
(.3
Als deze bewerking met zorg is geschied, bevat het over-
hlijvende niets dan de vezels, die nu geheel van het vroeger
aanklevende parenchymweefsel zijn bevrijd. De vezelstof wordt
nu gewogen en hare verhouding tot de ruwe grondstof zoo
nauwkeurig mogelijk bepaald. Daarna wordt zij onder den
mikroskoop heschouwd. Enkele vezels worden afzonderlijk op
een objectglas met een paar druppels van de genoemde
lodium-oplossing bevochtigd. .Als zij goed doortrokken zijn,
worden nog eenige droppels bijgevoegd en de vezels zoo verdeeld
dat de samenstellende cellen te zien zijn. Het vocht
wordt dan met kleine stukjes vloeipapier opgeslorpt. Zoodra
het preparaat goed is ontvocht, wordt een droppel van het
bovenbeschreven zwavelzuur-mengsel op de vezels gebracht en
het dekglas er op geplaatst. Dan is het preparaat gereed om
onder den mikroskoop te worden heschouwd.
Als nu de vezels een blauwe of paarse kleur vertoonen,
zijn de cellen saamgesteld u it zuivere cellulose en buigzaam
en taai; is de kleur geel, dan bewijst dit dat zij min of meer
houtig of met nitrogene bestanddeelen doortrokken, en daardoor
min of meer stug en bros zijn.
Arilgens deze wijze van onderzoek heeft A^’e t i l l a r t de
vezelstoffen verdeeld in twee groote afdeelingen: In de eerste
plaatste hij de planten, wier vezels door de reagentia blauw
of paars gekleurd worden, in de tweede die welke onder
dezelfde omstandigheclen de gele kleur vertoonen.
Van de Dicotyle planten behooren tot de eerste afdeeling:
Hennep, hop, brandnetel, Chinagras, papiermoerbei, Sunn-
hennep en katoen;
tot de tweede afdeeling: Hibiscus, Linde, Jute, Daphne en
AVilg.
Amn de Monocotyle planten, tot de eerste afdeeling: Alfa,
Sparte, Ananas; tot de tweede afdeeling: N. Zeelandsch Adas,
A'ucca, Sanseviera, Agave, Manilla-hennep en de palmen.
Amor de verdere bestudeering van dit hoogst belangrijk
onderwerp verwijs ik naar het hovengenoemde werk van
V é t i l l a r t , dat als handleiding voor een wetenschappelijk
onderzoek der vezelstoffen onmishaar is.
De lengte der zuivere cellen en de verhouding van h a a r
o-ewicht tot dat van de ruwe vezels vormen een nauwkeunge
standaard ter heoordeeling van de textile waarde eener veze -
plant. Deze verhouding is (volgens een Verslag van de Vezeh
Stoffen op de Koloniale Tentoonstelling te Londen in 188b,
door C. F. Cross) bij de volgende zeer bekende vezelstoffen
aldus:
Celstof op 100 deelen.
V la s ....................... 80.
Hennep.............
Rhea (Rameh).
J u t e ...................
80.
75.
75.
L engte d e r celve/.els.
25—40 mM.
25__40 »
GO—200 »
3 »
Deze vezelstofl-en zijn alle vier afkomstig van Dicotyle
planten. Vergelijken wij daarmede de Monocotylen, dan zien
wij een merkelijk onderscheid:
Celstof op 100 d e elen.
Manilla..................... ^8.
N. Zeelandsch vlas 67.
Agave........................ 76.
I.engte der ceNezels.
3—6 mM.
8 - 1 5 »
9 — 8 »
Voor de waardebepaling der vezelstoffen is ook de kenms
van het vermögen om waterdamp u it den dampkring op te
nemen (de hygroscopiciteit) van groot b e l a n g , omdat de vezelstoffen
meestal bij het gewicht v e r k o c h t w o r d e n en de koopers
dus wel mögen berekenen hoeveel water hunne waar hevat.
AVies n e r heeft daaromtrent belangrijke opgaven gedaan in
zijn Rohstoffe des Pflanzenreichs, bl. 293, en tevens waarge-
nomen dat er ook in verschillende gekweekte varieteiten van
dezelfde plant een groot verschil van hygroscopiciteit kan
hestaan en dat die eigenschap met den tijd toeneemt.
^ Alle cellen, waarvan de wanden gedeeltelijk u it houtstof
of andere stoffen bestaan, kunnen door inwerking van alkalische
oplossingen en oxydeerende m i d d e l e n daarvan bevrijd worden.
Í