
207.
Girardiiiia heterophylla Dene (Urtlca heterophylla V ah l).—
Neilgherry-netel. Oost-Indië. Eenjarig. Bladen langgesteeld,
bartvormig eirond of gelobd, ruw behaard. Hoewel ruw van
uiterlijk, heeft deze plant geen ernstig neteligen aard. Het
brandend gevoel bij bet aanraken der bladen duurtslechts kort.
De bast levei-t overvloedig een fraaie witte, zijdeachtige,
sterke vezelstof, niet ongelijk aan die van Rameh. De kweeking
geschiedt door zaad en is zeer gemakkelijk. — V.
RAMEH.
Boehmeria nivea Gand, en B. nivea ß tenacissima. (B.
candicans Bssk.). — Cbina-gras. Rameh M. Kapirit S.
Kloei op Sumatra. Geheel Zuid-Azië, Archipel, China, Japan,
enz. Overblijvende heesterachtige plant. Jonge takjes grijsachtig,
zachtharig; bladen aan den voet afgerond of längs
den steel afloopend, getand, ruw, met witte viltige onder-
vlakte; bloemen in vertakte aren of pluimen.
De verscheidenheid ß tenacissima, die in Ned. Indië algemeen
gekweekt wordt, heeft grootere, langer gepunte, aan
den voet veelal bartvormige bladen, die op de ondervlakte
grijsachtig-viltig en niet sneeuwwit zijn.
Sommige schrijvers hebben beide planten tot verschillende
soorten gebracht (Urtica nivea enU. utilis, Boehmeria nivea
en B. candicans, enz.); doch velen nemen aan dat de Rameh
eene verscheidenheid is van de witte Netel of het Chinagras.
Beiden hebben een zeer uitgebreid grondgebied en groeien
in geheel zuidelijk Azië, de Soenda-eilanden, Molukken, China,
Japan en de Mariannen. De verscheidenheid heet in het
Maleisch Rameh of Rameh goenoeng, in het Soendaneescb
Kapiriet of Kiparoy, in het Sumatraansch Kloei, in het
Ambonsch Inan, in het Makassaarsch Gambi, in Britsch-Indië
Calooe en Kunkomis. Bij de Chineezen heet de sneeuwwitte
Netel Tchoe-Ma, in Britsch-Indië Rhea.
De vezels, die uit de stengels van beide planten verkregen
worden, verschillen in samenstel zeer weinig van elkander.
Bij beiden zijn zij bezet met kleine, haarachtige vezeltjes en
komen onder het mikroskoop veel met hennepvezels overeen.
Zij bezitten echter een meer helderen, glas- of ijsachtigen
glans. Van vlasvezels zijn zij door gemis der dwarse streepjes
zeer gemakkelijk te onderscheiden.
De Rameh-plant wordt reeds sedert eeuwen door de inlanders
van den Archipel gekweekt en de vezelstof voor eigen
gehruik op zeer eenvoudige wijs gewonnen en bereid. Veel
grooter zorg hebben de Chineezen besteed aan de teelt en
de hewerking der Rhea. De uit de vezels dier plant gemaakte
weefsels werden reeds in de 16de eeuw uit Oost-Indië, vooral
uit Goa en Calicut hier te lande ingevoerd, waar zij als
Oost-Indisch neteldoek zeer gezocht waren. Ook hier te
lande werd de grondstof ingevoerd en daaruit neteldoek
geweven. De groote uitbreiding der katoen-cultuur heeft
het neteldoek allengs op den achtergrond gedrongen, tot
het in onze dagen, hoewel onder andere namen, zich weder
doet gelden. Het zoogenoemde China-gras of graslinnen is
van dezelfde grondstof afkomstig.
Het China-gras wordt door de Rameh in waarde over-
troffen. De Rameh-vezels staan ontwijfelbaar in rang op de
lijst van alle plantaardige vezelstoffen boven aan, door sterkte,
fijnheid en rekhaarheid. Zij overtrelfen in kracht den
besten Europeeschen hennep en in glans het fijnste vlas, en
zijn even geschikt tot het opnemen van kleurstoffen.
Niet te verwonderen dat reeds sinds lang de aandacht der
Indische ondernemers op dat product is gevestigd geweest.
Reeds in 1817 werd de cultuur der Rameh door Koning Willem I
aanbevolen; in 1842 door Prof. Blume, en in 1844 werd voor
de cultuur en bewerking eene prijsvraag door de Maatschappij
van Nijverheid uitgeschreveii. Het tweede gedeelte dezer prijsvraag
is in 1847 beantwoord door S. A. Meerhurg te Leiden,
door het vervaardigen van verschillende uitmuntende weefsels,
die nog op het Koloniaal Museum worden bewaard.
Op de eerste Wereldtentoonstelling te Londen in 1851 trok
de inzending Rameh-vezelstof van den Heer L. Weber te
Tjogreg op Java de algemeene aandacht, en werd hem wegens
de uitmuntende hoedanigheid dezer inzending de prijsme-
daille toegekend. Ook deze inzending is in het Koloniaal
Museum bewaard.
Het bleek echter dat een groot bezwaar de uitbreiding der
Rameh-cultuur in den weg stond. De bewerking der ruwe
4*