de kosten van deze kazemat-travers werden door hem geraamd
op / 10000. Tot toepassing kwam het echter niet; de kaze-
matten van de rivierbatterij van het fort op den Hoofddam bij
Pannerden, gebouwd in 1869—1872, verkregen zoogenaamde
•schietgatmaskers van eikenhout met plaatijzeren bekleeding
(figuur 2), blijkbaar slechts eene voorloopige constructie.
Inmiddels was in Duitschland het gietijzer in anderen vorm,
namelijk als hardgegoten ijzeren p an tse r, door H. G ruson
te Buckau bij Maagdenburg vervaardigd, met goed gevolg
beproefd en in 1874-—1881 in Duitschland, Belgie en Oostenrijk
bij land- en kustversterkingen op ruime schaal toegepast. Hier
te lande onthield men zieh, bij de aanvankelijke uitvoering van
de in 1874 tot stand gekomen Vestingwet, van het gebruikvan
pantseringen, hoofdzakelijk omdat men het pantservraagstuk
ten opzichte van zijn toepassing op versterkingen, die aan een
belegering blootstaan, uit een technisch oogpunt nog niet rijp
achtte. Toen echter onze kustforten op de Harssens, bij IJmuiden
en aan den Hoek van Holland moesten worden ontworpen,
werd terecht ingezien, dat daarbij, tot dekking van het zware
kustgeschut met zijne samengestelde affuitinrichting en mechanische
hulpmiddelen voor de bediening, de toepassing van
pantseringen niet achterwege kon blijven. Eene commissie van
artillerie- en genie-officieren bezocht in 1879 Duitschland en
Belgie tot bestudeering van het GRUSON-pantser en op grond
van hare adviezen werden in 1882—1883 met de G r u so n ’sehe
fabriek contracten gesloten tot levering en opstelling van:
2 koepels, elk voor 2 kanonnen van 30.5 cM., lang 25 kalibers
(L/25), voor het fort op de Harssens (figuur 3);
een gepantserde batterij voor 5 kanonnen van 24 cM. L/30
(figuur 4) en een koepel voor 2 kanonnen van 15 cM. L/30
voor het fort bij IJmuiden;
2 koepels, elk voor 2 kanonnen van 24 cM. L/30, en een
koepel voor 2 kanonnen van 15 cM. L/30 voor het fort aan den
Hoek van Holland,
a l l e v o o r z ie n v a n m in im a a l- s c h ie tg a ta ffu ite n -G R U S O N C/80.
Het GRUSON-pantser was destijds nog in een geheimzinnig
waas gehuld; de wijze van fabricage gold als fabrieksgeheim,
waarbij intusschen de keuze van de ruwijzersoorten en de er-
varing van den fabrikant in de vervaardiging van zeer zware
gietstukken een hoofdrol vervulden. Tevens bezat men geen
betrouwbaren maatstaf ter bepaling van de gevorderde afmetingen
van dit pantser. De uitwerking, door geschutvuur daarop teweeg-
gebracht, vertoont zieh in zoodanigen vorm, dat het niet mogelijk
is längs mathematischen weg de betrekking op te sporen tusschen
het arbeidsvermogen van het projectiel en de afmetingen, die het
pantser hebben moet om daaraan behoorlijk weerstand te bieden.
Men isdusverplichtte dien opzichte geheel af tegaan op empirische
gegevens, bij schietproeven verkregen. Nu wa3 echter sedert
de laatste proeven (1874) het vermögen van de vuurmonden, vooral
van het scheepsgeschut, zoo belangrijk toegenomen en tevens
de qualiteit der projectielen ter beschieting van pantsers zoo
aanmerkelijk verbeterd, dat de aan deze laatste te stellen eischenl
van weörstand in hooge mate waren verzwaard. Deaanzienlijke
kosten eener nieuwe schietproef willen de vermijden, moestmenl
wel de bepaling van het pantserprofil grootendeels overlaten aan
den met eenig recht als deskundige bij uitnemendheid geldenden
fabrikant, behoudens diens contractueele aansprakelijkheid voor
het gewaarborgde weörstandsvermogen. Onder deze omstandig-
heden achtte de Regeering het echter noodig de fabricage door
een in de fabriek gedelegeerd genie-officier te doenbijwonen en
controleeren.
Daarbij bleek, dat de fabrikant niet kon voldoen aan de voor-
waarde, dat de pantserstukken zonder gietfouten moesten zijn
gegoten. Vele van die stukken vertoonden scheuren in de geharde
buitenoppervlakte, ten deele van bedenkelijke afmetingen. Of-j
schoon de fabrikant volhield, dat zulke scheuren op het we6r-l
standsvermogen van de pantsering geen nadeeligen invloed uitoe-j
fenden, stelde onze Regeering als voorwaarde voor de aanneming|
11 van die pantserstukken, dat door eene, op kosten van de fabriek uit
te voeren beschieting zou worden aangeloond, dat ook de meest
gescheurde pantserstukken het volgens contract gewaarborgde
weßrstandsvermogen bezaten. Dientengevolge werden in 1883
en 1884, ten overstaan van eene commissie van Nederlandsche
genie- en artillerie-officieren, te Buckau beproefd een voorpantser-
stuk, een zijpantserstuk en een dekplaat, alle bestemd voor een
van de koepels van het fort op de Harssens. De beschieting had
plaats met het kanon van 30.5 cM. L/25 en stalen pantser-
granaten van K r u p p . Figuur 5 vertoont de wijze van opstelling
van het te beschieten zijpantserstuk.
De uitkomsten van de schietproeven waren in tweeerlei opzicht
zeer belangrijk. Vooreerst kon de schadelijke invloed van de
gietscheuren inderdaad niet worden aangetoond, een feit van
beteekenis voor de toekomst van het pantser, bij welks vervaardiging
zulke scheuren niet geheel kunnen vermeden worden.
Ten tweede bleken twee van de beschoten pantserstukken,
onafhankelijk van den invloed der gietscheuren, het te eischen
weerstandsvermogen niet te bezitten. Ofschoon een deel van de
reeds voor het fort op de Harssens vervaardigde pantserstukken
aannemelijk werd geacht, vorderde de Commissie voor een
ander deel een zwaarder profil en verbeterde constructie, terwijl
de profillen der nog te vervaardigen pantsers voor de forten
bij IJmuiden en aan den Hoek van Holland aan eene algemeene
herziening werden onderworpen.
De schietproeven hadden toch geleerd, dat de fabrikant zieh.bij
het ontwerpen van de nieuwere pantserprofillen op een dwaalweg
bevond. Bij elk pantser moet het streven zijn de hoeken, waar-
onder de as van het projectiel in het trefpunt het pantserop-
pervlak ontmoet, zoo klein mogelijk te maken, opdat een zoo
gering mogelijk deel van het arbeidsvermogen op het pantser in
arbeid kunne worden omgezet. Terwijl de oudere pantserprofillen
tot dat doel een vrij sterk hellend buitenbeloop hadden (figuur
6), had de fabrikant later de versterking van het pantser tegen
het krachtiger geschut hoofdzakelijk trachten te verkrijgen door
bij vermeerderde dikte van de pantsering aan debeschrijvende
kromme van het buitenoppervlak een steiler beloop te geven.
Het bleek thans, dat zoodanige versterking geringe waarde heeft,
dat integendeel binnen zekere grenzen de pantserdikte vermin-
derd zou kunnen worden bij gelijktijdige verkleining van de
trefhoeken door een vlakker buitenbeloop van het pantser. De
Nederlandsche proeven bewezen zelfs, dat alleen door laatst-
genoemd middel aan het hardgegoten ijzeren pantser nog een
voldoend weerstandsvermogen tegen het nieuwere scheeps- en
kustgeschut en de verbeterde projectielen kan worden verzekerd.
In dien zin werden in overleg met den fabrikant, afgezien van
andere noodig gebleken verbeteringen in. de pantserconstructie, de
profillen der nog te vervaardigen pantserkoepels gewijzigd; voor
de batterij van IJmuiden werd de verbetering verkregen door een
reeks hardgegoten ijzeren blokken, welke het treffen van het steilste
gedeelte van de frontpantsering beletten (m en n in figuur 4).
In die richting is de fabrikant later vorder gegaan, zoodat
aan de hieronder te vermelden koepels van het fort op het
Pampus een nog aanmerkelijk günstiger profil kon worden ge-
geven (figuur 6).
De opstelling van de pantserwerken van het fort op de Harssens,
hunne bewapening en de montage der machinale inrichting
waren in 1887 voltooid, evenals die op het fort aan den Hoek
van Holland; die op het fort bij IJmuiden in 1886. De beide
eerstgenoemde forten werden in 1889 nog voorzien van een
waarnemingskoepeltje, geleverd door het tot een Actien-Gesell-
schaft hervormde «G r u s o n w e r k ».
De draaiing van de koepels van 24 cM. en van 30.5 cM. kan
zoowel door stoomkracht als door handenarbeid geschieden;
die van de koepels van 15 cM. alleen door laatstgemelden.
De affuiten zijn alle voorzien van hydraulische remmen en
hefstempels; de wijziging van de elevatie geschiedt bij de kanonnen
van 15 cM. door middel van handpompen aan de affuiten, bij
die van 24 en van 30.5 cM. door differentiaalstempels, gedreven
door accumulatoren. De vulling van deze laatste geschiedt door
perspompen, welke ook rechtstreeks op de affuiten kunnen werken
en bij de koepels, behalve door handenarbeid, ook door een
afzonderlijke stoommachine--kunnen worden bewogen. Bij de
koepels verschaffen deze accumulatoren tevens de noodige
drijfkracht voor de hydraulische aanzetters tot het laden van
de vuurmonden en voor de remmen tot het vastzetten van
den koepel bij het schot.
De kosten hebben bedragen: van een koepel voor kanonnen
van 30.5 cM. 784"855 mark; van 24 cM. gemiddeld 681 725 mark;
van 15 cM. gemiddeld 318 870 mark; van de batterij voor
5 kanonnen van 24 cM. 1310 850 mark.
In 1889 werd met gemelde fabriek een contract gesloten
voor de levering en opstelling van 2 koepels, elk voor 2 kanonnen
van 24 cM. L/35 op het fort aan het Pampus (figuur 7), benevens
een observatiekoepeltje daarbij. Voor de geschutkoepels werd
nu niet alleen het verbeterde pantserprofil toegepast, maar
werden tevens de nieuwste affuitconstructie en verbeterde
machineriën gebezigd, zoodat deze koepels thans als de meest
volkomene in hunne soort mögen gelden. De montage was in
1892 voltooid.
De kosten bedroegen: van een koepel voor 2 kanonnen van
24 cM. 791 300 mark ; van het observatiekoepeltje 6 615 mark.
De koepels zijn ingericht voor stoom- en handbeweging, voorzien
van GRUSON-affuiten C/84 en hydraulische werktuigen als boven-
vermeld.
Is hierboven aangetoond, dat de Nederlandsche pantser-
proeven te Buckau een keerpunt vormden in de ontwikkeling
van het hardgegoten ijzeren pantser voor kustverdediging, zij
hadden ook in andere richting ver reikende gevolgen. Hare
onverwachte uitkomsten gaven aanleiding, ook verschillende
pantserconstructies voor landversterkingen ten opzichte van
hären weerstand tegen belegeringgeschut te beproeven. Daarbij
bleken sooi-tgelijke wijzigingen van het profil en verbeteringen
van de constructie noödzakelijk, zonder dat echter daarmede aan
de meeste deskundigen de overtuiging werd geschonken, dat
het hardgegoten ijzeren - pantser in de toekomst aan geschut-
opstellingen, die aan eene langdurige beschieting uit belegeringgeschut
blootstaan, een blijvend verzekerde dekking kan waar-
borgen. Voor zoodanige toepassingen geraakte dit pantser dan
ook na 1885 geheel op den achtergrond en men kan het daarom
slechts toejuichen, dat het Departement van Oorlog zieh steeds
heeft onthouden van de aanschafiing der indertijd van sommige
zijden met aandrang voor onze verdedigingsliniën aanbevolen
hardgegoten ijzeren koepels.
Intusschen had zieh toch voor onze kustforten de behoefte
aan gepantserde geschutopstellingen ter verdediging naar de
landzijde doen gevoelen. Ook de afdoende bescherming van
de rivierbatterij van het fort bij- Pannerden was nog een
onopgelost vraagstuk.
Voor een en ander werd eene zeer doelmatige constructie ont-
worpen door den majoor-ingenieur A. J. V o o b d u in en den
kapitein der artillerie F. G . A. S c h e r e r (figuur 8). Zij bestond
uit hellende, gewalst ijzeren pantserplaten, opgesloten tusschen
pijlers van hardgegoten ijzer, en werd in 1882—84 te Scheve-
ningen beproefd. Afgezien van de dikte der pantserplaten, die
te gering bleek te zijn, was de uitkomst van de schietproef hoogst
bevredigend. De constructie werd, eenigszins gewijzigd en verbeterd,
toegepast tot pantserkazematten voor infanterie en ligt
geschut. op de forten bij IJmuiden, te Hoek van Holland en
bij Pannerden, alsmede voor de rivierbatterij van laatstgenoemd
fort (figuur 9). De pijlers werden .door de firma G r u so n geleverd,
de gewalst ijzeren platen door de «Compagnie des Hauts-
fournaus, Forges et Aciéries de la Marine et des Chemins de
fer» te St.-Chamond (Loire). In 1888 werden deze pantserwerken
voltooid.
Het stelsel van deze pantserkazematten vond ook in het buiten-
land waardeering en navolging, wegens de hoogst eenvoudige
en solide bevestigingswijze van de pantserplaten, den günstigen
vorm van de pijlers en den hellenden stand van het frontpantser,
die aan het weßrstandsvermogen ten goede komt.
Een nieuw pantsermateriaal werd hierbij gebezigd, dat — ofschoon
ook reeds in het buitenland beproefd — in Nederland zijn
eerste praktische toepassing vond, namelijk ruw v lo e i-ijz e r ,in
den vorm van blokken (a in figuur 9) längs den boven- en den
onderrand van het pantser. Zij werden geleverd door het «Peiner
Walzwerk» te Peine (Hannover) en zijn uit den THOMAs-converter
gegoten, zonder daama eenige verdere bewerking te hebben
ondergaan. Bij eene, in 1886 in de legerplaats bij Oldebroek
uitgevoerde beschieting bleek dit materiaal bij zeer voldoend
weßrStandsvermogen tegen geschutvuur, ondanks zijn - grof-
kristallijne breuk, een groote kneedbaarheid onder de werking
van het projectiel en geringe neiging tot scheuren te bezitten.
Daarbij is het aanmerkelijk goedkooper dan eenig ander pantsermateriaal
: het voor deze pantserkazematten geleverde vloei-ijzer
kostte gemiddeld / 8, het hardgegoten ijzer / 27.80, het gewalst
ijzer / 53.20 per 100 KG., alles met inbegrip van het transport
tot het naastbijgelegen spoorwegstation.
Intusschen is het ruw vloei-ijzer door zijn zeer blazigen aard
ongeschikt voor toepassing in sterk geprofileerdeofingewikkelde
vormen; het kan slechts in blokken worden gebezigd. Een
grootere toekomst schijnt te zijn weggelegd voor het v o rm -g iel-
s ta a l , uit den Martin-oven gegoten,met voorzorgen tegen het
ontstaan van blazen, daarna in een water-, olie- of loodbad
gehard en in den regel ten slotte uitgegloeid. Bij uit'stekende
mechanische eigenschappen en groot weerstandsvermogen, ook
tegen geschutvuur bezit dit materiaal het voordeel, dat het in
allerlei vormen kan gegoten worden. Het is toegepast bij eene
v a s t e o p s t e l l i n g v o o r a f s t a n d m e t in g e n w a a r -
n e m i n g op elk van de forten bij IJmuiden en bij Kijkduin,
geleverd (respectievelijk in 1894 en 1897) door de fabriek van
S c h n e id e r en Co. te le Creusot en bestaande uit een gietstalen
koepeldek op een hardgegoten ijzeren voetpantser (figuur 11).
Elke opstelling is bestemd voor twee afstandmeters-Wa t k in ,
tot metingen met verticale basis. Yan beteekenis hierbij is, dat
de koepelplaat, op het grondvlak lang 5.4, breed 3.3 M. en 0.15 M.
dik, wegende 25 000 K G . , in 6en stuk gegoten is, iets, wat in
dien vorm en bij die afmetingen bij geen ander pantsermateriaal
mogelijk zou geweest zijn en zoowel voor de eenvoudigheid
van de constructie als voor haar weerstandsvermogen tegen
beschieting een bijzonder voordeel oplevert. De prijs van elken
pantserstand bedroeg gemiddeld/22 000, met inbegrip van spoor-
wegtransport en montage.
Het fort aan het Pampus werd in 1894 voor de verdediging
naar de keelzijde nog voorzien van twee pantserstanden, elk
voor 3 snelvurende kanonnen van 6 cM. (figuur 10), geleverd
door de firma F r t e d r . K r u p p -G r u s o nw e r k . Het Ls bevreemdend,
dat hierbij weder een verticaal pantser met onopgesloten boven-
rand werd toegepast, een verouderde constructie, die men door
de in 1885/1886 te Bucharest gehouden vergelijkende schietproeven
tegen pantserkoepels wel voor goed veroordeeld raoeht
achten. Het staande pantser en de dekplaat — laatstgemelde
uit stuk — zijn van gewalst basisch SiEMENS-MARTiN-vloei-
ijzer. De kosten van elken pantserstand hebben/12 500 bedragen.
Voor de verlichting van het zee-oppervlak is dit fort in 1895
voorzien van twee elektrische zoeklichten; echter is nog slechts
voor e6n van deze eene gelegenheid tot opstelling gemaakt. Tot
vermindering van de kosten heeft men hierbij afgezien van de,
voor dit doel elders gebruikelijke hefbare pantserkoepels; het
zoeklicht, buiten gebruik zijnde, is op een wagentje geplaatst
in eene bergplaats met gepantserde overdekking en scherfwerende
deur onder het glacis, waarin het zoowel tegen vijandelijk vuur
als tegen den luchtdruk van het schot der eigen vuurmonden
veilig is. Voor het gebruik wordt het uit de bergplaats gereden