1 ' • .4.51 'ili-.' .!
1 - l f f
8
í Ì
I í
TAU.
XXIV.
í-'i. 5.
I 4 Í VE R V O L G VAN DE B E S CHT I Y V ING
S- 5-
Zouden deze Schepzels nu groeien, zo moeflen zy ook voedzal hebben'
derhalve ílrooide ik, oni te ontdekken waar in zulks bellonde, vcrlcheidei!
dingen in 't water; maar ik kon niet befpeuren, dat zy ergens liift toe hadd
e n ; fehoon het my menigmaalen toefcheene, dar zy 'er niet vlyt naar toe
zwommen. De Heer FRISCH is van oordee!, (zie zyn Achtlle Deel, pac. (, )
dat deze Spinnen aazen op kleine ^^^aterluizen, welken niet het bioote ooif
niet te zien zyn, en zieh meefl: in onklaar water onthouden.- en ik hebbe°
om de waarheid te zeggen, groote reden, om zyne meening'toe te (lemnien
W a n t terwyl ik vlytig bezig was, om myne Infeflen grooter te krygen, befpeurde
ik meer dan eens, dat alie de jonge Spinnen, na verloop van weiiiigc
d a g e n . Hierven, wanneer ik haar frifch bronwater gaf,- en dat zy daar en teg
e n in 't water, 't welk ik uit poelcn en moeraOen haalde, niet alleen leevend
b l e e v e n , maar ook vfin dag tot dag grooter vvierdcn. Ocwyi het nu eene
bekende zaak is, dat, onder de leeveiidc fchepzelen, het een álteos tot voedz
e l van \ ander dient; en nademaal het bíykt, dat myne Spinnen in 't vuils
water groeiden, zondcr dat ik zien konde waar uit zy haar voedzel trokkeii;
t e r w yl het frifche water haar geen voedzel verfchafte; zo ben ik volílrekc van
o o r d e e l , dat deze Spinnen niet alleen aan de kleine en genoegzaani onzichtbaare
Waterluizen, maar ook aan andere diergclyke kleine Infeáen, die zkh
in vuil water onthouden, haar voedzel vinden. Men weet toeh, dat 'er in ééii
«nkelen druppel vuil waters, door middel van 't Zonne - M i c r o s c o o p , meer dan
duizend kleine Infeflen te ontdekken zyn.
In dit moeraffig water verkreegen myne Spinnen de geilalte en grootte vm
de 4de Fig.-, waar in wy dezelven, niet alieen van boven, maar ook van tet
zyde zien, Voorts moete ik hier by nog aanmerken, dat zy nu en dan van
huid Veranderden, en altoos naderhand in Ichooner, helderer en frifcher kolciir
v e r f c h e e n e n ; als inede dat zomniigen op haar ronde bovenlvf zwarte cieraadcii
vertoonden. Na verloop van nog 14 dagen, onder verfche'iden veranderingai
van huid, erlangden z y , ten deele, die grootte, welke ons in de 5de Fig, vootkomt.
Zy hadden toen wederom eene nog frifcher roode koleur; en zoramige«
d r o e g e n , in plaats van de zwarte cieraaden, een helder rood Kruis op den rüg.
D u s v e r gevorderd zyndc, dacht ik, dat myne Spinnen haaren volkomen wasdonl
bsreikt hadden; doch dewyl ik gaerne wilde weeten, of zy haare Eieren nu
aan de Waterluizen zouden vaft zetten, zo wierp ik eene der bovengemelde
Waterliiizen in het glas; maar ik zag my in myne meening bedrogen. Want
z y groeiden hoe längs hoe meer aan; en toen ik in dien tyd naar eenig andere
Infeften in ftilftaande Wateren zocht, zag ik nog verfcheiden Spinnen van
d i e n aart, zo als ik hier befchryve; welken veel grooter waien dan de niyneii;
heb-
D E R R U P S E N EN V L I N D E R S . i 4 S i
hebbende zommigen zelfs de grootte van eene gemeene Erwt; hoedamg eene TAB.
'er in de 6<i= Fig. algebeeld is. En ik wierd naderhand ten volle verzekerd,''^'^-
dat zy van dezelfde foort als de mynen waren ; verraits die genen, welken ik
ili 't voorjaar van 't Ei af hadde opgekweekt, in den Herlft deze!fdc grootte
cn koleur hadden; blyvende alleenlyk de Mannetjes iets kleiner en dünner...
dan de Wyfjes.
§• r-
Laa: ons nu onze Spin van de fide Fig., die een Wyfje verbecldt, eons .
wat naauwkeuriger bezichtigen. Haar byna kogelronde lyf heeft eene fehoone
Karmyn-roode grondverwe; doch over deszelfs bovenvlakte, omtrent in 't
inidden, loopt 'er, van vooren naar achteren, een zwarte llreep. En deze
wordtvan vooren by den kop, door twee zwarte dwarstlreepen, welken in een
icts breeder pimt eindigen, zodanig doorfneeden, dat hy een dubbeld Kruis forraeere.
Daar cn boven heeft hy naar achteren nog twee uitlpringende takken;
en van onderen ziet men ter wederzyde drie punten ; boven welk laatfte dezer
pnnten nog een kleiner ilaat. Het voorde deel van dit lyf, of het Borftftuk,
act men eenigzins onder dit gemeide of achterlle gedeelte geplaatft; doch het
is zo klein en kort, dat men dit Borllftuk naauwlyks voor den Kop alleen
zoude aanzien ; echter hebben alle de pooten hier hunne inleding ; en de Kop
heeft van vooren een paar vreetpunten, die men naauwlyks zien kan,- waar
by de eigenlyke bek der Spinne is. De acht pooten zyn even lang; ze bellaan
uk veele gewrichten, en zyn allen met körte en tedere hairtjes bezet;
welken deze pooten des te bekwaamer maaken tot het roeien. De Spin weet
ook dezelven zo fnel in 't water te beweegen, als de Land-Spinnen op her
drooge; en zy kan bygevolg, met behulp van dezelven, even fpoedig van de
eene plaats tot de andere komen ; zo -ze eens rurten wil, gaat ze aan 't een
of ander voorwerp zitten, en vercoeft 'er zo lang als het haar behaagt.
Na dat ik nu de grootte der volwaflen Spinnen, dezer foorte, kende, en
dezelven ook, ten aanzien des gellachts, had leeren onderfcheiden; zo nam
it 'er eenigen van beiderlei geflacht, en deed ze in een glas met water;
waarin ik eene Waterluis gedaan had, die nog met geene diergelyke Luizen
lezet was. Ik nam ze vervolgens dikwyls met alle oplettendheid in opmerfeing;
en befpeurde eindelyk, dat zy zomwylen, uit haar achterlyf, nu een
körten, dan een langen draad fponnen, en denzelven alom mede fleepten; 't
welk toont, dat zy ook dit 'kenteken aller • w e z e n l y k e . Spinnen hebben; en
gevolglyk des te meer tot het gedacht der Spinnen behooren. Vervolgens ontäekte
ik verfcheiden reizen, dat twee dezer' Spinnen, "welken ik, wegens
wate ongelyke grootte, voor een Mannetje en Wyfj e kon houdcn, fnel op
elÍP
Í iiiiij?
iriM
!TI|!1|IJI