slag en de grootere waterdiepte, bovendien uit eene grondver-
betering en eene doorgaande zandaanplemping. Zooais uit de
figuren 6 en 7 blijkt is de voor beide zeeweringen gevolgde
constructie — bet verschil in grondslag en waterdiepte in aan-
merking genomen — vrijwel dezelfde.
Bij het fort aan het Pampus is bovendien, evenals bij de
kustbatterijen aan de Zuiderzee, — ter verhooging van de
stormvrijheid — eene vrijstaande stortsteenkade gemaakt. Uit-
voeriger mededeelingen aangaande den bouw van dit fort zijn
te vinden in de Notulen der Instituutsvergadering van 13 September
1892.
III. Bomvrije gebouwen. Zoolang de artillerieslecbtsover
glad gcschut beschikte kon met gewoon metselwerk, zonder
verdere bescberming, een voldoende wederstand tegen het vijande-
lijk vuur worden bereikt. De uit den aanvang van di,t tijdvak
dagteekenende gebouwen waren dan ook aan ’s vijands zijde
niet door grond gedekt, en werden, om redenen van vestingr
bouwkundigen aard, veelal in ronden torenvorm opgetrokken.
■ Zooais uit de figuren 8 en 8bis valt af te leiden, waren het
groote ingewikkelde stukken metselwerk, die nog steeds als
voorbeelden van zorgvuldig uitgevoerden baksteenbouw mögen
gelden, onder anderen de torens te Weesp en te Honswijk.
De invoering van het getrokken geschut maakte bescherming
van het metselwerk door zanddekkingen en wel in steeds toe-
nemcnde afmetingen noodzakelijk, zooals uit eene aanschouwing
van de figuren 9, 2 en 10 is te ontwaren. Aanvankelijk werden
deze gebouwen nog geheel van metselwerk opgetrokken, doch
omstreeks 1878 deed het beton van hydraulische kalkmortel
en baksteenpuin als materiaal voor het opgaand werk van bomvrije
geboüwen zijne intrede. Boven metselwerk bezat het de
voordeelen van goedkooper te zijn en aan grootere hoeveelheden
in denzelfden tijd te kunnen worden verwerkt. Toen nu door
springproeven werd aangetoond, dathetin wederstandsvermogen
het metselwerk althans evenaarde, werd het gebruik er van
algemeen voorgeschreven, wat betreib de groote gebouwen echter
alleen voor de dekkingen. Figuren 10 en 10bis verduidelijken
de constructie zooals deze werd toegepast onmiddellijk v66r het
tijdstip, waarop omtrent de uitwerking van granaten met brisante
lading voor het eerst eenigszins positieve gegevens bekend werden.
Ter voorziening tegen de zooveel krachtiger mijnwerking van
deze granaten is niet alleen de dikte der betondekking aan-
zienlijk vermeerderd, maar is ook een meer wederstandbiedend,
tevens kostbaarder materiaal, te weten cementbeton van porfier-
slag of klinkerovenpuin toegepast. De dikte van de grondbedek-
king is daarentegen tot 0.5 ä 1 M. teruggebracht, als zijnde deze
laag thans alleen meer bestemd tot het opvangen van granaat-
scherven en afvliegende steenstukken en tot bescherming van
het beton tegen weSrsinvloeden. In de figuren 11 en ll^is is de
constructie aangegeven, welke is gevolgd voor enkele munitie-
magazijnen in de Stelling van Amsterdam. Het störten van beton,
het zij van kalk- of cementmortel, tot dekkingen geschikt
om aan geschutvuur wederstand te bieden — hoezeer oogen-
schijnlijk een eenvoudige zaak — is een werk, dat veel ervaring
en een scherp toezicht vordert. De uitvoerige voorschriften, in
de bestekken der Genie voorkomende, omtrent de mengver-
houdingen van de te bezigen bouwstoffen en de wijze van be-
werking, zijn dan ook de vruchten van zorgvuldige waarnemingen,
waarvan de betrouwbaarheid door daartoe ingestelde schiet-
proeven is gestaafd.
IV. F u n d e e r in g en van bomvrije gebouwen . Dewijzi-
gingen welke, volgens het voorafgaande, de samenstelling van
de gebouwen heeft ondergaan, zijn ook van invloed geweest op de
•constructie van de fundeeringen. Zoolang de paalfundeeringen als
bij den torenbouw alleen vertikaal werden gedrukt, behoefden zij
geen bijzondere voorzieningen. Toen echter de gebouwen aan
’s vijands zijde werden aangeaard, viel ook met zijdelingschc
werking rekening te houden. Om daaraan wederstand te bieden,
bepaalde men zieh aanvankelijk er toe, het roosterwerk te ver-
stijven door meer zandstrooken en doorgaande kespen aan te
brengen. Ter betere bereiking van dit doel werd later het
roosterwerk in een betonkoek gevat (zie figuren 2 en 10). Het
is duidelijk, dat, wanneer de palen over het bovenste gedeelte
door slappe lagen gaan, op die wijze allein niet de doorbuiging
van de palen kan worden voorkomen. Als een bewijs van de
minder juiste voorstelling, welke men zieh in den eersten tijd
omtrent de uitwerking van de aanaarding op de paalfundeering
vormde, kan de toepassing van schoorpalen dienen (figuur 2).
Door de drukking van de aanaarding op den ondergrond toch
worden de palen achterover getrokken, zoodat de schoorpalen
van weinig nut zijn. Meer afdoende verbetering werd verkregen
door het aanbrengen van zandbeddingen (figuur 2), waar de
palen door heen werden geheid. Indien zulk een zandbed even-
wel niet op een vaste grondlaag rustte, was ook dit middel
niet voldoende, omdat dan de aanaarding van het gebouw weer
zetting in het zandbed, en dientengevolge in de paalfundeering
veroorzaakte. Om -ook die werking op te heffen, bezigde men
een körten tijd een wel is waar afdoend, doch tevens kostbaar
middel, dat, in den geest van de vroeger, onder anderen, bij de
oude walmuren van Amsterdam toegepaste verlengde fundeeringen,
bestond in het aanbrengen van eene paalfundeering met -
houten vloer onder de aanaarding zelve (zie figuur 2). Goedkooper
was de werkwijze, die voor het fort bij Abcoude is
gevolgd en op een tedelijk goeden grondslag zeker aanbe-
veling verdient. Men heeft daar namelijk alvorens tot het
metselen of störten van de fundamenten werd overgegaan, de
aanaarding zoover mogelijk voltooid en dus aan de zijde van
het gebouw onder steil talud opgezet; de paalfundeering kon
dus onder de werking daarvan hare zetting aannemen, Zonder
scheuren in het gebouw te voorschijn te roepen; de drukking
van den later aan te brengen grondwig tusschen de achterzijde
van het gebouw en gemeld steil talud mocht toch onbe-
teekenend worden geacht.
Voor de overige — nagenoeg alle nog te maken— gebouwen
in de forten der Stelling van Amsterdam i s , zooals reeds
hierboven werd vermeld, het zandbed dadelijk geheel belast
(figuur 5), zoodat dit, v66r dat met het maken van de fundeering
wordt aangevangen, reeds zijne zetting heeft. Het voornemen
is, om — nu op deze wijze de grondslag verbeterd is — geen
paalfundeering onder het gebouw aan te brengen; in droog-
makerijen, waar de bovenkant kesp dikwijls 5 öf meer meters
beneden het vloerpeil zou moeten komen, kan het trouwens
bezwaarlijk anders. Waar, om bijzondere redenen, onderheiing
noodzakelijk wordt geacht, zal in ieder geval met eene betrekkelijk
ligte constructie zijn te volstaan. Zoo werden voor de gebouwen in
het fort aan het Pampus en de kustbatterij bij Durgerdam de
fundamenten eenvöüdig op de koppen van de palen gestört,zonder
kespen of houten koppeling, en kon de druk per paal tot
16 000 KG. worden opgevoerd.
Bij fundeeringen zonder hei werk zijn de aanvankelijk algemeen
toegepaste gemetselde fundamenten later vervangen doorbeton-
bedden, het zij doorgaande onder het geheele gebouw dan wel alleen
onder de muren. Wanneer de omstandigheden het tijdelijk belasten
van den grondslag raadzaara maakten volgde men gedurende
enkele jaren de minder juiste werkwijze, om eerst het betonbedte
störten en daarna de belasting op te rijden, met het gevolg, dat
het beton door de werking in den ondergrond verzakte en in
stukken brak, zoodat het bed, na het wegruiraen van de belasting,
eene kostbare ,en toch niet afdoende herstelling bleek te vorderen.
Later heeft men dan ook het aanbrengen van de zandbelasting
aan het. störten van het betonfundament doen voorafgaan.
Overigens wordt bet maken van doorgaande bedden van kalkbeton
tegenwoordig door de deskundigen niet algemeen meer
goedgekeurd; de versteening toch is zoo langzaam, dat zij aan
het beoogde doel, te weten het overbrengen van den druk van de
rechtstanden op een groot draagvlak, niet beantwoorden, maar
doormidden scheuren, tenzij men met het maken van de gebouwen
op eene genoegzame versteening zou willen wachten,
hetwelk echter bijna nooit mogelijk is. Gebruik van cementbeton
voor dit doel leidt tot belangrijke verhooging van
kosten; het verdient daarom overweging, terug te keeren tot
gemetselde fundamenten met breed empatement, onderling ver-
bonden door omgekeerde gewelven, eene wel is waar ouder-
wetsche, maar beproefde constructie (zie figuur 9), waarbij
tevens, zonder aanmerkelijk meerdere kosten, de zoo noodige
bergruimte voor^drinkwater wordt verkregen.
V. Pantser'constructien.'Hiervoor meenen wij te mögen
verwijzen naar het volgend opstel van den heer C. J. S nijde rs.
VI. S lu iz en b o uw . Van de, ten behoeve van de onderwater-
zettingen in ons land gebouwde, sluiswerken kunnen wij slechts
met enkele woorden nog de aandacht vestigen op die, welke
in de laatste jaren in de Stelling van Amsterdam zijn gebouwd.
Hoezeer van bescheidener afmetingen dan de vroeger in onze
rivierbandijken gemaakte inundatie-sluizen, zijn zij uit een
technisch oogpunt zeker van niet minder belang, zoowel wegens
het groote verschil tusschen buiten- en binnen waterstand als
om de slappe en kwelachtige geaardheid van de gronden, waarin
zij zijn gebouwd. Waar de eerste omstandigheid zieh voordoet,
als bijvoorbeeld bij de inlaatsluis van Groot-Mijdrecht (verschil
5.70 M.) en die. van de eerste bedijking der Mijdreehtsche
droogmakerij (verschil 4.80 M.), heeft men, ten einde ontgronding
bij het water inlaten te voorkomen, onmiddellijk achter de sluis,
behalve de gebruikelijke bodemvoorzieningen, een ruime ont-
vangkom gemaakt, aan de benedenzijde afgesloten door een
keerdam met de kruin op ongeveer 3 M.— AP., over welken
het water dan o.vervloeit in een afvoergeul. De ontvangkom
wordt ook in vredestijd gevuld gehouden, ten behoeve van de
houten fundeering, die anders zooveel lager zou moeten zijn
aangelegd.
Uit de figuren 12 en is na te gaan, welke omvangrijke
voorzieningen tegen achter- en onderloopschheid, zelfs bij een
gering verschil tusschen binnen- en buitenwaterstand, in een
veenachtigen bouwgrond noodig zijn. Betonkoffers onder de
waterkeeringen zijn in deze terreinen niet aan te bevelen, daar
zij — niet onderheid zijnde — afscheuren en bij onderheiing
zeer bezwaarlijk in uitvoering zijn. Een doorgaande kist van
droge klei (zie de schets) die dus, met het water in annraking
körnende, zweit en daardoor, opgesloten zijnde, nog dichter wordt,
is hier het beste middel tegen onderloopschheid gebleken.
VII. T e le g r a p h is c h e v e rb in d in g en . De in 1884begonnen
aanleg van permanente telegraphische verbindingen in de ver-
schillende linien en Stellingen is nog der vermelding waard, omdat
daarbij voor de eerste maal in ons land op zulk eene groote schaal
van grondkabels is gebruik gemaakt en wel tot eene gezamenlijke
lengte van nagenoeg 300 ICM., ongerekend ongeveer 260 KM.
voor de nog in uitvoering zijnde verbindingen in de Stelling
van Amsterdam. Aanvankelijk werd gebezigd een gummi-kabel,
aangeschaft in 1878, toen nog het denkbeeid bestond de kabels
eerst in oorlogstijd te leggen, doch ze voor dit ge wij zigd doel van
eene verdere omkleeding te voorzien; later is hiervoor een zooveel
betere getah-pertja kabel gebruikt. Van den aanvang af is voor
de bepaling van ladings-capaciteit, koper-weerstand en isolatie-
vermogen, zoowel bij de keuring als bij het leggen en het
periodiek onderzoek, van een vervoerbaar meetstation gebruik
gemaakt.
VIII. D r in k w a t e r v o o r z i e n in g v a n d e S t e l l i n g
v a n A m s t e r d am . Met een enkel woord moeten wij ten
slotte gewagen van de onderzoekingen, ingesteld ten behoeve van
deze voorziening in oorlogstijd en van de daarvoor opge-
maakte projecten. Eerst werd de oplossing gezöcht door putboringen
tot 200 M. en dieper (zie de Verhandelingen van ons
Instituut, jaargang 1888—89), vervolgens door een reeks van
pijpwelboringen (tot ongeveer 50 M.), zonder dat echter längs deze
wegen bevredigende uitkomsten werden verkregen. Waar toch
goed drinkwater werd aangetroffen, was dit alleen in eene voor de
plaatselijke behoefte voldoende hoeveelheid en overigens voldeed
het nergens aan de door den Geneeskundigen Dienst gestelde
eischen. Nadat nog, ten gevolge van een onderzoek, het drink-
baar maken van de boezemwateren binnen de Stelling tot het
gebied der vrome wenschen was verwezen, bleef, naar het ge-
voelen van de militaire ingénieurs, als praktische oplossing
slechts over de aanleg van in oorlogstijd te vullen drink-
watervijvers. Met tien vijvers, elk van 25 000 M5., waarbij de
noodige filters, reinwaterkelders, pomptoestellen, enz., rekende
men gedurende 80 dagen na de totale insluiting van de Stelling,
in de behoefte aan water voor drinkon, spijsbereiding en
ziekenverpleging te kunnen voorzien. De bronnen van twijfel-
achtige qualiteit, als bij voorbeeld de Vechtboezem, blevendan
voor andere doeleinden beschikbaar.
De aanvraag voor een gedeelte van de hiertoe benoodigde
gelden (totaal geraamd op / 1100 000) vond tot tweemalen toe
bij de Staten-Generaal een ongunstig onthaal. Nadat zij eerst,
(December 1892) in verband met technische bezwaren, tègen de
constructie van de vijvers ingebracht, was verworpen, werden
de tweede maal (December 1894), toen deze door eenige uit-
breiding van de ontworpen voorzieningen waren geécarteerd,
weder andere bedenkingen vernomen, onder anderen de moei-
lijke distributie, de hooge kosten in verband met de geringe
hoeveelheid te verkrijgen water, enz. De Regeering meende onder
die omstandigheden de aanvraag terug te moeten nemen en
stelde in het begin van 1895 de quæstie van de drinkwatervoorziening
om advies in handen van eene Staatscommissie, wier
verslag echter tot nu toe niet is versehenen.
J. Z. STUTEN.
MET AANDEEL VAN DE NEDERLANDSCHE INGENIEURS
IN DE ONTWIKKELING VAN HET PANTSERWEZEN
IN DEN VESTINGBOUW. p _©
|grajga8ra]e invoering van het getrokken geschut, die omstreeks
H H H 1860 in de meeste Europeesche staten plaats vond,
Igjj PSB I I deed de behoefte aan meer weerstandbiedende dek-
ISmwrariull kingsmiddelen in den vestingbouw ontstaan, ter ver-
vanging of bescherming van de metselwerken van gedekte ge-
schutopstellingen, welke door voorliggende aardlichamen niet
voldoende tegen geschutvuur waren beveiligd. Het in den
scheepsbouw reeds ingevoerde gewalst ijzeren pantser werd
bij den vestingbouw in het buitenland al spoedig ook toegepast
tot bekleeding van het front van geschutkazematten en tot
draaibare geschutkoepels.
Eene commissie van Nederlandsche officieren, in 1866 belast
met eene vestingbouwkundige en artilleristische studiereis in
Belgie en Duitschland, vestigde hare aandacht ook in het bij-
zonder op de aldaar toegepaste pantserconstructies. Een van hare
leden, de kapitein-ingenieur J . H . K r o m h o ü t , ontwierp eene
g epantserde kazemat-travers voor een kanon van 16 cM.,
waarbij als frontpantser een gietijzeren Schild van zeer günstigen
vorm werd toegepast. Het Schild werd in 1868 te Sche-
veningen beproefd; het rapport omtrent deze beschieting luidde
alleszins bevredigend. Een door den ontwerper eenigszins ge-
wijzigde constructie is voorgesteld in figuur 1 van plaatXLVI;