bepalingen, in het belang van het onderhoud en de
bescherming der zeewering gemaakt.
Zoo werd in Januari 1515 door het Hoogheemraadschap
Delfland reeds eene keur uitgevaardigd over (pooten en) planten
van heim, waartoe de eigenaren der duynen als onderhouds-
plichtigen verplicht waren.
Mede werd reeds in October 1515 door K a e r i.e v a n P o it ie r s , ~
commissaris en superintendent van de reparatie en de onder-
houdenisse van de Dijcken en Duynen des lants van Hollahdt
en Westvrieslant, eene ordonnantie uitgevaardigd omtrent de
helmplanti ng.
Zoo kwam den 29sten Augustus 1564 eene overeenkomst tot
stand tusschen het collegie van de Hooge Heemraeden van
Delfflandt en het capittel van den Hove van Holland over de
«faillerende duynen westwaarts van der Heyde gelegen», terwijl
later in 1608 ook bepalingen werden gemaakt en eene regeling getroffen
werd met het kapittel van Holland over de beplanting der
West Duynen, beginnende van het Oosteynde van Seheveningen.
Tot aan het begin der XVIIde eeuw werd düs blijkbaar in
hoofdzaak alleen door helmbeplanting en rietschuttingen, als
eerste middelen tot bevordering van de aanstuiving, het behoud
van de-zeewering en duinen bevorderd.
Toch waren reeds vroeger, in het begin der XVIde eeuw, de
eerste plaatselijke verdedigingswerken aangelegd tot behoud
van de zeewering tegen afslag.
Zoo zijn te Seheveningen in 1533 reeds zoogenaamde «plaetinge»
gemaakt tegen het buitendüinbeloop, evenals te Terheide.
In 1616 bestünden v66r het dorp van Terheide ook zoogenaamde
paalwerken längs den voet van de zeewering. Het
schijnt evenwel, dat deze plaetinge en paalwerken niet lang
bestaun hebben.
In 1618 waren de duinen te Terheide zoo smal geworden,
dat deze tot een kunstmatigen zeeregel werden omgewerkt.
Dit was het ontstaan van den zoogenaamden «Zanddijk».
Toen reeds lag aan de zuidoostzijde van de bank de Delflandsche
Zee- of Maasdijk, die als slaperdijk dient en welke reeds in
1581 bestond.
Bij de stormen van 5 December 1665 en van 1699 werden
de ten noordwesten van de bank liggende duinen gedeeltelijk
weggesla^en, evenals in 1700, zoodat de bank overstroomde.
Längs de gaten werden inlaagdijken gelegd.
Ditzelfde ongeval herhaalde zieh weer in 1711.
En nä den stormvloed in het voorjaar van 1714 eveneens,
toen de zee de bank overstroomde en het water tot tegen den
Delflandschen Maasdijk (slaperdijk) stond.
Op advies van den'commies van Walcheren S o h ie r werd nog
in hetzelfde jaar 1714 de doorgebrolcen zeewering ten noordwesten
van de bank tot een kunstmatigen zeeregel of zanddijk
omgewerkt.
Mede op advies van S o h ie r werden omstreeks 1718 de eerste 1
strandverdedigingswerken aangelegd, bestaande uit een staketwerk
in de richting längs den duinvoet en van een drietal
hoofden. (Zie plaat XXXL)
Dit staketwerk en deze hoofden bestonden, volgens de kaart
van den landmeter J o h a n n e s B l o t e l in g van omstreeks 1738, in
dat jaar nog en bestond toen ook een geregelde zanddijk of
kunstmatige zeeregel. ■
Vergelijkt men de kaarten van F l o r is B a l t h a sa r van 1611 met
die van de landmeters N ico la a s en J a c o b ü sK r u c h iu s van 1712
en met die van den landmeter J. B l o t e l in g van 1788, dan blijkt
dat de voor de bank liggende duinen in het eerste gedeelte van de
XVIIIde eeuw alleen reeds 90j:oedenof 340 M. waren afgeslagen,
in een kwart eeuw tijds, volgens een op de kaart van B l o t e l in g
voorkomende opgaaf. En volgens de kaarten van B a l t h a sa r en
B lo t e l in g waren er van 1611 tot in het jaar 1738, of in ruim
66n en een kwart eeuw tijds, ongeveer 1200 M. afgeslagen.
Na den stormvloed van 1765 werden gedurende een tiental
jaren tot 1775 belangrijke herstellingen aan den Zanddijk längs
de bank verricht en deze uitgebreid tot Terheide.
Na de stormvloeden van 14 en 15 November 1775, welke
eene hoogte bereikt moeten hebben van 13 voeten boven de
eb of ongeveer 3.74 M. -+- DP-., zoodat zij slechts ongeveer
0.20 M. lager gebleven zijn dan die van December 1894, was
de zeewering weer belangrijk afgeslagen en blijken deze hoofden
weer verdwenen te zijn.
In de jaren 1776 en volgende werden op advies van verschil-
lende waterbouwkundigen plannen gemaakt voor de verdediging
van het strand, welke ten gevolge hadden, dat, vermoedelijk in
1776, de eerste vier hoofden zijn gemaakt, bestaande uit houten
schermhoofden of schuttingdammen (zie de schets) met bermen
van rijshout en steen ter weßrszijden.
Deze hoofden waren lang ongeveer 30 roeden of 113 M. en
waren gelegd op afstanden van 120 tot 160 roeden of gemiddeld
ongeveer 500 M.
Op advies van de drs. P. S t e e n s t r a en v a n d e W a l l werd in
1791 en volgende jaren aangevangen met het leggen van de eerste
eigenlijke hoofden, van palen, rijshout en steen saroengestcld.
Zij hadden eene lengte van 30 roeden of 113 M. en werden gelegd
op een afstand van 100 roeden.
Zij reikten niet tot aan den duinvoet en zeewaarts niet veel
verder dan de laagwaterlijn.
Behalve deze hoofden werd in datzelfde jaar de slaperdijk
achter ’s Gravenzande aanmerkelijk verlengd en doorgetrokken
tot bij- of benoorden Terheide over eene lengte van 150 roeden
of ongeveer 577 M. en verzwaard en verhoogd tot. eene kruins-
breedte van 2.83 M. op de hoogte van 6.38 -4- DP. met beloopen
aan de buitenzijde van 10 op 1 en aan de binnenzijde van
3 op 1.
Bovendien werd de Zanddijk längs het strand ter lengte van 400
roeden of ongeveer 1500 M. gebracht op eene hoogte van 5 70 M.
-I- D.P. en met eene kruinsbreedte van 12 voeten of 3.768 M.
Op het laatst van de vorige eeuw (1791) werd alzoo aangevangen
met een bepaald stelsel van strandverdediging door den aanleg
van de eerste hoofden, waar van er in 1800 reeds 12 bestonden en
waarvoor een lange tijd van voorbereiding voor het maken
van allerlei plannen en wijdloopige rapporten was noodig
geweest.
Ongeveer twee eeuwen waren er mede gemoeid geweest om door
allerlei proeven met rietschuttingen, plaetinge, staketwerken en
stakethoofden en houten schermhoofden of schuttingdammen te
komen tot een bepaald stelsel van rijzen en steenen hoofden.
Gedurende die twee eeuwen had de zee dan ook geducht hare
werking doen gevoelen. blijkens de verschillende strandlijnen,
welke figuratief op de hierbij behoorende schctsteekening zijn
aangegeven, en was de zeewering ongeveer 1200 ä 1500 M. afge-
nomen.
Aldus was de toestand van de verdediging van strand en
zeewering omstreeks 1800.
Naarmate nu in de volgende jaren dezer eeuw de stormvloeden
de zeewering weder deden afslaan, werden ter verdediging
van strand en zeewering noordwaarts opnieuw hoofden
aangelegd en de Zanddijk telkens achterwaarts overgewerkt.
TCR-f» nieuwe stormvloed dwong als het wäre tot retireeren
met de zeewering en van den kunstmatigen zeeregel (Zanddijk),
terwijl de hoofden achterwaarts — dat is landwaarts — verlengd
moesten worden.
Het buitenbeloop werd dan onder eene fl'auwe helling afge-
werkt en met heim en rietschuttingen beplant, teneinde bij
günstigen wind in het goede seizoen weder stuifzand- op te
vangen tot verhooging en verzwaring van den duinvoet.
De werken, welke in deze eeuw Werden aangelegd, zijn met
het jaartal van aanleg in de hieronder volgende lijst vermeld.
Jaartal van
aanleg.
Nummers der
hoofden.
Verlenging
zanddijk.
Toelichtingen.
1776 1, 2, 3 en 4 Vermoedelijk.
1791 . 5. 6, 7, 8 en 9 s0
1792 10, 11 en 12 — -
1807 13, 14 en 15 —
1826
AchteTwaartsche verzwaring Zanddijk over ± 2 000
M. lengte.
16,17,18,19, -0iyer]erigjng giaperdijk met ± 2 250 M.
en 21
1846 3“ |Herstelling Zand- en Bankdijk.
1850 Verzwaring zeewering en kleibelrieeding van den
bankdijk.
1851 3R 98 M. verlengd, ± 472 M. verlenging van den
slaperdijk.
1854 4" Aanleg ± 1100 M. slaperdijk tusschen
strandpalen 107 en 108.
1855 22, 23, 24, A, 8, G, D, E en F.
1856 G, H, I, K en L Verzwaring Zanddijk over ± 2 500 M.
lengte.
1861 25,26,27 en 28 W : J
1862 29 Verzwaring Zanddijk tusschen strandpalen
112 en 114.
1863 5*, G* en 30
1864—186 31,32,33 en 34
1864—1874 Aanleg van de hoofden aan den Hoek van Holland.
Lengte Noorderhoofd + 1930 M.
1877 7" en 8*
1881 10»
1884 Verzwaring zanddijk tusschen strandpalen
111 en ll7.
18S6 35 — |
'1887 39 en 40 Aan den mond van het verversehingS-
1 kanaal.
Tot in het jaar 1S90 \verd hiermede voortgegaan toen door
den aanleg van de hoofden nos. 36,'37 en 38 eene aaneengesloten
rij van 58 stuks hoofden verkregen werd van den Hoek van
Holland af tot aan den mond van het ververschingskanaal.
Daarop werden in 1889 en 1890 de hoofden nos. 3a en 11
met 100 M. zeewaarts verlengd.
Tusschen de strandpalen 113 en 114 bij Arendsduin,ter plaatse.
waar de slaperdijk met den kunstmatigen zeeregel (Zanddijk)
verheeld is, werd bij .wijze van proef in 1893 over eene lengte
van 60 M. eene kleibekleeding gemaakt, ter dikte van 0 80 ä
1.00 M., onder eene helling van 4 op 1 en behoorlijk diep in