DER R U P S E N EN V L INDER&
S- 2.
ä05
mä T A B .
XXXIX.
i
tili
De eerlle foort dezer Vlinders, in de lAs en ade Fig. dezer Tal:, a!
beeld, levcrc ons eene met verfcheidea vei-wen pronkende fchoone Kapel, „
hem eene zeer levendige gedaaiite geeren, als beilaande uit briiine,
zwiirte, heldcr-en donker-geele koleuren. Dezelve is een Wyfje, en dewyi
het veel overeenkomfl: heeft met, den Vlinder, dien ik in 't eerfte Deel op
Tab. I. van de tvvecde Ciafle der Nachcvlinders, benevens de zogenaamda
Beeren-Rups, afgebeeld hebbe; zo komt het my niet onwaarfchynlyk voor,
dat ook de Rups van den tegenwoordigen Vlinder van eene diergelyke hairige
foort zy. Doch wanneer men my dicts v/ilde maaken, dat beiden deze Vlinders
uit eenerleie Rups voortkwamen, en dat het flechts eene Farieteh, (een
verlchil oi" verandering in koleuren,) wäre, zou ik zulks niet kennen coeftemmen;
naderaaal ik van gevoelen ben, dat men 't woord Varkteit, by de
Vlinders, niet wel anders gebruiken kan, dan alleen in zo verre, wanneer de
koleuren helderer of donkerer zyn; en de Vlinders kleiner of grooter vlakken
en eieraaden hebben. OndertuiTchen is 'er ook bniten dlt, aan den tegenwoordigen
Vlinder, nog een merkelyk onderfeheid, met den opgemelden, ce befpeuren.
Want deze heeft hairvormige Sprieten, en by den anderen in hec
eerlle Deel zyn ze meer vedervormig *.
s. 3-
De li^e Fig. vercoont onzcn Vlinder in eene vHegende geHalce; waar door
men niet allecn het gancfche achcerlyf, maar ook de ondervleugelen duidelyk
zien kan. Deze hebben eene hoog oranje-geele grondverwe, en eenige engelyk
breede, aan elkander hangende, fliiweel-zwarte dwarsvlakken. Doch hee
dikke achterlyf is fchoon hoog-rood; welke koleur nog fchooner in 'c oog.
valt door de rei zwarce vlakken, die op hec midden en ter zyden ftaan. De
grond der boven-of voorlle vleugelen is bruin; en in dezelven ziet men, aan
den voorilen rand, doorgaans vyf geele vlakken, die van verfchillende grootte
zyn. Hec borßlhik, of voorlyf, heefc ook wel, gelyk de bovenvleugeJs, eene
bruine grondverwe; maar dezelve is veelal donkerer, en pronkc bovendien
mec twee hoog carmyn-roode Kreepen, die aan den kop nader, dan achter,
by elkander ftaan; en op den Kop zelven vertoont zieh een hoekige ftreep
vaii gelyke koleur; nevens welken ter wederzyde, by de inleding der vleugelen,
eene fchoone geele bezooming is. Die alles, te zamen genomen, geefc
dien Vogel eene zo prachtige gedaante, dat hy, met recht, het cieraad eener
Verzameliniie van Infeflen genoemd möge worden.
Ii Ii
i I
: II'';!
• Iß het volgcnde vierdc Deel heeft de Heer K6fel, op Tah. IV. Tig. 4, ook de afbeeldiug .
der voorige ßeercn-Rupfe, waaruit deze fchoone Nachtylinder voortkomt» medegedeeld.
Cc Kleemanw.
i l i
illiiMk'i