
1! A M R O E.
SM S,: !ri|
M ri|
De Bamboes zijn overblijvende Grassen met rietachtige
oi houtachtige, dikwijls klimmende, altijd vertakte stengels,
die zeer snel groeien, dikwijls 60 jaren en ouder worden
en na den bloei spoedig of langzaam sterven. Ilet aantal
soorten is zeer talrijk en deze worden in verschillende groepen
onderscheiden, welke gezamenlijk onder den naam Bambu-
seeen worden begrepen. Sommige soorten zijn zoo dun als
een pijpesteel en slechts eenige duimen hoog; andere maken
stengels van 120 voet lengte en 7 duim dikte. De meeste
Bamboes zijn oorspi'onkelijk in de keerkringslanden: doch
ook in noordelijk China en Japan komen zij voor: vele
soorten kunnen in minder warme klimaten zooals Zuid-Europa
worden geacclimateerd.
De Bambuseeen worden in twee hoofdafdeelingen onderscheiden;
hij de eene is de vrucht eene echte graanvrucht
wier schil met het zaad samenhangt, bij de andere met een
losse min of meer vleezige schil voorzien. Elke afdeeling wordt
verdeeld in twee groepen : De eerste in de Rietachtigen
(Arundinariae) met 3 meeldraden en de echte Bamboes (Eu-
bambusae) met 6 meeldraden, de tweede in de Boomachtigen
(Dendrocalameae) met tweenervige kelkkafjes en de Melo-
canneeen met veelnervige of ontbrekende kelkkafjes.
De Bamboes zijn over de wärmere streken van Azië,
Afrika en Amerika verspreid. De Amerikaansche soorten
(ongeveer 80) zijn echter geheel verschillend van die der
oude wereld, behalve eene enkele, de Bambusa vulgaris. In
de oude wereld zijn ruim 100 soorten onderscheiden; doch
haar aantal zal bij meer onderzoek veel grooter blijken.
Bentham heeit in zijn Genera Plantarum 22 geslachten van
Bambuseeen aangenomen.
De Bamboes zijn met de Palmen de meest sprekende karak-
ters van den tropischen plantengroei.
De toepassingen die de bewoners der keerkringslanden van
de Bamboes maken, zijn talloos. De stengels leveren materiaal
voor huisbouw, meubelen, werktuigen van allerlei aard. De
vruchten en jonge spruiten dienen als voedsel, de bladen als
dakbedekking. De buitenste bast der stengels wordt voor
allerlei viechtwerk gehezigd. De voornaamste toepassingen
zijn heschotten vooi' woonhuizen, kranjangs, matten en stroo-
hoeden. De laatste worden op Java hier en daar door de
inlanders zoo iijn bewerkt dat zij met de beste Europeesche
stroohoeden kunnen wedijveren.
Uit de vezels kan ook door weeking touw en papier worden
gemaakt. De toepassing tot papierstof, voor jaren door
Th. Routledge zeer aanbevolen, schijnt echter aan groote
bezwaren onderhevig te zijn. De bewerking is niet moeielijk.
Bij de Chineezen worden de stengels in stukken van 4—5
voet lengte gespleten die in bundels gepakt, met tusschen-
lagen van kalk in groote waterhakken worden gestapeld.
Na 3—4 maanden is daardoor de hamboe zoo week geworden
dat zij tot pap kan worden gestampt. Deze pap wordt
op zeeven uitgegoten eu door vuur of in de zon gedroogd.
Het daardoor verkregen papier wordt door de Chineezen
ongelijtnd tot schrijven met penseelen gebruikt; met visch-
hlaas en aluin gelijmd, naar Europa verzonden, waar het
wegens zijne fijnheid veel tot het afdrukken van lithograiiiin
en xylografien wordt gebezigd. Zijn geelachtige kleur wordt
veroorzaakt door een bijmenging van Nanldn-katoen.
Het bezwaar tegen de toepassing ligt in de moeielijkheid
om een geregelden aanvoer van versehe scheuten te bekomen
zonder de .stoelen in twee of drie jaar te gronde te richten.
Bovendien is het voortdui'end vervoeren van het materiaal
uit de bamboe-hosschen zeer ongezond, en zijn de jonge
stammen met haren bedekt, die de geregelde hewerking
verhinderen. Eindelijk heeft de hamboe in bewoonde streken
te veel waarde voor dagelijksch gebruik, om tot het maken
van papierstof te dienen. De Chineezen echter schijnen het
gebruik van jonge scheuten niet noodzakelijk te achten.
De Chineezen gebruiken, bepaaldelijk voor hunne scheep-
vaart, zeer sterk touwwerk, dat zij uit bamboe vervaardigen.
Daartoe wordt het gedeelte van het hout dat onder de buitenste
oppervlakte ligt, met een mes overlangs gespleten tot
reepen van 2—3 cM. breed en 2 mM. dik. De lengte is gewoonlijk
4 M. Voor gewone touwen worden eenige dezer
reepen in elkander gedraaid gelijk bij ons de hennep; voor
sterker touwwerk worden de reepen bij 8—10 tot een ronde
tres stevig gevlochten; deze tressen worden in groote ketels
>8:1
m
n'.
■rí¿i I