ü>- E R R ü P S E N E If V L I N D E R s.
lié
' " S
D a z e Vlinder komt in onze Geweften zelden voor; hy is 'er ten mindeTAB.
wet alle jaaren; en wanneer zulks gefchiedt, vindt men hem gemeenlyk m'^''"''
July en Auguflus. Nochtans fiaat my zeer wel voor, dat ik denzelven, omtrent
dien tyd van 't jaar, toon ik my, in myne jeugd, in Saxen bevond,
m e n i g v u l d i g op de velden cn weiden, daar het Vee graasde, gezien hebbe;
alwaar hy meellal op den mail, en inzonderheid op den koe-mell zat, om
•er zyn voedzel uit te haalen'. Dikwyls zag ik 'er zulk eene raenigte op eene
k o e v l a d e , dat zy 'er gantfch door bedekt ware; en ze hebben my, voor dac
ik hen recht kende, wel cens doen fchrikken, wanneer ik hun te na kwam,
en zy met een gantfchen zwerm opvloogen. Doch naderhand fchiep ik 'er
d i k w y l ä vermaak in, om ze te zoeken, en op te jaagen; vermits my de fraaie.
w e e r f c h y n hunncr vleugelen, als 'er in 't opvliegen de Zon op fcheen, ons_e-
Bieen geviej,
s ; î-
W e l k e moeite ik naderhand, toen ik my met de onderzoeking der Infefteafeezig
hield, aanwendde, om de Rups van dezen Vlinder te ontdekken, kan
z i e h niemand beter verbeeiden, dan die genen, welken, ten opzichte dezesr
S c h e p z e l e n , met my eene zelfde neiging gevoelen. Met dit oogmerk hebbe ik
d e Wügen, Elzen en Eiken ontelbaare njaalen laaten beklimmen en doorzoek
e n ,
fchoone Vlinders zetten îich ook giernc op den grond.der "Woudcn, op nstte wegen,
ïlederi doch eetiige Licfhcbbers der Infeiten mcencn opgcmerkt te hebten; dat de donkere eiif
heldere foorten nooit, of z,eer zeldcn, by elkander in gezelfehap gevonden worden. Deheldere
ibort zien , en fchynt in ^uly weder te verdwyoen ; waar tegcn de donkere meefta! in de Eikenwoude»
van Sajreuland gezien wordt, en niet eer te vooifch^yn komr, dan in 't einde van July en 't
begin van Aligußui. De Rups dezer laatlle foorte zou, 20 men. wi l , Iiet Eikeloof tot % z e
gebruiken. en dezel-fde weezen, welkc de Heer Räfel \\\ 't volgende Vierde Deel op TaJj.
XXXI. Fi^. 6. afgebeeld heeft. Onda-tuflchen het zeker, dat ze he; loof Tan de Abeelcfi
Popelboomen (Populus Tremula by C. Bmhin.) nuttigt; en. even zo wel in de zwarte
en donkere foort dezer Dagvhnders, met een blaauwen weerfchyn, verändert, als in de
foort, die geen blaauwen weerfchyn, maar alle de overige koleuren cn vlakken bezit; en
die, gelyk de Heer Mfeí §. 3. vermoedt, veelligt het Vrouwlyk gellacht uitmaakt. Echter
wil men, dat de heldere bruine lòort, met een blaauwen weerfchyn, mede uit de Manlyke
foort van Rupfen voorikomt, die in 't Vierde Deel Tab. XXXI. Pis- 6. afgebeeld isi
en dat deze Rups zieh 00k geneert met het lopf van Wilgehoomen. Maar fchoon vericheiden
Liefhebbers den oorfprong der donkere en heldere foorte dezer Vljnders, uit Rupl^
van eenerlei gedaante, afleiden ; zo t,vyñ«le ik 'er nochtans aan, dat ze eenerlei cn van dezelfde
foort zyn; en ik hoLide tot heden elk voor eene byzondere foort. Wat ten laatlle
Eieren dezer Vlinders nog betreft, dezelven zouden, gelyk de mecfte Eieren der Dagvlinders
van de eerAc Clafle, eenigzins langkwerpig rond, uitgehoold, .of groevig, cn met ribbetj«
worzien zyn.
K LEÍMAN
Wimm