
!
i
VI. VOOI iBERICI IT.
oppei'vlakkige kenmerken e n , waar dit mogelijk was,
praktische aaiiteekeningen bepaald. Daai'bij lieb ik, behalve
van de in Iiet Museum berustende haridscliriftcii *), vooral
gebruik gemaakt van iiet reeds genoemde uitmuntende werk
van Bk.an'dis, van de besclirijving der houtsoorten van Sumatra’s
Westkust door den Heer ,1. VV. H. Cordes , Hoofd-Inspectenr
van het Boscliwezen in Ned. ladie, {Tijdschrift der Maalsch,
van Nijverheid, jaarg. 1874 bl. 289 en 1875 bl. 1 ), van d elijst
der houtsoorten van Midden-Sumati'a, verzameld door de
Sumatra-Expeditie en beschreven door den Heer A. L. van
H a s s e lt, van de geschriften der Heeren Ur. J. K. H ä s s k a r l ,
DE S td r i.e r , Van B e e s, K. F. H o lle en van de verschillende
aanteekeningen, voorkomende in de Tijdschilften vandeKonink-
lijke Natnnrkundige Vereeniging in Ned.Indio, van de Ned.
Indische Maalscluqipij van Nijverheid en Landbouw, de Indi.sche
Gids en andere.
De inlandsche benamingen heb ik zoo ruim mogelijk opgegeven
-j-). Bij de talrijke verschillen in taai en tongval in
den nitgestrekten Archipel is dit gedeelte van het werk zeker
het meest voor uitbreiding en verbetering vatbaar. Alle opgaven
deswegens zullen mij daarom zeer welkom zijn.
Doch hoe onvolledig deze Catalogus ook z ij, toch hooji ik
dat liij dienstig zal zijn om in ruimer kring dan den zuiver
wetenschappelijken , de helangstelling voor de kolossale plan ten-
wcreld van Nederlandsch Oost-Indie oji te wekken eu tot
nadere .studie aan te sporen. W an t ik lieb getracht met de
opsomming der lioiitsoorten tevens de voortbrengselen en
*) lliiide moet hier gebraclit worden aan den Heer D. Scheltem a ,
ond-agent van de .lavasclie IJank te llaailem, die I’ceds voor meer
dan 20 jaren door iiitvoerige lijsten van Indische houtsoorten onze
aandaclit op dit oiidcrwer)i lieeft gevestigd,
•[■) Om noodeloozen omslag te sparen, lieb ik, o)i enkele uitzonderingen
na, liet woord Kajoe (hout) vóór de namen vveggelaten.
Het woordje Ki-, als voorvoegsel minder afsclieidbaar, heb ik
behouden.
VOORBERICHT. VI I .
eigenschappen der voornaamste bekende boomen en groote
heesters te vermelden, zoodat de strekking van het boek ook
in algemeenen zin n uttig kan zijn.
Voor liem, die meer in het bijzonder de Woudllora van
Ned. Indie wenscht te bestudeeren, acht ik het groote werk
van J u n g h u h n , Java, deel I , nog altijd het meest aantrekkelijk.
Voor hen die belangstellen in de Houtcultuur, beveel ik
vooral aan C l e g h o r n ’s Forests and Gardens o f South India
en C o r d e s , de Djatiibosschen op Java, Batavia 1881. Dat
houtcultuur-ondernemingen in Ned. Indie voordeelen beloven,
acht ik ontwijfelbaar, vooral wanneer men boomen kiestdie
ook andere nuttige producten leveren , zooals de Getah-pertja-,
Kamfer- en Tangkawangboomeri enz.
Ook ben ik zeker dat e en e , zij het ook oppervlakkige oefe-
ning in de Botanie voor al onze landgenooten, die in Indie
een loopbaan zoeken, niet alleen groote diensten zal bewijzen,
maar ook een bron zal worden van onuitputtelijke bezigheid
en zuivere genieting. Niet genoeg kan daarop bij het Onder-
wijs gelet worden.
De verzameling Houtsoorten in ons Koloniaal Museum is
tluins een der grootste, zoo niet de grootste der wereld. Maar
bedenken we dat het getal van 2UÜÜ nog bij beriadering niet
bet werkelijk getal boomsoorten weergeeft, en vergelijkeii we
dit getal met ons armoedig lijstje van Europeesche houtsoorten,
dan leeren wij begrijpen, hoe armoedig, klein en bekrompen
we zijn als we het groote Nederland daar ginds voor het
kleine Nederland hier verwaarloozeii, als wij dien gezegenden
Archipel niet dankbaar en vol geestdrift beschouwen als het
eigenlijk gebiod van onzen a rb e id , als de toekomst voor onze
jongelingschap, als de eenige voorwaarde voor Nederhuids
onafhankelijk bestaan en zijn taak om ook in volgende
eeuwen zijn hoogen rang op Koloniaal gebied te handliaveri.
Haarlem, 1886.
F. W. VAN EEDEN.