
openingen van het viechtwerk speien en bijaldien de kapok
vochtig is, het drogen bevorderd worden. Maakt men in den
bodem hovendien nog openingen, waar de pitten doorvallen
kunnen, dan zal de zuivering beter en sneller geschieden en
de kapok ook spoediger drogen. (H. J. van Swieten).
46. Diirio zibethinus D. C. — Doerian M. J. Ned. Ind. Archipel.
Een groote boom met heldergroene, onder grauwe hladen,
groote witte hloemen en groote eivormige, stekelige vruchten.
Wegens de eetbare doch onaangenaam riekende vruchten
algemeen hekend. V.
Ord. S t e r c u l ia c e a e .
47. Sterculia foetida L. — Dangdoer gedeh. Kepoh gedeh S. Kaloempang
M. Djangkang Born. Geheel Indie. Archipel. Kleine hoom
met handvormige bladen; bloemen in pluimen, roodbruin, zeer
stinkend, V.
48. Sterculia nobilis Smith. — Hantap passang. Doh. West-Java en
Sumatra, China. Groote hoom, met langwerpig-spitse gladde
bladen, en groote klokvormige, behaarde, inwendig roode
hloemen. V.
49. S. Blnniei G. Bon. — Hantap batoe. S. Sumatra, Borneo, Java.
Groote boom met onverdeelde bloemtrossen. V.
50. Kleinhovia hospita L.—raM/noWo. Tankelie. Timongho. Ketimoho.
Oost-Indië, Oost-tropisch-Afrika. In den Ned. Ind. Archipel
algemeen. Een lage boom met uitgespreide takken, groote,
zachte hladen en rooskleurige bloemen. V. T.
-51. Belicteres Isora L, — Kekontolan. PoeteranM.S. Oost-Indië,
Noord-Australië. Boom- of heesterachtig. Bladen rond-ovaal,
ruw, onder zacht; bloemen rood, later loodkleurig.
De jonge takken en bladen zijn bekleed met ruwe stervor-
niige haartjes. De takken worden in Br. Indië gebruikt voor
omheiningen enz. De hast levert een sterke witte vezelstof
voor grof touwwerk en paklinnen. De vruchten en hladen
worden als geneeskrachtig gehruikt. (Brandis). Y. Bast.
52. B. hirsuta BI. (Oudemaiisia hirsuta Miq.). — Kekontolan. Java.
Heester met vliezige, ruwharige bladen en hloedroode
hloemen. V.
5 3 . Belicteres viscida Bl. (Oudemansia viscida Miq.).— Heester met
rond-hartvormige spitse, drielobbige, onder harig-kleverige
bladen, witte hloemen en zeer harige vruchten. V.
54. B. javensis Bl. (Oudemansia javensis Miq.). — Bladen lang-
werpig-spits, aan den voet rond, gezaagd, glad van boven;
hloemen tegenover de hladen in schermen. V.
55. Pterospermum suberifolium Lam. — Oost-Indië, Ceylon. Wadang
of W. oerang J. Een middelmatige boom met lederachtige
gladde bladen en welriekende witte bloemen. Y.
56. P. diversifolium Bl. — Tjerlang S. Walang, Walani., Bajoer
S. M.J. Java, Malakka, Philippijnen. Onderscheidt zich van de
vorige vooral door de grootere bladen. Y. Bast.
57. P. acerifolium Willd. — Yoor-Indië. Groote boom metzachten
h a st, Wiens groene deelen vlokkig-harig zijn. Bladen meer
dan een voetlang,veelvormig, met 7—12 handvormige nerven,
kaal van boven, behaard van onder; bloemen zeer groot, zuiver
wit, welriekend. De hloemen maken water lijmig. Y.
58. Eriolaena montana. — Y.
59. Pentapetes phoenicea L. — Gangaboesan. S. Boenga haran
tjadi. M. Oost-Indië. Eenjarige takkige plant, 2—5 voet hoog,
met gladde gezaagde hladen en roode hloemen, die ’s middags
opengaan en hloeien tot den volgenden dag. Y.
€0. Melochia indica Book. (Visenia indica Boutt.). — Bintinoe,
Bintanoh S. De geheele Archipel in de lage wouden. Een
snelgroeiende, 30 voet hooge boom met groote, grof gezaagde,
wit-viltige hladen en rooskleurige bloemen.
Deze fraaie hoom, die door zijn witachtige hladen een aangename
afwisseling aan het geboomte geeft, wordt wegens zijn
snellen groei als schaduwhoom aanbevolen. Yan zijn hast wordt
touw geslagen. Y. T.
6 1. M. corchorifolia. L. (Riedleia concatenata D. C.) — Sidagoh-
rie J. Een zeer verspreid tropisch onkruid. Yoor-lndië, Malakka,
Java, Sumatra, Borneo enz. Een recht opgroeiend vertakt
kruid of struik. Bladen veelvormig, dun behaard; bloemen
wit of rood; vruchtjes rond, zoo groot als erwten. Y. T.
62. Riedleia borbonica. D. C. — Y.
63. R. guazumifolia. — Y.