
ri!
Ondergeslaclit Eusyce.
188. Ficus toxicaria L. — Birong .S. Archipel. — V.
189. F. alba Rnw. - Java. Lage boom of heester. — V.
190. F. leucoptera Miq. - Kapoean, Krossoh J. — V. T.
191. F. liirta Vahl. — Hamberang soe-gang J. Java.
192. F. coronata Rnw. (F. asperinscnla Ktb.). - Oeya-oeyahan
Java, Sumatra. — V.
193. F. politoria Laiu. — Ampelas J. Ampaleh battang Men,
Ramplas M. Java. — V.
Ondergeslacht Covellia.
194. F. hispida L.f. (Covellia hispida Miq.). - Bisoro S. Java.
195. F. lepicarpa BI. (Covellia didyina .Miq.). — Wilodo J. Sumatra,
Java. — V.
196. F. séptica Rmph. — Awar-awar S. J. Serih bopar M. Molukken.
Het melksap is vergiftig. — V.
197. F. rhizocarpa T. et d. Vr. - Loleh. Menado. — V.
198. Antiaris Toxicaria Lesch. — Pohon oepas J. Antjar S. Jpo
ofNipo Celebes. Javaansche Gifboom; Oepas. Archipel, Achter-
Indië, Ceylon. Hooge boom met langwerpig-elJiptische, zachtharige
bladen en schubbige bloemen,
Hout niet duurzaam. Het witte sap is zeer vergiftig. De
binnenbast levert een goede vezelstof, waarvan sterk touw
gemaakt wordt. Uit deze stof worden, volgens Gamble, ook
zakken voor de rijst gemaakt. — V. T.
199. Artocarpus incisa L.f. - Kloewi). Tiemboel M.). Taroq M.
Sum. Broodboom. Polynésie, Molukken, Soenda-eilanden.
Hooge boom met leêrachtige. glanzige, vindeelig ingesneden
bladen. Bloemen eenhuizig; vruchten zeer groot; zaden als
kastanjes.
De vrucht dient tot voeding; het melksap dient als vogellijm.
Uit den bast van deze en de volgende soorten wordt
een roodachtig, sterk en duurzaam touw vervaardigd. De
hast zelf in zijn geheel afgestroopt, dient voor de Zuidzee-
eilanders tot kleedingstof: Ook in den Archipel wordt de bast
van verschillende boomsoorten vaak tot kleeding gebezigd.
200. Artocarpus elastica Ruw. — Boenda of Boeda S. Terap,
Terep S.M. Troeep, Turrup, Bedjok. Java. Hooge boom met
groote, stijf behaarde, bochtig ingesneden bladen. ■
Van den hast wordt een vrij sterk, roodachtig touw gemaakt.
De bladen dienen als onderleggers in de rijstpakhuizen
(liliep parree). — V. T.
201. A. integrifolia L. Nangka M. J. Tjoehadak kampong M. S.
Nangka heurriet S. In geheel Oost-Indie gekweekt. Hooge
boom met langwerpig-eironde, gave, glanzige bladen; vruchten
grooter dan bij de vorige soort. De vrucht dient als voedingsmiddel;
het bout is fraai en bruikbaar. De bladen dienen tot
polijsten ; het melksap tot vogellijm. — V.
202. A. Blumei Tréc. (A. pubescens W.). — Bendo J. S. Kokap
Mad. Bangil, Turrup J. Java, Borneo. Hooge boom met
• elliptische behaarde bladen. Vrucht eetbaar; hout minder
deugdzaam. Melksap als vogellijm. De bladen dienen totbe-
kleeding der rijstpakhuizen. De binnenbastwordttottouwwerk
gedraaid. — V. T.
203. Conocephalus suaveolens Bl. — Kallas, Kalassan, Aroy
kakeedjoan. Achter-Indië, Java, Sumatra enz. Een altijd
groene, klimmende heester met langwerpige, wit gespikkelde
bladen. Mannelijke bloemen geel, in groote trossen; vrouwelijke
paars, grooter, in schrale trossen in de bladhoeken. — V. T.
Sub-Ord. ÜRT iC EAE .
Type; de Brandnetel.
204. Lapoi'tea creuulata Gaud. — Poeloes, Djelatong. Geheel
Zuid-Azië, Java, Ceylon, Philippijnen. Boomachtig methart-
vormig-spitse, gekartelde bladen en kleine, onaanzienlijke
bloemen. De bladen zijn bedekt met brandende haren, die
de behandeling der plant zeer lästig maken. Van de vezels
wordt touw gemaakt. — V.
2 05. L. costata. Miq. — Kamadoeh, Poeloes, Dawon gatel.Java.
Boomachtig met dikke takken en dicht opeen staande, langwerpige,
kortgespitste, papierachtige bladen. — V.
4