Yöör 1840 zijn gemaakt 7285M.kunstwegvoorf 84800-
tusschen 1840 en 1850 „ 162 023 „ . „ „ - 730 028.—
„ 1850 „ 1860 . „ 287 006,, „ „ -1204907.-
„ . 1860 „ 1870 - „ 269 797,, „ „ -1263690.-
na 1870 „ 36 697 „ „ „ - 219988.-
te zamen 762 808 M. kunstweg voor f 3 453 413.—
Bij deze wegen zijn later nog enkele wegvakken van den Staat
door de provincie in beheer en onderhoud overgenomen, terwijl
in een zevental gemeenten de traversen aan de besturen zijn
overgedragen tegen uitkeering van de gekapitaliseerde onder-
houdskosten.
Op dit oogenblik heeffc bet net der provinciale wegen eene
uitgestrektheid van 768835 M., bestaande, naar de soort der
verharding, uit 349 275 M. grindweg, 211 794 M. klinkerbaan,
138 896 M. steenslagweg, 68 212 M. keistraat en 658 M. bruggedek.
De onderhoudskosten van dit wegennet bedragen/170.000.—
a f 180 000.— per jaar.
Behalve riviergrind en op enkele plaatsen een weinig hei-
grind levert Brabant geene grondstoffen op voor het maken van
kunstwegen en moeten de daarvoor benoodigde materialen uit
andere provincien of uit het buitenland worden betrokken.
De kosten worden daardoor zeer hoog en noopten er toe bij
den aanleg met veel overleg en zuinigheid te werk te gaan.
Aanvankelijk werden de bestaande aardebanen slechts een
weinig geegaliseerd en in bet midden daarvan de kunstbaan
«angebracht. Aan de ongebjkmatige en niet zelden geringe breedte
en aan bet onregelmatig beloop zijn de eerst aangelegde wegen
gemakkelijk te herkennen.
Na 1850 werd van de aardebaan meer werk gemaakt. Voor-
zoover zonder kostbare onteigeningen mogelijk was, werd overal
eene gelijkmatige kruinsbreedte van 8 M. aangenomen en ter
weßrszijden voldöende slooten gegraven; hinderlijke bochten
werden afgesneden, scberpe krommingen afgerond en ook in de
langsrichting een regelmatig beloop gegeven.
Bij de eerste wegen verkreeg de kunstbaan niet meer dan
2.70 M. breedte voor keien en klinkers en van 3.50 M. bij
grindverharding. Later werd voor de breedte der bestratingen
3 M. tusscben de kantsteenen bij keiwegen en 3.20 M. tusschen
de kantlagen voor de klinkerwegen gekozen.
De grindbestortingen werden in den regel in drie lagen, ter
zwaarte respectievelijk van 8, 4 en 2 cM. aangebracht.
Dank zij den veelal vasten ondergrond vereischte de grondslag
voor de kunstbaan weinig voorziening en kon volstaan worden
met onder de bestratingen een zandbed van 0.20 ä 0.30 M.
zwaarte aan te leggen.
Het toenemend verkeer en bet zwaarder worden der vrachten
heeft in latere jaren noodig gemaakt vele grindbanen door het
opbrengen van eene laag steenslag of macadam, die vastge-
walsd wordt, te versterken, terwijl bij vernieuwing van vakken
bestrating in de plaats van klinkers steeds meer en ineer keien
met vlakke koppen worden gebruikt.
De zeer talrijke kunstwerken in en längs de wegen werden
in den beginne van goedkoope materialen saämgesteld; in den
loop der jaren echter zijn zij door constructien van meer duur-
zame bouwstoffen vervangen.
Door de uitbreiding van het kunstwegennet Stegen de jaar-
lijksche onderhoudskosten in hooge mate; deze bereikten om-
streeks 1S75 een bedrag, dat, met het oog op den toestandder
provinciale geldmiddelen, niet mocht worden overschreden.
Bij besluit van 23 Juli 1875 werd daarom beslist geen provinciale
wegen meer aan te leggen. De Staten verklaarden zieh
echter bereid aanleg van kunstwegen door gemeenten en water-
schappen te ondersteunen door bijdragen uit de provinciale
kas, zelfs tot een hooger percentage dan tot dien tijd was
verleend.
Aan deze toezegging is gevolg gegeven. Terwijl voor de eerste
wegen slechts een derde van het bedrag der kosten van aanleg
als subsidie werd verleend, steeg dit later tot vijftig percent;
na 1875 is dit cijfer steeds hooger en hooger geworden en be-
reikte in enkele gevallen niet minder dan vijf en tachtig percent.
De aanleg van de gesubsidieerde wegen geschiedde en ge-
schiedt nog op denzelfden voet als voor de provinciale wegen
plaats vond. Alleen wordt, ten einde de onderhoudskosten
zooveel doenlijk te verminderen, vooral in de laatste jaren
voor de verharding veelal keibestrating gekozen.
Van de met provinciaal subsidie aangelegde kunstwegen zijn
gemaakt tusschen de jaren:
1840 en 1850 eene lengte van 48114 M. voor / 117 470.—
1850 1860 >■ » » 114753 » - - 325 552.— ~
1860 - 1870 ». - . 134143 * » - 470684.—
1870 * 1880 » ■> . 156396 » » - 940537.—
1880 » 1890 » - - 211796 » » -1577 333.—
1890 •. 1897 » ■> » 41711 ■ » - 341444.—
te zamen 706913 M. voor f 3 773 020,—
Uit vorenstaande cijfers blijkt, dat de aanleg per strekkenden
meter steeds duurder is geworden. Eensdeels is~dft het gevolg
van de omstandigheid, dat de wegen, ten opzichte van den
aanvoer van bouwstoffen het minst günstig gelegen, het laatst
in aanmerking kwamen om tot kunstweg te worden ingericht,
ten andere zijn de hoogere kosten veroorzaakt door het maken van
sterkere en meer duurzame verhardingen, daar deze op vele
oude wegen gebleken waren tegen het vervoer van heden niet
bestand te zijn.
Eene derde categorie van kunstwegen zijn die, aangelegd door
gemeenten, waterschappen ofpai ticulieren zonder eenige bij drage
uit de provinciale kas. Deze wegen dragen meer een plaatselijk
karakter en strekken om de verschillende deelen van eene
gemeente of waterschap te verbinden of wel om afgelegen gebuchten,
stations, openbare gebouwen, buitenplaatsen enz. aan
de hoofdwegen te doen aansluiten. Niet onderworpen aan de
voorwaarden voor provinciale bijdragen zijn zij voor het grootste
deel op meer bescheiden voet aangelegd.
Zonder inbegrip van de eigenlijke straten in de grootere gemeenten
bedraagt de lengte van deze soort van wegen ruim 300 KM.
Het net der kunstwegen in de provincie Noordbrabant nadert
zijne voltooiing; van de 184 gemeenten zijn nog slechts een
drietal, en natuurlijk de kleinste en minstvermogende, niet aan
het wegennet aangesloten. Wel worden nog in iedere Staten-
zitting aanvragen om bijdragen uit de provinciale kas voor
verbetering van wegen behandeld en ruime subsidieen toe-
gestaan, maar het aantal neemt toch sterk af. Hier en daar
is nog een nuttige verbindingsweg in wording, ginds zou eenige
uitbreiding van de verkeerswegen gewenscht zijn.
Een ander verkeersmiddel treedt meer op den voorgrond en
komt reeds tot ontwikkeling. Niet minder dan 230 KM. tram-
weg, aangelegd op de kunstwegen, zijn in Noordbrabant in
exploitatie, terwijl van een zestigtal kilometers de aanleg in
uitvoering is. Van enkele lijnen, in verschillende deelen van
de provincie, worden de plannen voorbereid.
Het is zeker een niet ongunstig teeken, dat, niettegenstaande
de spoorwegen voortdurend een grooter vervoer tot zieh trekken
en ondanks de uitbreiding van het tramwegennet, het gewone
verkeer eh vervoer te land geen achteruitgang aanwijst.
De opbrengst van de provinciale belasting op paarden en
trekdieren, die een vrij zuiveren maatstaf voor de beoordeeling
van dit verkeer oplevert, blijft sedert vele jaren op dezelfde hoogte.
H. VAN SCHEVICHAVEN.
1Ö4