werd der Regeering een band aangelegd om het lang gewenschte
werk voort te zetten. In weinige jaren werden de verbindingen
Haneken—Nordhorn en Haren—Rütenbroek voltooid en begonnen
met het kanaal dat de venen in de lengte zou doorsnijden, het
Süd-N ordkanaal.
Het gemeenschappelijk belang van Pruissen en Nederland
leidde weldra tot het denkbeeid de waterwegen der wederzijdsche
Rijken aan het internationaal verkeer dienstbaar te maken en
dd. 12 October 1876 werd te Berlijn eene conventie gesloten betreffende
een viertal verbindingen, waaronder die tusschen het
Overijsselsch kanaal bij Almelo' en het Eras—Vechte kanaal
boven Nordhorn.
Beide Regeeringen verklaarden zieh bereid den aanleg der
verbindingen binnen de grenzen van haar gebied toe te lateh
zonder zieh evenwel voor de uitvoering zelve, veel minder voor
de uitvoering binnen een bepaalden termijn, te verbinden.
De snijpunten met de Rijksgrens werden nauwkeurig bepaald
en de algemeene richting vastgesteld. Omtrent afmetingen werden
geen Voorschriften opgenomen, doch er' werd bepaald, dat elke
van de beide Regeeringen zou zorgen, dat op haar gebied een voor
de behoeften der gewone sch'eepvaart voldoende waterstand voor-
handen zij.
Reeds in 1874 werd, naar aanleiding van een verzoek van
Pruissische zijde, door de Nederlandsche Regeering besloten het
AP. (N.AP. ca = Normal Null) zoo nauwkeurig mogelijk van
Amsterdam naar Salzbergen over te brengen en kort daama
deze waterpassing voort te zetten naar de grenzen bij Denekamp
en NieuweSehans. In de jaren 1875—1877 werd hieraan gevolg
gegeven, zoodat bij de uitvoering van deze nitkomsten gebruik
werd gemaakt.
Bij Koninklijk besluit van 13 December 1878 n°. 37 werd
aan het gewestelijk bestuur van Overijssel concessie verleend
voör den aanleg van het onderwerpelijk kanaal, waarvan de
kosten waren begroot op f 1000 000. Nadat bij de wet van
2 Augustus 1880'(Staatsblad n°. 137) hiervoor een subsidie tot het
halve bedrag was verleend, werden door Gedeputeerde Staten
onmiddellijk maatregelen genomen om tot uitvoering tegeraken.
Reeds in October 1880 trad het personeel in dienst, dat benoemd
werd om onder den hoofdingenieur van den Rijkswaterstaat,
die ook na opiichting van den Provincialen Waterstaat met de
hoofdleiding belast bleef, het werk tot stand te brengen.
Inmiddels waren door de gemeente Stad Alraelo stoppen ger
daan om het beginpunt, dat met de uitmonding van de Hollander-
graven samenviel, nader bij de stad te brengen. Hare poging
gelukte onder voorwaarde, dat de meerdcre kosten, begroot op
/ 25 000, voor hare rekening kwamen. Naar aanleiding van
de verandering der richting werden do concessievoorwaarden bij
ministerieele beschikking dd. 5 Februari 1881 n°. 11 gewijzigd.
Bij Koninklijk besluit van I3f Juni 1882 n°. 12 had de eindaan-
wijzing der te ontcigenen perceelen plaats. In het voorjaar van 1883
kon met' den aankoop längs minnelijken weg, die nagenoeg een
jaar' vorderde, worden begönnen. Na afloop moest tegen een
viertal eigenaren in rechten worden opgetreden en daar een
van hen uitgebreide bezittingen aan het benedeneind had, moest
de' uitvoering wachten. Niet zoodra was de Provincie ook hiervan
rneester of er werd overgegaan tot aanbesteding van het kanaal
van het beginpunt af tot 169 M. bewesten de' rijksgrens en
\v?et op 17 October 1884.
De concessievoorwaarden schreven de verdeeling in pandeh
cii hunne peilen voor en bepaalden eene bodemsbreedte van
7.5 M.. eene diepte van 1.6 M. en beneden water taluds van
2 op 1'. Bövendien moesten in de laag gelegen gedeelten en om
de 1000 ä 1500 M., alsmede boven elke sluis, kanaalgedeelten
met 10 M. bodem tot wisselplaats worden ingericht. De vrije
schutlengte der sluizen werd bepaald op 41 M., hare wijdte op
G M., de doorvaartwijdte der bruggen op 6.2 M.
De afmetingen waarop de Pruissische kanalen aan de linker-
zijde der Eems werden aangelegd zijn: bodemsbreedte' 8.5 M.,
diepte 1.88 M., taluds beneden water 2 op 1, sluiswijdte 6.5 M.,
vrije schutlengte 33 M, diepte van de slagdorpels 2.1 M.
Van de vergunning om van de voorgeschreven afraetingen
af te wijken, mits het kanaal aan hoogere eischen voldeedy:
werd, waar dit met geringe kosten kon worden verkregen, gebruik
gemaakt.
Van de kanaalpeilen werd afgeweken op pand II, waar de
waterspiegel werd verlaagd in verband met de doorsnijding der
Loolee. Op dit riviertje is vaart met kleine turfschepen en het
kanaalpeil is nu zoodariig aangehouden, dat het overeenstemt
met een stand, waarbij de Loolee onbevaarbaar wordt. Is deze
bereikt, dan worden ön in- en nitlaatwerk met een schuif
van 4 M. breedte gesloten.
De bodemdiepte in het midden werd gebracht' op 1.8 M.,
het uitgevoerde profil is op de schets (plaat IX) aangegeven.
De dorpels van sluis I en van het benedenhoofd van sluis II
zijn gelegd op 1.85 M. — KP., de overige sluisdorpels liggen
0.15 M. dieper.-
Het voorschrift ömtrent-de wisselplaatsen Werd in ruimen
zin opgevat door met het oog op los- en laadgelegenheid bij
een twaalftal den bodem eene breedte van 12.5 M. te geven
en zwaaiplaatsen van 20 M. bodem te maken. Voorts werd
om de grootste schepen, die geschut kunnen worden, gelegen-
heid tot keeren te geven, op pand IV en VI, ter plaatse waar
het kanaal in ophooging ligt, eene zwaaiplaats gemaakt met
40 M. bodem. Dergelijke gelegenheid wordt ook aangeboden
beneden sluis LTen
aanzien van de dijken was voorgeschreven, dat zij moesten
worden aangelegd op minstens 1 M. boven peil ter kruins-
breedte aan de eene zijde van minstens 8 M., aan de andere
zijde van minstens 4 M. Bij het bestudeeren van de doel-
matigste wijze van aanleg werd er naar gestreefd gronddepots
te vermijden, waar dit zonder financieele opofferingen kon geschieden.
Het resultaat was, dat de dijken nabii stad Almelo
eene breedte verkregen van 15 M., wat mede met het oog op
uitbreiding der gemeente wenschelijk werd geacht; overal
elders werden zij aangelegd op 8 M. Depots werden alleen
noodzakelijk tusschen de heetometerpalen 42—46 en' 267—280.
Dit systeem veroorzaakte zoodanig grondtränsport naar de
kanaalgedeelten die in ophooging kwamen (137 000 M3. op
pand IV, 282 000 M3. op pand VI), dat vervoer per spoor noodzakelijk
werd. Hierdoor ontstond eene geschikte gelegenheid
tot het vervoeren van de materialen voor de kunstwerken, een
factor waarmee in dit met siechte wegen doorsneden terrein
rekening moest worden gehouden en tevens werd om goedkoop
te werken, de duur der uitvoering daärdoor op 3 jaar aange-
wezen. In het eerste moesten de panden I, II eh III worden
uitgevoerd, zoodat tot sluis III kon worden gevaren, in het
tweede de panden IV en V benevens een geul naar de Dinkel,
en in het derde jaar pand VI.
Dit pand snijdt de rivier de Dinkel en eenige beken, o .a ,
de Geele- en de Rammelbeek, die een maximum afvoer van
respectievelijk circa 4 en 5 M*. hebben, doch in sommige tijden
geheel opdrogen. De Dinkel blijft öok in de allerdroogste tijden
water afvoeren (bij benadering ,'/t M3. per secunde) en biedt
dus eene welkome gelegenheid voor voeding aan. Op Pruissisch'
gebied drijft zij echter twee molens, namelijkte Lage en Neuenhaus,
zoodat reeds uit dien hoofde aldaar prijs op het water wordt
gesteld. Bij de concessievoorwaarden is dan ook bepaald, dat
uit het recht van opstuwing niet bet recht tot onbepaalde af-
tapping mag worden., afgeleid.
Voor vloeden is het Dinkelbed onvoldoende; bij den groöt-
sten afvoer, die op circa 24 M3. per secunde kan worden gesteld,
ontlast zieh boven den. molen nabij het Singraven ongeveer
een derde -van deze hoeveelheid over den linkeroever naar het
Yoltherbroek.
Ter voorköming van het nederzetten van zand in het kanaal,'
waarvoor bij den verwilderderi toestand waarin de Dinkel verkeert,
groote vrees bestond (en naar later bleekniet ten onrechte),-
werd voorgenomen deze onder het kanaal door te voeren met
behoud van eene gelegenheid tot voeding. Wegens de kosten
moest hiervan worden afgezien en werd zij door het kanaal
geleid, waardoor een stuwwerk in den noorderdijk noodzakelijk
werd.- De hierin geplaatste schuiven, 6 in getal, verkregen eene
breedte van 2 M. bij eene hoogte van 2.12 M., keerend tot
21 52 M. H- N.AP. en kunnen door een man worden bediend.
Voor doorlating van het debordatiewater werden in het Vol-
therbroek twee grondduikers gelegd, een van 3 M*. en een
van 6 M*. opening. Voor de eerste werden twee gegoten ijzeren
buisleidingen, elke van 1.4 M. inwendige middellijn, op eene
onderheide sloof gesteld, voor de laatste drie van 1.6 M.
Ook de Geelebeek werd door het kanaal geleid, doch om te
voorkoinen, dat zij meer waterbezwaar zou ondervinden dan
v66r den kanaalaanleg, werd in den noorderdijk een reguleer-
schuif, breed 5 M., aangebracht. Daar de Rammelbeek ter
plaatse van het snijdingspunt de Rijksgrens vormt, bleef zij tot
heden hären loop behouden.
De bouw van een dubbele schüfe- en keersluis op pand VI,
volgens de concessie dienende om bij hooge standen van Dinkel
en 'Vecht een zevende pand te vormen, bleef voorloopig achter-
wege, doch pand VI werd er op ingericht om het hoogste
Vechtwater, tijdens den aanleg aangegeven op 23 M., te keeren.
Volgens latere opgaven verschillen de hoogste standen van
Vecht en Dinkel weinig en het bouwen van een sluis om water
uit het naburig Rijk te keeren, waartoe het recht, evenals dat
van het ophouden van water, beiden partijen bij de conventie
gewaarborgd werd onder voorwaarde dat de scheepvaart geen
belemmering ondervindt, zal waarschijnlijk overbodig blijken.
Het doorsneden terrein is. hoofdzakelijk beide en de ont-
graving leverde, met uitzondering van circa 2000 M. lengte
onmiddellijk boven sluis V, waar leemgrond werd aangetroffen,
bijna uitsluitend zand op. Met succes werd dan ook bij de
kunstwerken, die alle onderheid werden, gebruik gemaakt van
het middel om palen en damwanden met behulp van een
waterstraal in te drijven.
De doorsneden eschgronden leverden eene voldoende hoeveelheid
teelgrond op om de taluds te kunnen doen begroeien,-
bezoding werd alleen nabij de waterlijn aangebracht.
Bij de kunstwerken, die zoodanig werden aangelegd, dat
geen groote onderhoudskosten zijn te vreezen, werden niet in
alle deelen de gebruikelijke constructien gevolgd.
Bij de sluizen III, IV eh V werd daarvan afgeweken ten aanzien
van slagstijlen en slagdorpels. Deze werden, nadat bij het boven-
hoofd van sluis II een proef was genomen, geconstrueerd overeer.-
komstig het op de schets (plaat IX) aangegeven project, waaraan
het denkbeeid ten grondslag ligt den waterdruk günstig over te
brengen en de hoofdbestanddeelen der waterkeering bij eventueele
lekkage in körten tijd te kunnen vernieuwen, zonder in kostbare
reparatien te vervallen. Bij de sluizen, waar dit toepassing vond,-
werd nergens gehouwen steen gebruikt. Hetzelfde was hetgeval
bij de bruggen en andere kunstwerken. Was constructie in bak-
steen bezwaarlijk of onvoldoende, dan werd tot aanwending van
gegoten ijzer overgegaan.
De sluisdeuren bestaan uit een raamwerk van gecreosoteerd
•eikenhout zonder schrankschoor. De noodige stevigheid werd
verkregen door het opschroeven van eene gegalvaniseerd ijzeren
bekleeding, dik 6.3 ä 12.7 niM., terwijl längs iederen regel een
ijzeren staaf van- 3 cM. zijde werd aangebracht, voorzien van
moeren, om voor- en achterharren aan te schroeven.
De bruggen zijn met uitzondering van die voor voetgangers-
ophaalbruggen. De draaitappen der priemen zijn los opgelegd
ten einde slepende wrijving te ontgaan.
Door verschillende oorzaken werd het kanaal eerst in het
voorjaar van 1889 in dienst gesteld. De aanlegkosten hebben'
het cijfer der begrooting, die trouwens naar onvolledige gegevens
zeer globaal was opgemaakt, overtroffen. Zij hebben circa
f
/ 1 112000 bedragen, waaronder bijna/ 200000 voor aankoop
van terreinen. De uitvoering kon niet geschieden binnen den
gestelden termijn van zes jaren, zoodat deze verlengd is moeten
worden. Blijkens het vorenstaande is echter loffelijke spoed betracht,
en daar bij de conventie de bepäling werd gemaakt, dat
beide Regeeringen het daarheen zullen leiden, dat de op haar
gebied gelegen gedeelten zooveel mogelijk te gclijkertijd gereed
komen, is zeker de dezerzijdsche aandrang, dat het gedeelte
Vecht—Rijksgrens eindelijk zal worden aangelegd, alleszins ge-
wettigd.
Het Süd-Nordkanaal is met uitzondering van circa 25 KM.
lengte, dat op een voorloopig profil van 5 M. bodem en 1.6 M.
diepte is aangelegd, sinds een paar jaar volgerfs project gereed
tot Rütenbroek.- Mede zijn gereed de verbindingen Ter Apel—
Rütenbroek en Coevorden—Picardie en alle kanalen zijn achter-
eenvolgens in onderhoud en beheer gegeven aan de «Linksemsische
Kanalgenossenschaft«. Verwacht mag worden, dat deze Maafe-
schappij, met het oog op hare belangen, ook op spoedige vol-
tooiing zal aan dringen
Het kanaal Dortmund—Emshäfen, tot den aanleg waarvan
in 1886 werd besloten, en waarvoor men zieh eene uitgaaf van
circa 70 000000 Mark getroost, hoofdzakelijk met het doel aan de
Westfaalsche steenkolen een goedkooperen transportweg naar
Noord- en Oostzee te verschaffen, komt waarschijnlijk in 1898
gereed en de tijd moet dus niet ver meer worden geacht, dat
het kanaal Almelo—Nordhorn een schakel vormt in den water-
weg van Nederland naar het sterkste centrum der industrie in het
westen van Pruissen, waardoor de verwachting gerechtvaardigd
wordt dat de uitgaven te zijner tijd zullen blijken wel besteed
te zijn.
H. HENDRIKS.
HET AP: ELDOORNSCH KANAAL. I§>
Ispjglgqa e oostelijke helling van de Veluwe wordt door tal van
H beken doorsneden, die het van de Veluwe afstroomende
III 8r|jreJ| water naar den IJssel voeren; de voornaamsten zijn:
de Soerenschebeek, de Eerbeekschebeek, de Loenen-
schebeek, de Beekbergschebeek, de Kaijersbeek en de Grift, die
van Apeldoorn tot Heerde een aan tal kleinere van de Veluwe
afstroomende beken opneemt.-
Die beken waren reeds in vorige eeuwen, behalve voor den
waterafvoer, nog van groot belang voor de ontwikkeling der
streek, omdat de door het afstroomende water geleverde water-
kracht dienstbaar werd gemaakt tot het drijven van verschillende
nijverheidsondernemingen, waaronder in de eerste plaats de
papierfabrieken, die door een groot aan tal molens gedreven
werden, en daarna de koperfabrieken te noemen zijn. Mochten
zij al voldoende zijn voor het leveren der werkkracht aan eene
opkomende en zieh ontwikkelende nijverheid, zij gaven geen
afvoerwegen voor het fabrikaat, noch gelegenheid tot den
aanvoer van grondstoffen; zelfs waren de door hun water gedreven
molens een beletsel voor hunne oinschepping in bruik-
bare waterwegen. Door het ontbreken van een goeden waterweg,
voor den afvoer van hout, werd ook de exploitatie der uit-
gestrekte bosschen belemmerd.
Reeds in • 1640 werd het plan opgevat om de voornaamstc
waterleiding, de van Apeldoorn naar den IJssel beneden Hattem
stroomende Grift, voor kleine schepen bevaarbaar te maken,
en was het de tegenstand van de eigenaars der door de Grift
gedreven molens, die van de uitvoering deed afzien.