
y
93. Sesbania grandiflora Pers. (Agati grandiflora Desv.). - Toeri
of Kadjou-kajoe v. Sw. Indië, Mauritius, N. Anstralië; veel
gekweekt. Een kleine boom met roedevormige rolronde takken,
bleek groene gladde bladen, witte of roodgevlekte bloemen
en zeer lange zeisvormige peulen.
De bladen en jonge peulen dienen als groente; de schors
als geneesmiddel en om touw voor vischnetten te maken.
Ook levert de boom gom. V.
94. Uraria picta Desv. — Boentoet oetjing, B.seroh, v. Sw.(Kat-
testaart). Trop. Afrika, Indië, Java, Timor, Malakka enz. Een
rechtopgroeiend struikachtige 3—6 voet hooge vaste plant met
kleine takjes. Stengels forsch, donzig, hlaadjes stijf, bloemtrossen
zeer lang met purpere hloemen. — V. en zaden.
95. Erythrina indica Lani. — Badap, Dloedoeng, Delondong
V. Sw. Geheel Indië en Polynésie. Een hooge hoom met dünnen
grauwen hast en kleine stekels; hlaadjes glad, breed,
driehoekig eirond; bloemen groot, donker scharlaken.
Dient als schaduwhoom in koffieplantsoenen. ■— V.
96. Erythrina fusca Leur. — Dadap tjangkrieng S. J. Dadap
serep, Tjambang Mak., Dadoq. Sumatra, Cochinchina,
Soenda-eiianden, Molukken. Verschilt van de E. indica door
de bruinroode bloemen. — V.
97. E. spathacea. D. C. — Dadap wangie, D. bong v. Sw.
S. Domingo. Een hoom met breede eirond-spitse bladen en
vuurroode hloemkroonen, die korter zijn dan dekelken. — V.
98. Butea frondosa Roxb. — Ploso J. Plosso M. Van de vlakten
van den Himalaya over geheel Oost-Indië en den Archipel
verspreid. Java, vooral in ’t midden. Hooge hoom met drietallige,
lederachtige, gladde, onder zijdeachtig behaarde hladen
en vurig oranje bloemen in zware trossen.
Deze boom levert de Bengale-kino; de bloemen geven een
goede kleurstof. De hladen dienen als pakpapier en huffel-
voeder. Op de takken wordt in Britsch Indië het lak-insect
gekweekt. Bloemen en zaden worden door de inlanders als
geneesmiddelen gehezigd. Uit den wortelbast verkrijgt men
eene vezelstof, die tot het breeuwen van schepen dienti
Deze nuttige en fraaie hoom verdient dus in hooge mate
de aandacht. V.
99. Bypaphorus sub-nmbrans Bssb. — Dadap minjak, Tjoetjoek.
Java. Hooge hoom. — V.
100. Pleniingia congesta Roxb. — Ohpjoh ohpoh v. Sw. Geheel
Zuid-Azië en de Archipel. Een opgerichte houtige heester,
4—6 voet hoog; zijdeachtig behaarde jonge takken'; hladen
drietallig, lang gepunt, glad, onder zijdeachtig; hloemen
violetrood in dichte trossen. — V.
101. Pterocarpus indicus Willd. — Angsana S. M. Sono kembang,
Sono kling, Lingoa Mol. Zonnehout of Rood Sandelhout.
Geheel Indië, China. Talrijk in Oost-Java.
Een hooge boom met opstijgende takken; hladen gevind,
rondachtig, in een punt versmald ; bloemen in okselstandige
pluimen, welriekend.
Deze hoom levert, evenals de P. Marsupium de echte
kino-hars en eene soort van drakenhloed. — V. T.
102. Derris pubipetala Miq. — Gadel, Gadelan v. Sw. Java.
Een klimplant met 4 - 3 paar vinhladen en roestkleurig
behaarde bloemtrossen. — V.
S u b . -Ord. II. C a e s a l p i n i e a e .
Bloemkroonbladen min of meer regelmatig, dakpanachtiggeplaatst.
Type de Cassia.
103. Caesalpinia Sappan L. — Setjang S. SappanM. Sappanhout.
Zuid-Azië en de geheele Archipel. Een groote hoomachtige
stekelige heester met gevinde hladen, groote gele bloemtrossen
en donkerhruine peulen.
Het hout levert een roode verfstof. — V.
104. C. alata L. — Ketepeng, Ketepeng badak J. Ki-manila, Daun
koerap M. In alle tropische landen. Heester met groote
hladen; vinblaadjes lederachtig, donzig van onder. Bloemen
geel geaderd.
Prachtige hoom; de hladen dienen tot geneesmiddel; de
vruchten zijn eethaar.
105. C. timoriensis. D. C. — Haringin, Ringinv.Sw. Zuid-Azië,
Archipel. Een ranke boom met slanke, fraai donzige takken,
bleekgroen gevinde hladen en gele hloemen. V.
ri»
ff.i
1
■1 /
tl 'I
; i.''
y A