■"»'■■»J '■
fe
ì66t . meer plat, maar hoog en naar de wyze van ccn fuykcrbrood, mids thans de dragt zoodaanig
■ was, verbeeld is. Voons zyn beyder randen met deezc twee Latynfche dichtregelcn omzoomd
:
N O N T E L I S , P R IM I S B E L G I S E P T E M P L IC I S A R M I S ,
S E D C O N S T A N T L IB R A L I B E R A R E G N A P A R I .
’T I S N / K T DOOR D E P T L E N , D E E E R S T E W A P E N E N V AN
’T Z E V E N D Ü B B E L D E N E D E R L A N D , M A A R DOOR
E E N ON PA R T TDIG E V E N W I G T D A T D E V R Y E
R E G E E R I N G E N B E S T A A N .
(0 Pels
Gebniyk
en Niisbr.
des too-
neels.pag. 3-
( i) Horat.
de Arte
poet.
¿fu 175-
Gebr. cn •
Misbr. des
toooeels,
pag.?'
(4) Ou-
daan R.
Moog.
pag. 393'
In decze ruft, voedfter der vryekon-
ileu, ftaaken onder anderen in de Vereenigde
Geweften, doch wcl voornaamelyk
te Amfterdam dc ruftminnendc Zanggo-
dinncn hct hoofd met eenen zonderlingcn
luyfter op, door het maaken en vertoonen
van welgcregelde fchouwfpelen, die(i)be-
knopt de geheele dichtkunde bevatteden.
Thcl'pis van Athene Solons tydsgenoot,
welke omtrent zeshouderdzeseutwintig
jaar voor Chriftus geboorte leefde, was de
ecrfte, die zekere loort van (x) rrcuripee-
lig gedieht in ’c Jicht bragt, en dat op wagens,
in plaatie van eentooneel, Jangs’t
land door Zangers Iiet opzingen, wier
aangezigten met roode (3) wynmoer be-
ftrceken waaren. Efchylus , in ’t laatfte
jaar van de driccnzeftigfte Olympias,
heeft de eerfte eeu vaft tooneel gebouwd,
de mommery en andere tooneelfieraadjen
uytgevondcn, e n ’t treurfpel zekere hoog-
draaveiidheyd bygezet. Welke door z y nen
Lcerling Sofokles, en den netbeipraak-
ten Euripides, tor dien top van deftig-
heyd zyn opgcvoerd > dat de tooneel-
fpelen nietalleen by de Grieken , maar
federt ook by de Romeynen , met bo-
venmaatige geldfpillingen alom zyn in gebruyk
geraakt: zooals uyt de weergalooze
fchoiuvburgen van Porapejus , Nero,
Titus, en inzonderheyd van Markus Scau-
rus en Kajus Kurio, (4) is a f te meeten.
Epicharmus van Syrakuze, wien men de
uytvinding v a n ’t blyipel toeichryft, wift
fcherfende zonder fteeken de quaade ge-
wooDtcn zyner Landsgcnooten op het
tooneel tc vertoonen, en het quaadc ftraf
het goede loon verichaffendc, dus op eene
boertige wyze de vervallene zeden te ver-
beeteren. Maar als men in plaatfe van ’c
quaad i n ’t algemeen, in ’t eerft bedekte-
lyk en temet openlyk elkander i n ’t b y zonder
brandmcrkte , lafterde, en uyc-
fcholdt, wierdc hec tooneel een fchavot,
zyn eerfte luyfter niec weynig verkleynd,
en eyndelyk hec tooneellpel z e lf, mcc den
val des Romeynfchen ryks, ook geheel
ten val gebragt. Invoege meer dan ( f )
tien eeuwcn, mids de geftaadige invallen MUbnJes
der Hunnen, Gotthen en Wandaalen, die toonecis,
befchaafde kunft door de barbaarfchheyd
dier volken was verbannen ; totdat z y
eyndelyk in Icalie, Vrankryk, en Nederland
hct hoofd wederopbeurde, enby den
ingezeecen,hoewel in dc fchikking en taal
de ruuwhcyd der voorige tyden niet dan
teveel alom doorftak, met ongemeene
graagte wierdc ontfangen. Die te herftellen
en deeze re beÎchaaven, was nu hec
gccftryk tyd vedryf der Nederlandfche O / '
(*) Rederykkameren , en ondef dezelve
de Amfterdamfche in liefde bloeijende een
vruchtbaare eothof van fchrandere vernuf-
ten; welke in de Nes boven de vleefchhal
haare vergadering hieldc, en zoonu zoodan,
ten voordeelc van \ Oudemannen-
huys , den Inwoonderen verfcheydene
tooneelfpelen vertoondcn, welke hunne
vrienden en bekenden , zonder geld-
geevinge, op ’c vertoonen van dit ziivere
merkteken, mogten komen bywoo-
nen.
’t Gene, hocwel dceze Kamer eenen bloeijenden Eglantier tot blazoen had, echter dcczc haa-
.. rc gewoonlyke byfpreulc aileen bevattcde :
IN L I E F D k B L O E I JE N D E . 57.
Dceze
( I ) Pels
Voorrce- '
vanzyn
Gebr.cn
Misbr. (ies
toonecls-
G) GBranclt
Hoofts
leeven ,
foi. 6.
(3)Pels
Gebr. en
Misbr. des
tconeels,
pag. 14 en
Deeze Kamer maakte te grooteren opgang,
mids eenige voornaame manncn der
Regeeringe al in ’tjaar vyfdeuhonderdeen-
entachtig zich niec ontzaagen vau daarvan
Lederaaaccn tc z y n : invoege wel dertig
zoodaanigen geceld worden, welke ( i j
Burgermeefters, Raaden, Oppcrfchouten
o f Schepcncn geweeft zyn. Van dceze
Kamer was eertyds ook Hendrik Lauw-
rentszoon Spiegel, die opbouwer (2) der
Hoilaudlche taale ccn uytmuntend Lid,
door wiens toedoen en opftel voornaamelyk
i n ’t jaar vyftienhonderdvierentachtig
de Tweejpraak van de Nederduytfche L e t-
terkunß, ’s jaars daaraan het liuygbewerf
van de Nederduytfche Redenkaveling, en
het Kort Bsgrip des RedenkaveTmgs, cn in
den jaare zevenentachtig de Rederykkunß,
dc twee laatile beyde in rym, in ’c licht
kwaamen, en wiens wondcrbaarc Hart-
fpicgel, zoo taal- als zinryk, niettegen-
ftaande haare duyfterheyd, ftraalen uyc-
fchooc, daar federt de befte Dichters hun
licht aan ontftaakcn. Daarby kwaamen
Dirk Volkertsz: Koornhert , Roemer
Viflcher, Johan Vechcersz: en Gerbrand
Adriaansz: {3) Bredero, wiens boertige
dichrgecft mct cencn zondcriingen zwier
de oude platte Hollandfche zeden, en on-
beichaafde Amfterdamfche ftraattaal zoodaanig
naabootfte, da t, op ’ t vertoonen
zyner blyipelen het tooneel en alle de zit-
• plaatfen van’t vrolyk gejuych en handgcklap
der aanfchouwcrcu onophoudenlyk
fchaterden en weergalmden. Hoofd, dac
ftaadkundige hoofd der Nederlandfche
Dichteren en Hiftorifchryveren, was mede
een Lid dier Kamer, en betoonde op-
reys zynde, door cencn brief uyt Florenc-
fe (4) baar toegelchikt, zyne hochachting
voor de zelve, en dat zyne dichtluft, door
zyn langwylig afzyn , in’t minfte niec was
uytgeblurt. De Geneeshecr Samuel Koster,
bekend door zyne zinryke gcdichten
en overaardtige quinkflaagcn, was insgelyks
een dicr Kamcrgaftcn ;raaar zich daarvan
fèdere afzondcrcnde , richtte hy op de
Keyzersgrachc , ter plaatfe daar nu de
Schouwburg ftaat? cene twecdc vergaderplaats
op : welke onder den naam van
de Nederduytfche Akademt bekend, ecncn
goudcn bykorf mec eenige daarrondom
vliegende byen, nevens het woord (5)
T v e r , toc blazoen had. Deeze kunflgc-
nooten vcrcoonden insgelyks in cene
houte loots veclvuldige treur- bly- cn
kluchcfpelcn, waarvan de winft der inkomende
gelden ten voordeele van ’c
Weeshuys befteed wierdt, mids niemand
zonder geld te geevcn wierdc ingelaaten
, ten waare hy met dusdaanig een
merkteken , hem door ecn der Ledert
toc dat eynde geleend, voorzien was.
(4) G.
Brandt
Hoofiî
leev. fol.6.
(5) Com*
melin
liefchr;
van Am*
llerdam
fol. 659.
I. Op de cene zyde van het eerile is een bykorf, en een zwarm van daarom vliegende byeri
boven het woord
Y V E R ,
verbeeld. Dc andere zyde hceft tot opfchrift:
A N N O
G O D D E R T B R U G G E N ,
1630.
Zyndc dc naam van dcn Kamergaft en eygenaar van dit vrymerk.
II. Hcc laatfte voert wederom, onder eenen bykorf en verfcheydene daarnevens vliegende bytni
het woord
K k k k k k 1 Beyde I
Y V E R .
1