
N E D E R L A N D S C H OOSTINDIE.
Vetten, Was, Aetherische Oliën, Harsen, Gom.
V E T T E N .
Onze 0 .-Indische bezittingen leveren vele plantaardige vetten
■op, die belangrijk zijn wegens het huiselijk gehruik hij de
inhoorlingen of wegens de toepassing, die zij daar en tevens
in Europa ondergaan.
Sommige Indische vetsoorten onderscheiden zieh door mindere
vloeibaarheid van de plantaardige vetten, die in Europa
worden aangetroffen ; van daar dat deze laatste met den naam
van vette oliën worden aangeduid. Wij behoeven slechts te
wijzen op de cacao-hoter, het Katapanvet, de Njato-olie, de
notenzeep of het vet der muskaatnoten, het pompelmoesvet,
het Ramhoetanvet, de Minjak Tangkallak en Tangkawang, het
vet der Stillingia sebifera, die allen in ons klimaat vast zijn ;
iets minder hard, meer boterachtig, zijn o. a. de klapperolie,
de Kanarie-, Macassar-, Njamploeng- en Pitjoengolie. Die
hardere vetsoorten zijn voor de nijverheid van het grootste
belang, daar zij toepassing kunnen vinden bij de kaarsen-
fabrikage, in plaats van de thans gebruikelijke talk en palm-
olie. Sommige dier Indische vetten zijn zoo hard, dat men
ze door warme uitpersing niet of slechts zeer onvolkomen
uit de plantendeelen kan verwijderen.
Wa t de samenstelling betreft, deze komt, voor zooverre zij
althans bekend is, in hoofdzaak met die der Europeesche
vetten overeen. Bij de meeste zijn oleïne, palmitine en Stearine
de hoofdbestanddeelen en de meerdere of mindere hardheid
Dl. II. 1