
Gossypium liirsutum Willd. is volgens Dr. Watt, eene hy'oride tusschen
G. herbaceum en G. barbadense. Upland of Shortstaple
Cotton. Deze is gekenmerkt door groenacbtige, donzige zaden,
omringd door lijn zijdeachtig katoen en daarvan niet gemakkelijk
af te scheiden, door gele, inwendig rood gevlekte bloemen en
bladen als de Amerikaansche vormen. Hiertoe behoort een
groot deel der Berar- en Surat-katoenen en ook de nudum
yerra prathi en semparuthi van Z. Eng. Indie. Deze vorm
wordt volgens v. Miiller op groote schaal in Noord-Amerika,
Znid-Europa en vele andere landen gekweekt. Ook wordt een
groot deel der Queensland-katoen uit hem gewonnen. Hij vereischt
noch de kustlanden, noch de zorgvuldige cultuur der
G. barbadense.
G. herbaceum L. (G. indicum Lam.). — Deze wordt thans
heschouwd als een echte soort, inheemsch in Tropisch Azië
en ook in onzen Archipel het meest verspreid. Een zeer nauw
verwante soort, G. Stocksii Mast., is echt wild in Sinde(Br.
Indië) gevonden. Deze soort wordt in alle wärmere gewesten
gekweekt, ook in Zuid-Europa en Noord-Amerika. Hiertoe
behooren de Kapas djaiva, K. plembang, K. dakka, K. m erah,
K. loemboet, K. hoema besar van Ned. Indie.
Eenjarige of overblijvende, kruid- of struikacbtige plant,
met breede, eironde, spits toeloopende bladen en groote,
meestal gele, inwendig paars gevlekte bloemen. Vruchten
eirond of rond, 3—5 kleppig; katoen wit, zelden geelachtig:
zaden bedekt met grauwachtig of groenachtig dons. Het beste
kenmerk dezer plant zijn de barige bladen.
Ongetwijfeld zijn uit deze soort met de beide vorige vele
aangekweekte vormen in Indie als hybriden ontstaan.
Van deze soort worden variëteiten onderscheiden, als:
A'ar. vitifolium Roxb- — Kapas hidang S. Ki-gedeh oibesar S.
Ki-tana. Min of meer boomvormig, soms wel 12 voet hoog,
donkerpurper, harig, met driehoekig-spitse, gelobde bladen;
vruchten langwerpig, zaden met zeer aanhankelijk, kort,grauwachtig
dons, door het lange, fljne, witte katoen omsloten.
Var. obtusifolium Roxb. China-Cotton. — Struik-achtig, zeer
vertakt, bladen 3—5 lobbig met eironde, gave lobben. Deze
is door Griffith bij Ava gevonden.
Var. micrantlium Cav. — Kapas mohri, Java. Koe djarat, Sumatra’s
W.K. met een variëteit (G. nigrum Ham.) Kapasrandoe.
Overblijvend of stiuikachtig; takken, bladstelen en bladen
zwart gespikkeid ; bladen rond-hartvorniig met 3—5 hoeken
of somtijds gelobd, glad; bloemen klein, lichtgeel; vrucht rond-
achtig, spits; zaden zwart; katoen wit.
I'
.-ii:
Ka toensoor ten in Ned. Indië gekweekt .
Door Teysmann worden als in Ned. Indië gekweekt of
ingevoerd, opgenoemd:
Kapas djawa. (Ook K. hoema, K. gaga, K. huhras enz.). Op
Java algemeen, zoowel op sawahs als op tegalgronden. Het
katoen is fijn en wit, de bladen zijn behaard. Deze soort
schijnt boven N°. 2 de voorkeur te verdienen, zoo om de betere
kwaliteit, als omdat ze tegen regens beter bestand is.
Kapas plembang, algemeen in de Palembangsche en Lampongsche
districten gekweekt en daar bekend onder den naam
K. ogan, K. oeloe of wel naar de divisien waar ze gekweekt
wordt. Het katoen is wit, doch ruw op het gevoel en wordt
meestal naar Cbina uitgevoerd.
Kapas van Sumatras W.K., aldaar uit de V Kotta’s verkregen.
Deze heeft de meeste overeensternming met N°. 2 en is wellicht
dezelfde.
Kapas dakka, vroeger van Bengale op Java ingevoerd. Deze,
waarvan het Dakka-muslin vervaardigd wordt, is als de beste
variëteit aanbevolen.
Kapas merah. Gelijkt veel op de vorige, doch de geheele plant
beeft een rood aanzien. Ook is zij meer heesterachtig en kan
vele jaren worden aangehouden. Zij schijnt echter met niet veel
voordeel in cultuur te brengen, daar zij veel langer tijd behoeft
om in bloei te geräken en dan nog slechts weinige
vruchten afwerpt.
Kapas hoema besar. Van Bali afkomstig, wordt ook op Java
gevonden. Zij gelijkt veel op N°. I, behalve dat ze veel ouder
wordt en tot een heester van wel 12 voet hoogte met een
ronde, met dunne takjes gevulde kroon opschiet. Ook deze
schijnt voor de cultuur niet voordeelig.
ii’