
Op Java groeit de plant overal in ’t wild, vooral längs
akkers en wegen. Men vindt daar de stengels tot eene lioogte
van 1X a 2 Meter. Gewoonlijk worden zij ecliter voor zij
deze hoogte bereikt hebben, door de inlanders afgesneden,
die de vezels voor tonwwerk en de stengels als brandhout
gebruiken. De plant schiet hij voorkeur op uit de met
het bandjerslih bedekte en met groote rolsteenen hezaaide
„alorans , de in de Oostmoesson droog liggende rivierbed-
dingen.
De Calotropis heeft veel minder eischen op den aard van
den bodem dan de Rameli. Zij groeit zoowel in de dorste
als in de rijkste gronden, zonder dat zij bepaald eene kostbare
hewerking, hesproeiing en bemesting verlangt, hoewel deze
tot de meerdere productie zeker zullen bijdragen.
Het pluis moet vóór de verzending zorgvuldig worden gedroogd;
ook dient het genomen te worden van goed rijpe
vruchten. De inzameling is eenvoudig. De vrucliten springen
n.l., wanneer men ze aan de plant laat zitten, van zelf open
om haren inlioud uit te störten; doch ook als zij vóór het
openspringen worden afgeplukt en daarna in de zon gedroogd,
doen zij dit en hierop is de heste wijze van inzameling ge-
haseerd. Men legge de afgeplukte vruchten dadelijk in de zon
te drogen, om als zij op het punt zijn open te springen aan
vooraf in eene loods naast elkander gespannen lijnen op te
hangen.
Bij liet plukken heeft men echter op twee dingen zorgvuldig
te letten: 1°. De vruchten mögen niet geplukt worden
dan voordat liaar sterk, huikig en opgezwollen voorkornen,
henevens liaar eenigszins gele klenr hehben aangetoond dat
zij rijp zijn. Op het gevoel zijn zij alsdan zacht en veer-
kraclitig. 2°. Een paar Centimeters van het nagenoeg horizontale
vruchtsteeltje, dat met de richting der vrucht een
scherpen hoek vormt, moet mee worden afgeplukt; het vormt
een haakje, waaraan de vruchten gemakkelijk naast elkaar
zijn op te hangen.
Dit ophangen der gedroogde vruchten kan gevoegelijk door
vrouwen en kinderen geschieden, die er voor te zorgen liebben
dat slechts die vruchten, welke reeds beginnen open te
springen, opgehangen worden.
Alsnii störten zij hinnen eenige nren de zaden met het
daaraan losjes hevestigde zaadpluis uit op een zindelijken vloer
of wel een gesloten latwerk van hamboe. Doelmatig is het,
de aldus verkregen Widoeri-wol opnieuw aan de zonnewarmte
bloot te stellen om te drogen, evenwel op een plek, die voor
den wind volkomen is afgesloten.
Door middel van een eenvoudig werktuig wordt de Widoeri-
wol vervolgens van de zaden ontdaan, waarna zij ter verzending
gereed is.
1. Bastvezels en garen. | monsters.
2. Zaadpluis. ’
3. 4. Afbeelding van Calotropis gigantea en C. procera.
450. Clerodendron fragrans Vent. — Baus S. Malatti wolanda
of Takokkak oetan M. Malatti oetan M. Wora wari toempoek
J'. — China; op Java veel in tuinen. — V.
454. C. paniculatum L. — Kembang boegang S. Waroe dogong J.
Poetjoeng oetan M. Malang beranjam Sum. Achter-Indië,
Sumatra, Java. Heester van 3—6 voet. Bladen breed, diep
gelobd, getand; bloempluimen groot, behaard, los, rood. — V.
Ord. L a b i a t a e .
De familie der Lipbloemigen is bij oiis bekend door de Doovenetel,
de Munt, de Tym enz.
452. Coleus scutellaro'fdes Benth. — D j a w e r kottokS. Miaramaas
M. Bjawan gawer, Djewer burrum S. Archipel, Australie.
Struikachtige plant met getande, onder purpere bladen en
witte, blauw gevlekte bloemen. — V.
Ord. N e p e n t h e a e .
Bekend door de Bekerplanten in onze warme kassen.
453. Nepenthes nielamphora Reinw. — Daun kendi M. Pakoe sorok
radja S. Kalok tjekko, Kemplong, Kentong-awar J. Java,
Borneo, in vochtige wouden. Een struikachtige plant met
lange, kruipende stengels en inwendig purperen bekers op
gevleugelde bladstelen, — Y.