
Inlandsche werktuigen.
2 3 . Werktuig om kapas te zuiveren.
Werktuigen om garen te spinnen, als:
24 . Spinwiel.
2 5 . Boog om de kapas tot vlokjes te bereiden.
26. Haakje om de koorden van den boog tegen de boomwol te laten
springen.
2 7 . Bamboe om grof katoen vooraf fijn te pluizen.
28. Grof katoen met een bamboe fijn gemaakt.
Werktuigen voor het weven als:
29. Werktuig om garen te spannen voor het weven.
30 . Weeftoestel natuurl. grootte.
3 1 ■ Id. id. id.
3 2 . Id. id. klein model.
3 3 - Id. id. kleiner »
34 . Werktuigen voor het Batikken.
Monsters uit andere gewesten.
3 5 . Siameesch katoen, ruw, ongezuiverd, gezuiverd, gebleekt, geperst;
g a r en , geverfd weefsel.
Werktuigen voor de inlandsche katoenbereiding.
3 6 . Japansch bruin katoen. (G. religiosum).
3 7 . Wild katoen van Zuid-Afrika.
38. Katoen uit Suriname.
B o t a n i s c h e heschr i jving.
In de botanische bescbrijving der vormen van dit algemeen
bekende, nuttige gewas heerscht een groote onbestemdheid,
voornamelijk veroorzaakt door de eeuwenoude cultuur, de
onzekerheid der afkomst en de talrijke bastaarden in die cultuur
ontstaan. De katoenplant wordt in alle wärmere streken der
wereld aangetroffen. De gekweekte vormen kunnen volgens
de jongste nasporingen aldus worden beschreven:
9
Gossypium arboreum L. - Boom-katoen. Waarscbijnlijk oorspronkelijk
in Tropisch Afrika. Een heester, somtijds tot een
kleinen boom opgroeiend, meestal echter dicht vertakt en
struikig met dikke, min of meer gladde, diep bandvormig
gelobde bladen; bladlobben 5—7, lang, smal, eirond; bloemen
purper met geel hart; katoen niet dadelijk van de bereide
zaden af te scheiden, lang- of kortstapelig, krullig, wit
Deze soort schijnt niet zeer algemeen gekweekt te worden.
Volgens V. Miiller beboort hierhij de New-Orleang-katoen (G.
sanguineum Hassk.), op Java Kapas herem of iaoen.
G. barbadense L. — Amerikaansch katoen. Zoo ver bekend
is, waren de vormen dezer soort of verscheidenheid bij de
ontdekking van Amerika reeds gekweekt in Peru, Mexico en
Brazilië en destijds niet in de oude wereld bekend.
Een kruid of struik; bladen min of meer glad, breeder en
hartvormiger dan bij de voorgaande soort, met ronde oortjes
aan den voet en tot op de helft met 3 - 5 lobhen ingesneden;
lobben breed, spits; hloemén geel met een hloedroode vlek;
zaden zwart, naakt, vrij of in een niervormige massa aan-
eenhangend. Katoen gemakkelijk afscheidhaar van de zaden,
wit, taankleurig of bruin.
Deze vorm kan weder in drie variëteiten worden onderscheiden,
als:
le varieteit. Barbadense (proper). — De Bourbon-katoenen en
de Barbados-, Sea Island-, Upland-, Egyptische-, Florida-en
Alabama-katoenen. — Kapas poeloe laut. Teysm.
2e varieteit. Religiosum (Roxb ). Nankin-katoen. — liMpas
hideng S. Hiertoe behooren ook de Siam- en Cocbincbina-
katoen. Bladen min of meer harig, v i j f l o b b i g ; bloemen geheel
geel; vrucbtpluis geelachtig. De zaden zijn bedekt met een
taankleurig dons en in katoen van dezelfde kleur omsloten.
3e varieteit. Acuminatum (sp. Roxb ). Peruviaansch katoen.
Hiertoe behooren de Braziliaansche, Fernambuk, Maranbam
en de Ukan Paruthi en Jude Paruthis van Madras, de lange
zijdeachtige katoenen van de Garo en Khasia heuvels. Mm of
meer boomvormig. De bladen zijn 3 - 5 lobbig, met spits toe-
loopende lobben; de bloemen zijn geel met roode vlek en de
zaden, zwart, kaal, samenbangend in een niervormig klompje.
Vandaar de naam Kidney-cottons.